Posts tonen met het label geschiedenis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label geschiedenis. Alle posts tonen

zaterdag 16 oktober 2021

Kunstzinnige voorouders: Pieter Jacobsz de Valck (Falck)

Kunstzinnige voorouders: Pieter Jacobsz de Valck (Falck) (No 4.218)

Dit artikel is het tweede uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman of kunstenaar actief zijn geweest en verbonden zijn met de stad Leeuwarden. Want naast militairen en leraren waren er ook veel ambachtslieden en kunstenaars in de familie.

Dit tweede artikel gaat over Pieter de Valck, zoon van goudsmid Jacob Dircks de Valck, geboren in Leeuwarden in 1584 en daar overleden in elk geval voor 1629. Op 15 augustus 1606 trouwde Pieter met Annichien Sanders van Os uit Den Bosch. Zij heeft nog enige tijd in Nijmegen gewoond.


Afbeelding 1 Pagina uit trouwboek van Pieter de Valck, schilder en Anna Jacobs van Os op 15 augustus 1606

 Op 11 september 1607 heeft hij belijdenis gedaan voor de Hervormde Kerk in Leeuwarden.


Afbeelding 2 Pagina uit het lidmatenregister van de Hervormde kerk in Leeuwarden, belijdenis van Pieter de Valck op 11 september 1607

Pieter heeft enige tijd in Tiel gewerkt, namelijk in 1617, wat zou kunnen duiden op een leertijd bij Adriaen van der Linde, die voor hij naar Leeuwarden kwam, ook enige tijd in Tiel woonde. We weten dit omdat zijn broer, Dirck de Valck en net als hun vader goudsmid, voor een bedrag van 100 daalders borg stond: "Ter meerdere securiteit van bovenstaand persoon heeft Dirck Jacobsz de Falck, burger en goldtmidt binnen Leuwarden, zich borg gesteld voor Pieter Jacobsz de Falck te Tijll in Gelderlandt, tersaecke vordering ad 100,-- daelers, die bovenstaand persoon te vorderen heeft van laatstgenoemd persoon."

Na zijn opleiding heeft hij Italië (Venetië) bezocht. Hij zou gewerkt hebben in de trant van Abraham Bloemaert, zonder zijn leerling te zijn geweest. Een schilderij van hem bevond zich begin achttiende eeuw bij zijn achterkleindochter Antje Ypes in Sneek. Het zelfportret dat tot voorbeeld diende voor de gravure hing ook bij haar.


Afbeelding 3 Gravure naar een zelfportret van Pieter de Valck uit 1605, op 21-jarige leeftijd

Hij was schilder van portretten, landschappen en historiestukken. Uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw dateert een aansprekend strandgezicht met vissers van hem. Hij zou ook voor het Stadhouderlijk hof onder Ernst Casimir (stadhouder van 1620 tot 1632) in opdracht hebben geschilderd. Er zouden schilderijen van hem in het Prinsenhof hebben gehangen. Dit zou zo maar kunnen omdat in 1633 er welgeteld 288 schilderijen in het Prinsenhof (het stadhouderlijk hof) hingen. Van een groot aantal is niet bekend wie de schilder is. Dit komt ook overeen met de inventarislijst (zie verderop, waarop een aantal schilderijen met portretten van prinsen en Ernst Casimir vermeld staan. In 1795 met de komst van de Franse troepen kreeg het stadhouderlijk hof een andere bestemming. Onder andere de stadswezen werden er in ondergebracht. De schilderijen bleven echter behouden doordat een schilder genaamd W.B. van der Kooi die een deel ervan in zijn eigen en een deel in de het his van zijn ouders in Augustinusga verstopte. Nu zijn de schilderijen verdeeld onder andere over meerdere musea.

In 1623 kocht hij een huis aan de Breedstraat o.z. (bij de Put) in Leeuwarden van weduwe G. Luties. In 1627 woonde hij daar zelf echter niet, maar een Pieter Lambertsz.

Uit een geschil in 1623 tussen Pieter de Valck en een schipper genaamd Tiaerd Allonts, die een schilderij getiteld 'Graflegging van Christus' van hem zwaar beschadigd bij een klant in Utrecht had afgeleverd, blijkt dat hij voor een werk zestig gulden kon vragen. Als dit bedrag een indicatie is voor het prijsniveau van zijn werk, dan werkte Pieter de Valck beslist aan de bovenkant van de markt. Pieter wilde compensatie van de schipper, maar hij verloor de rechtszaak.

Een jaar later stond hij opnieuw voor de rechter. Dit keer in een zaak tegen Laurens de Veno, stadssecretaris en familielid, met wie hij een geschil had over de erfenis van zijn ouders. Uiteindelijk kreeg hij 558 goudguldens, 3 stuivers en 8 penningen uit de nalatenschap.

Op 12 april 1624 had Pieter de Valck 100 daalders geleend van Cornelis Cornelisz. de Roos, meester Goudsmid.

Kennelijk kon Pieter de Valck maar lastig met geld omgaan want op 24 november 1624 kreeg de zilversmid Cornelis Cornelisz. de Roos de Jonge de opdracht om uit het bedrag van 150 gulden dat hij van Pieter geleend had fl. 112,50 te betalen aan Abbe Abbisz. de Jonge, bakker, voor brood en overige kosten. In 1627 was diezelfde Cornelis Roos geldgever ten bedrage van 230 gulden met het huis aan de Breedstraat als onderpand.

Op 1 februari 1625 sloot hij een eigenaardig contract met Joachum Pietersz. uit Leeuwarden. Pieter de Valck zou hem zijn schuld kwijtschelden en zelfs drievoudig betalen (een bedrag van 171 gulden) als hij, Joachum Pietersz. zou kunnen aantonen dat hij op bedevaart naar Jeruzalem was geweest. Het toont aan dat Pieter redelijk gelovig was en ook niet onbemiddeld.  

Hij moet voor 12 maart 1629 zijn overleden. Die dag verkocht zijn weduwe, Anna Jacobs, het huis in de Breedstraat. Elders is in de archieven is te lezen dat Anneke de Valck op 10 juli 1628 al weduwe was.

De exacte datum van overlijden is niet bekend, maar wel interessant. Er is namelijk een inventarislijst van een Leeuwarder schilder welke tussen 10 juni 1628 en 23 juli 1628 is gemaakt. Behalve meubelen en huishoudelijke goederen wordt een hele lijst met schilderijen vermeld. In die zin is het vreemd dat er zo weinig schilderijen van Pieter de Valck (2) bekend zijn. In 1997 is een schilderij van hem in Duitsland geveild met de titel "Bildnis eines bärtigen Mannes".

Drie princen in ronde listen.
Twe paar ronde papagaien.
Een salvator met een maria in ronde listen.
Een Adam in een ebben list.
Een bancket in een binnen list.
Een boer sonder list.
Een cruusefix in een buijten list.l
Een tronie van Wirgilius met een buyten list.
Twe monicken met een buijten list.
Noch een monick in een binnenlist.
Een paar ronde historikes.
Een vrouve tronie.
Een salomon met een arodus in ebben liste.3
Noch een bancket in een buijten list.
Een historie van Jacob ende Raguel met een buijten list.
Een sittende Maria met een buijten list.
Noch een cruijs met een buijten list.
Graff Legger met een buijten list.
Een bancket met een buijten list
Een bloempot met een buijten list.
Speulende Engelkes met een buiten list.
Noch een cruijs met een buyten list.
Noch een graff legger met een buijten list.
Een Justitie met een voorsichticheyd met buyten listen.
Noch een cruijs met een buyten list.
Noch een Judit met een buyten list.
Noch een Prins met een buyten list.
De vijff sinnen met een buijten list.
Een bordeel met een buijten list.
Een bloempot met een buijten list.
Een landschap met een buijten list.
Een historie van soldaten.
Drie Princen met binnen list.
Een bloempot met een buyten list.
De Coninginne Hester met een binnen list.
Een musicq singer met een binnen list.
Een olde keucken.
Paper Jan de Neij met een binnen list.
Een fruijt schaal met een buijten list.
Twe gecken in een buijten list.
Een Fenus in een buijten list.
Een bordeeltie met een buijten list, noch een.
De historie van Coninge ninis met een buijten list.
Incompste van David met een buijten list.
St. Lucas met een buijten list.
Historie van Tobias met een buijten list.
Noch een Landschap met een buijten list.
Hoop, gelooff en Lieffde met een buijten list.
Een Salvator met een L. vrou met buijten listen.
Twe Princen met buijten listen.
Jacob ende Raachel met buijten listen.
Noch een bordeel met een buijten list.
Noch een fruijtschaal met een binnen list.
Een Cars = nacht.
De drie Connigen met een buijten list.
De Coninginne Hester met een buijten list.
Noch een keucken met een buijten list.
Een cruijsefix op doeck.
Twe olde conterfeitsels.
Een penneeitie met peeren.
Twe Davidstronien.
Vijff Princen in buijten listen.
Drie Princen in binnen listen.
Vier cleine princen in binnen listen.
Een Lanschap in een binnen list.
Een scheepke in een binnen list.
Een tronie van Marquis Spinola.
Noch een grafflegger in een buijten list.
Een maaltijd van Coninge Assverus in een buijten list.
Marienbeeld in een buijten list
Een grote balthaser in een buijten list.
Vier Ronden.
Een bargs hooft in een binnen list.
Een Jeronimus in een buijten list.
Twe gehoors in buijten listen.
Graaff Eernst in een buijten list.
Een vruytcorff in een binnen list.
Een cruyssefix in een buijten list.
Een Landschap in een buijten list.
De historie van Coninge Ninis met een buijten list.
Judit met een buijten list.
Thobias met een buijten list.
Jacob en Rachuel met buijten list.
Een historie van Hester met buijten list.
9 coperen platen.
Twe historiën in buijten listen.
Drie tronien in binnen listen.
Twe paar honties.
Een cruijs in een buijten list.
Een bancket in een buijten list.
Vier Evangelisten in buijten listen.
Twe boere meiskes in buijten listen.
Een bancket in een buijten list.
Een Landschap in buijten list.
Twe van de Evangelisten.
De Justitie in een buijten list.
Noch 2 schilderien binnen list
Een exe homo binnen Listen.
Een schilderie.
Erasmus Rotterdamus buijten list.
Een Maria beeld buijten list.
Wiglius ab Ayta in binnen list.
Een cat ende hond binnen hst.
Een pap eeter buijten list.
Twe gecken buijten list.
Ses keijsers tronien verguld.
44 Lege pennelen so grote als cleine.
Ses nieuwe Listen cleine en grote.
Vijff wrijffstenen cleine en grote.

Op 15 juni 1624 had Pieter een schuld van 55 Carolusguldens aan Douwe Douwiszn, herbergier te Leeuwarden, welke op 4 mei 1630 ingeloste werd. Waarschijnlijk heeft zijn weduwe dat betaald na de verkoop van het huis. 

Hij had twee zoons, Jacob de Valck en Hendrick de Valck, die net als hun vader naar Italië reisden. Jacob was op 5 augustus 1607 in Leeuwarden gedoopt en werd schilder. 


Afbeelding 4 Pagina uit doopboek met inschrijving van Jacob zoon van Piter Jacops de Valck

Hendrick was zijn twee jaar jongere broer en is op 17 januari 1609 in Nijmegen gedoopt. Hij werd handwerksman. Op een reis naar Italië werden ze echter in 1628 in Genua door zeerovers ontvoerd en in Algiers, aan de Barbarijse kust, als slaven verkocht. Deze gebeurtenis wordt deels door bronnen ondersteund. In een acte uit 1657 over een familieaangelegenheid werden Jacob en Hendrick ‘uytlandich’ genoemd. 

De Barbarijse zeerovers kwamen uit veel landen, ook uit Engeland en de Nederlanden en ze hadden niet veel meer gemeen dan dat ze de islam formeel erkenden en dat ze hun brood verdienden met de georganiseerde misdaad. Ze hadden hun uitvalsbasis in de Berberse staten, wat nu de landen Algerije, Tunesië, Marokko en Libië zijn. De belangrijkste stad was Algiers. De wortels van hun activiteiten zijn te vinden in de middeleeuwen toen bij oorlogen tussen Europese en islamitische machten het bij beide partijen gewoon was om krijgsgevangenen te nemen en losgeld van de tegenpartij te eisen. In de zestiende eeuw werd piraterij en ontvoering een grootschalige staatsactiviteit met slavernij als centraal element. De Europese regeringen probeerden het probleem op te lossen, soms door kostbare maritieme aanvallen tegen de Barbarijse zeerovers, maar men slaagde er niet in het probleem uit te roeien. In 1623
telde de Algerijnse kapervloot drie galeien, vijfenzeventig linieschepen en honderd kleinere vaartuigen. Alleen al de rovers uit Algiers veroverden tussen 1617 en 1625 206 Nederlandse schepen.



Afbeelding 5 Christelijke gevangenen worden op een plein in Algiers als slaaf verkocht

Veel expedities van de zeerovers waren er in de eerste plaats op gericht om gevangenen te maken en hen tot slaaf te maken. Jaarlijks werden zo’n 3000 Europeanen tot slaaf gemaakt, in totaal werden in de periode 1520-1830 zo'n miljoen Europeanen tot slaaf gemaakt. De rijke en belangrijke slaven werden na een paar jaar vrijgekocht door familieleden die het losgeld betaalden, maar de meeste anderen bleven de rest van hun leven slaaf. Het kon maanden duren voor bekend werd dat een familielid gevangen was genomen. Vaak kreeg de familie dit te horen via kooplieden en consuls die contacten hadden in Noord-Afrika. Die vertelden ook hoe hoog het losgeld was. Voor een zeevarende werd een losgeld van 1.000 gulden gevraagd, maar de hoogte was afhankelijk van de sociale status van de gevangene. De familie van een gevangene kon dat niet altijd betalen. Ze moesten dan geld lenen of een collecte of loterij organiseren om het geld bij elkaar te krijgen. In een collectebrief stond vaak informatie over de gevangene en een beschrijving van de vreselijke leefomstandigheden van de gevangene. En dat het redden van een slaaf uit heidense handen een christenplicht was, want ‘de Turcken’ waren ‘godloose menschen’, die ‘barbarische ende onmenschelijcke wreetheden’ begingen. Was er dan eindelijk voldoende geld ingezameld, dan kon de arme slaaf worden losgekocht. Sommige slaven waren na drie tot vier jaar weer vrij. Maar het slavenbestaan kon ook tientallen jaren duren of ze stierven in Algiers. Het jaarlijks sterftecijfer wordt geschat op 17%. Hooguit 8% werd losgekocht. Of er pogingen zijn gedaan om Jacob en Hendrick zijn vrij te kopen is onbekend. Er zijn geen aanwijzingen voor gevonden, terwijl de familie de Valck niet onbemiddeld was. (1)  Wellicht ligt de oorzaak in het niet vrij (kunnen) kopen in het overlijden van Pieter de Valck rond diezelfde tijd.

Pas in de negentiende eeuw werd het probleem definitief opgelost met in 1816 het grote bombardement op Algiers, waarbij de Engelsen en de Hollanders de hele dag de stad bestookten. 50.000 kogels werden op de stad afgevuurd. De schade aan de stad was enorm. Aan het eind van de dag ging er een sloep met een witte vlag naar de Bey van Algiers waarbij die het bevel kreeg om zich over te geven, anders kreeg hij precies hetzelfde bombardement de volgende dag nog een keer. De Bey gaf zich over. De Engelsen en de Hollanders hadden er overigens niet bij verteld dat ze alle kruit hadden al hadden verschoten en het dus blufpoker was. De genade klap kwam toen Algerije door Frankrijk werd gekolonialiseerd en de Westerse wereld de slavernij door middel van wetgeving verbood.

Pieter had ook nog twee dochters: Aeltie Pieters de Valck en Tyeete Pieters de Valck. Tyeete werd op 7 september 1617 in Leeuwarden gedoopt. Aeltie is later met de bekende klok- en kanongieter Petrus Overney getrouwd.

Voorbeelden van het werk van Pieter zijn een portret van een jonge man, uit 1615, waarschijnlijk een lid van de familie Huyssen, olieverf op paneel.


Afbeelding 6 Portret van een jonge man, 1615, waarschijnlijk geschilderd door Pieter de Valck   


Afbeelding 7 Strandgezicht met vissers rond een hut, olieverf op paneel Pieter Jacobsz. de Valck (Fries Museum, Leeuwarden - Collectie Koninklijk Fries Genootschap)

Van belang daarbij is de volgende notitie uit 1935, waaruit blijkt dat de handtekening is "weg gerestaureerd" en hij kennelijk signeerde met P. Valck. Het schilderij is in december 1935 door het Fries museum verworven.



Afbeelding 8 Notitie uit 1935 (Fichescollectie Cornelis Hofstede de Groot)

In 1609 woonde hij in Nijmegen. Hij heeft in 1610 twee gildeborden met de geloofsartikelen en het Onze Vader voor de St. Walburgiskerk in Zutphen gemaakt. Hij ontving daarvoor 129 Caroli guldens. een deel daarvan werd betaald door het Kramersgilde, ook wel Sint Nicolaasgilde genoemd.


Afbeelding 9 Gildebord met de geloofsartikelen in de Sint Walburgiskerk te Zutphen, gemaakt door Pieter de Valck, 1610

Mogelijk heeft Pieter de Valck Hans Falck (1578-1653), afkomstig uit Neurenberg, gewezen op de sinds 1611 vacante functie van klok- en Landschaps geschutsgieter in Leeuwarden. Hans Falck was namelijk de zwager van hem. Hans Falck was getrouwd met Lijsbeth Sanders van Os, een zus van de vrouw van Pieter. Hans Falck was werkzaam tussen 1616 en 1634. Falck's oudst bekende klokgieterswerk werd gevonden in het zuiden van het land: Meteren (1603), Susteren (1608), Opheusden (1609), Gellikum (1611), Bennekom (1613) en Boxtel (1614). Tijdens zijn Leeuwarder periode hergoot hij in 1633 de grote klok van de Oldehove met als opschrift ‘Publico denatos ad templum convoco vivos tristis ovans laetis letha trophaea cano' (Ik maak de doden bekend, droef roep ik de levenden naar de kerk, juichend bezing ik voor de blijden de overwinningen op de dood'). In 1634 verwierf Falck de eervolle functie van klok- en geschutsgieter van de tsaar. Hij diende onder de eerste monarch uit het huis Romanov, Michail Fjodorovitsj. Hij is waarschijnlijk in 1653 in Moskou bezweken aan de pest. Van zijn hand zijn in Friesland 28, in Groningen minstens 4 luidklokken bewaard gebleven. Hans Falck werd opgevolgd door Jacob Noteman, welke opgevolgd werd door Jurjen Balthaser die vervolgens door Petrus Overney werd opgevolgd. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

(1) Na het overlijden van Jacob de Valck kreeg blijkens een akte 3 maart 1623 Dirck 225 Goudguldens, 17 stuivers en 8 penningen en Pieter 588 goudguldens, 3 stuivers en 8 penningen.

(2) 
Afbeelding Een gravure naar een schilderij van Pieter de Valk (British Museum), echter dit is een andere Pieter de Valck. Deze was actief in Londen samen met Pieter Schenk.

- A. Houbraken I, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen) (1976)  1713-1715, pp. 120-121

- Weyerman I,  De levens-beschryvingen der Nederlandsche konstschilders en konstschilderessen, 1729, p. 371

- Kramm VI 1863

- Eekhoff , de Stedelijke Kunstverzameling van Leeuwarden1875, pp. 59, 281,282

- Ottema 1927, p. 239; ThB XXXIV 1940

- Wassenbergh 1967, pp. 27-28

- Karstkarel 1980, p. 113

- HCL, (Onder) tr.b. 87/136, 24 jul./ 15 aug. 1606

- HCL, Def. sent.b., o 25, 20 sep. 1623

- HCL, Def. sent.b., o 25, fol. 232, 20 mrt. 1634

- HCL, Hyp.b., gg 24, fol. 39; gg 18-106a

- www.rkd.nl

- https://historischcentrumleeuwarden.nl/onderzoek/beeldbank

- Groenendijk, Pieter, Beknopt biografisch lexicon van Zuid- en Noord-Nederlandse schilders, graveurs, glasschilders, tapijtwevers et cetera van ca. 1350 tot ca. 1720, Leiden: Primavera (2008)

- Bakker, Piet, De Friese schilderkunst in de Gouden Eeuw, Zwolle: Waanders Uitgevers; Leeuwarden: Fries Museum (2008), 221

- Bakker, Piet, Gezicht op Leeuwarden. Schilders in Friesland en de markt voor schilderijen in de Gouden Eeuw, s.l.: s.n. (2008), (Proefschrift, Universiteit van Amsterdam)

- https://www.britishmuseum.org/collection/term/BIOG49280 (NB: is andere Pieter de Valck dan hier bedoeld)

- https://www.historischnieuwsblad.nl/omvang-christenslavernij-onderschat

- Tutein Nolthenius, R.P.J., Oud-Zutphen (1899), p.13

1.1 Nederduits Gereformeerde gemeente Nijmegen (stad) Serie: 1164-1171 Doopboeken, 1608 - 1811, 8 deel

- HCL Inventarisatieboek 1627 IJ 29 

Mededeelingen over schilders enz. in Friesland in de 17de eeuw

Nieuwsblad van Friesland : Hepkema's courant, 27-12-1935

- Immerzeel, Johannes, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van eht begin der vijftiende eeuw tot heden (Amsterdam, 1843), p. 154

- Inventarissen van de inboedels in de verblijven van de Oranjes en daarmee gelijk te stellen stukken 1567-1795 (Den Haag, 1976)

Bijdragen en mededeelingen, 1899, 1899, Deel: 2, 1899, Zutphense opschriften uit vorige eeuwen, p. 280

- Von Wurzbach, A., Niederländisches Künstler-Lexikon auf Grund archivalischer Forschungen, 1906, p. 737.

- HCL gg020-46 1624-11-24 en gg013-208a 1618-06-25; Hypotheekboeken






zondag 10 oktober 2021

In dienst van Stad en Staat: Meine Gerbenzon

 In dienst van Stad en Staat: Meine Gerbenzon

Dit artikel is het zestiende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit zestiende artikel gaat over Meine Gerbenzon. Hij is geboren op 30 juli 1894. Hij was de helft van een tweeling. De andere helft was een meisje, Elizabeth Gerbenzon. Hij haalde zijn diploma meubel maken aan de Leeuwarder Ambachtsschool op 19 maart 1910. Hij ging net als zijn broer Johannes Elzertus in het bedrijf van zijn vader, Pieter Gerbenzon, werken.

Volgens het militieregister werd Meine op 3 juni 1913 afgekeurd voor dienst bij de militie vanwege een gebrek aan zijn ogen en een dijbeenbreuk.

\
Afbeelding 1 Pagina uit het militieregister 

Op 25 april 1941 werd hij beëdigd als taxateur roerende goederen met als specialisatie meubelen en antiquiteiten.


Afbeelding 2 Artikel in Nieuwsblad van het Noorden van 24 april 1941

Op 7 juni 1919 trouwde hij met Imkje Rinsma.

Na de tweede wereldoorlog was hij taxateur voor de Gemeente Leeuwarden voor het bureau inbeslaggenomen goederen van vijanden, N.S.B.ers en andere landverraders.


Afbeelding 3 Identiteitsbewijs van Meine Gerbenzon van 7 juli 1945 van het Bureau Inbeslaggenomen Goederen van vijanden, N.S.B.-ers en andere landverraders van de Gemeente Leeuwarden

Hij overleed op 63-jarige leeftijd op 11 oktober 1957. Hij had een zoon, Pieter Gerbenzon, geboren op 10 april 1918.


Afbeelding 4 Pagina uit het overlijdensregister

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Nieuwsblad van het Noorde 24 april 1941

- Groninger Archieven toegang 2548 09.1




maandag 2 augustus 2021

In dienst van Stad en Staat: Meindert Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Meindert Gerbenzon

Dit artikel is het vijftiende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit vijftiende artikel gaat over Meindert Gerbenzon. Hij is de zoon van Meine Gerbenzon, geboren op 15 maart 1926, overleden op 6 oktober 1991. Hij was als dienstplichtige richting Indië vertrokken. 

Hij was in 1946 eerste voorzitter bij de Leeuwarder Technische Vereeniging (L.T.V.). In september 1948 was hij al dienstplichtig militair, zo blijkt uit een advertentie in de Leeuwarder Courant: hij was zijn koppel kennelijk verloren.



Afbeelding 1 Advertentie in Leeuwarder Courant van 14 september 1946 waarin hij vraagt om terug bezorging van een koppelriem.

Meindert zat als dienstplichtig militair bij het 426e bataljon infanterie. Hij vertrok op 17 maart 1949 met de Zuiderkruis naar Indonesië. Vlak daarvoor was hij getrouws met Mieke de Vries.



Afbeelding 2 Dankbetuiging in de Leeuwarder Courant van 24 maart 1949



Afbeelding 3 De Zuiderkruis

Volgens de site www.troepentransportschip.nl zou hij samen met het 4e regiment infanterie, 6e bataljon zijn meegereisd, zijn eigen eenheid was de 42e Zelfstandige Infanterie Brigade. Op de Zuiderkruis zaten 812 manschappen van de Koninklijke Landmacht en 90 van het KNIL. Het was een omgebouwd vrachtschip. Het sloependek was voor de officieren, het achterdek voor de sergeants en het voordek voor de korporaals en soldaten. Er waren standees (stapelbedden) van wel vijf hoog en sommige sliepen op losse matrassen op de grond. er werd in ploegen gegeten, waarbij je maximaal twintig minuten had om de maaltijd weg te werken.

De reis zal waarschijnlijk in Assen begonnen zijn en dan naar Rotterdam, de Merwehaven. Het afscheid zal emotioneel geweest zijn. Veel familieleden stonden aan de kade om hun man, zoon of broer uit te zwaaien. Het muzikaal afscheid werd verzorgd door de Stafmuziek uit Assen.

De reis ging via Vigo, Port Said, Aden, Sabang en de haven van Batavia.







Afbeelding 4 De route van de Zuiderkruis

Er was vertier aan boord, maar er werd ook les gegeven in Maleis, godsdienst en er was zelfs boksles. Er werd natuurlijk veel gekaart. Het was immers een lange reis.

Het 426e B.I. (6-4 R.I.) werd na aankomst in Indië op 17 april 1949 naar Djocjakarta en omgeving verplaatst, ter aflossing van het OVW-Bataljon 1-15 R.I. Het bataljon was gevormd uit dienstplichtigen van de lichting '48-2. Tijdens de reis naar Indië veranderde de bestemming van het bataljon van Sumatra in Midden-Java. Na aankomst te Semarang werd het bataljon ondergebracht op Djatingaleh.

Het Bataljon koos als teken voor het verblijf te Djocja een mouwembleem met de boeroeng marak (of ook wel Garoeda), een dubbelkoppige pauw, een van de symbolen van de sultan van Djokja. De ster symboliseert het bataljon, de kometenstaarten de beschermende paraplu boven de stad. De vorm en hoofdkleur (zwart) zijn gekozen omdat dit schild op afstand overeenkomst zou hebben met dat van 1-15 RI. Men had namelijk in het desbetreffende gebied een heilig respect voor laatstgenoemd wapenschild. 

Meindert zat bij de afdeling Welfare. Al lange tijd werd het belang onderkend om militairen in “conditie” te houden, niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Alleen zo kon hij optimaal functioneren in een situatie van langdurig gevaar en spanning. Sport, spel, muziek, ontspanning en de mogelijkheid tot het volgen van een opleiding maakten daarom een belangrijk deel uit van het dagelijkse leven van de soldaat in Indië.

Na de oorlog werd binnen de Koninklijke Landmacht de “R.A.O” (Recreatie en Algemene Ontwikkeling) opgericht. Dit was de opvolger van het vooroorlogse “O. en O.” (Ontwikkeling en Ontspanning). In Indië werd de R.A.O. samengevoegd met de Welfare, dat eigenlijk een dienst was van het Knil. Op 20 april 1948 werd bij order van de Legercommandant de naam gewijzigd in “Dienst Welzijnsverzorging”. Hieronder vielen de R.A.O, Cadi (Cantinedienst) en de Welfare. Echter de naam Welfare bleef bij de soldaten als standaard in gebruik, met als belangrijkste herkenning het embleem van “Wimpie Welfare”. 



Afbeelding 5 Mouwembleem ontworpen door 2e Luitenant Meindert Gerbenzon

Meindert heeft het embleem  ontworpen. Hij was inmiddels 2e Luitenant. Het embleem is ingevoerd in 1950. In de Leeuwarder Courant van 21 april 1969 werd aan dat feit aandacht besteed. Het is nu onderdeel van de regimentsverzameling van Brigade en Garde Prinses Irene. 
 


Afbeelding 6 Artikel in de Leeuwarder Courant van 21 april 1969

In Indië heeft hij zich kennelijk niet verveeld,  blijkens een artikel in “De locomotief”, van 21-02-1950 gaf hij een demonstratie in jiu-jitsu.

Ondanks de inspanningen van het Nederlandse leger ging de dekolonisatie voort en ook Meindert  kwam met het troepentransportschip General M.L. Hersy vanuit Tandjok Priok weer aan in Rotterdam, vermoedelijk op 6 juni 1950. Het schip had toen 1588 mannen van de Koninklijke Landmacht, 15 van het KNIL, 1 marinier en 3 burgers aan boord.


Afbeelding 7 Artikel in Leeuwarder Courant van 22 mei 1950



Afbeelding 8 Het troepentransportschip General M.L. Hersey

Meindert woonde toen in de Tramstraat 3 in Leeuwarden. Hij is in 1953 bevorderd tot reserve eerste luitenant bij het regiment infanterie Johan Willem Friso te Assen.


Afbeelding 9 Bevordering tot reserve eerste luitenant bij regiment infanterie Johan Willem Friso

Meindert is later architect geworden en was lid van de odd fellows. Net als andere familieleden kon hij goed tekenen. Zie onderstaande tekening van de toren van Nes op Ameland.


Afbeelding 10 Tekening van de toren van Nes, Leeuwarder Courant 21 oktober 1988

Verder was hij voorzitter van de Leeuwarder zwemclub en van de Karting Club Leeuwarden.


Afbeelding 11 Links op de foto M. Gerbenzon

Hij is op 8 oktober 1991 overleden. Hij ligt begraven op de Noorderbegraafplaats.

    

Afbeelding 12 Artikel in de Leeuwarder Courant van 8 oktober 1991 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Nieuwsblad van het Noorden 28 maart 1966. en A Collectie Troepenverschepingen van en naar Nederlands-Indië, 1945-1952, (1955), archiefnummer 280.

- www.troepentransportschip.nl

- http://www.indie-1945-1950.nl/web/Diversen/welfare.htm 

- https://www.tijgerbrigade.com

- http://www.fuseliers.nl/regimentsverzameling/beleidsplan-en-verslagen 

- www.hetdepot.com

- “De locomotief”, Semarangsch Handels- en advertentie-blad

- Leeuwarder Courant 22-05-1950, p. 2 

- De Heerenveensche koerier 23-05-1950

- Leovardia 21, 2006

- Leeuwarder Koerier 13 februari 1946

- Leeuwarder Courant 14 september 1946

- Leeuwarder Courant 21 oktober 1988

- Leeuwarder Courant 8 oktober 1991

- Leeuwarder Courant 21 april 1969

- www.sepatoeroesak.nl

- Provinciale Drentsche en Asser Courant 23 oktober 1953

- Naar Indonesië en weer terug. Transport van een expeditieleger (1945-1951), Aart Ruijter

zaterdag 6 maart 2021

In dienst van Stad en Staat: David Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: David Gerbenzon

Dit artikel is het dertiende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit dertiende artikel gaat over David Gerbenzon. Hij is geboren in Franeker op 6 november 1774 en gedoopt op 28 december 1774. Helaas sterft zijn moeder, Trijntje Davids Peerdemans, bij zijn geboorte in het kraambed. Zijn vader, Gerben, hertrouwd op 24 november 1775 met Yfke Kroon waarmee hij later nog vier kinderen krijgt. In 1776 verhuist hij naar Leeuwarden. Op 24 mei 1777 woont David in elk geval nog bij zijn vader.

Zijn vader protesteert in 1784 tegen het herschrijven van het regelement van de schutterij en ondertekent in 1785 een stuk waarbij de Leeuwarder burgerij verzoekt tot herinvoering van de vrije magistraatkeuze. Hij neemt daarin stelling tegen de macht van de stadhouder. Gerben is beïnvloed door de gedachten van de Verlichting en is tegen de macht van de pro Engelse Willem V.  Als in 1787 in Franeker een soort staatsgreep plaatsvindt sluit Gerben zich als vrijcorpist aan en trekt onder andere mee naar Makkum om die havenplaats te bezetten, waardoor bevoorrading uit het patriottische Holland mogelijk zou worden. Helaas mislukt deze revolutie en als Gerben terugkeert naar Leeuwarden wordt hij gearresteerd. Na een paar weken wordt er een amnestie afgekondigd waardoor hij vrijkomt. Toch is de grond hem te heet onder de voeten geworden en hij vlucht naar het Franse St. Omaars waar hij uiteindelijk op 25 maart 1788 aankomt. Ook David is naar Frankrijk gevlucht. Hij is inmiddels ververknecht. Dat is niet raar gezien het beroep van zijn vader, meester schilder. Gezien zijn leeftijd, hij is pas 15, zal hij samen met zijn vader zijn gereisd. Van het verblijf in St. Omaars is echter weinig bekend. Dit zal te maken hebben met een brand op 5 en 6 juli 1915 in het archief van Pas-du-Calais, waarbij veel verloren is gegaan.

Na 1790 is David militair in het Franse leger, om precies te zijn zit hij bij de Nationale Garde. Hij gaf gehoor aan de oproep in juli 1791 om als vrijwilliger in dienst te gaan. In Noord-Frankrijk waren het tientallen Nederlandse vluchtelingen die zich aanmeldden. Enerzijds was dit om de verveling te verdrijven, maar anderzijds hoopten ze daarmee de bevrijding van Nederland dichterbij te brengen. Alleen al in St. Omaars waren er dertig aanmeldingen, vooral van Friezen. David was daar een van. De meeste vrijwilligers vonden een plaats in het derde bataljon van het departement Pas-de-Calais dat in Arres (Atrecht) gelegerd was. 

De Nationale Garde is ontstaan uit een spontane beweging vanuit Parijs. Op 13 juli 1789 hadden burgers uit Parijs zichzelf bewapend om de wanorde en de excessen tegen te gaan. Hun bewapening was echter onvoldoende. Daarnaast mochten ze hun eigen kader kiezen. Soms koos men mensen met militaire ervaring, maar vaak ook waren het de intriganten en degene met een grote mond die de verkiezing wonnen met het gevolg dat de militaire waarde van deze groepen aanvankelijk nihil was. De discipline was ver te zoeken en desertie een veelvoorkomend probleem. Andere steden volgend al gauw het voorbeeld van Parijs. Zo ook in de omgeving van Sint Omaars.



Afbeelding 1. Aanmelding van een jonge vrijwilliger 




Afbeelding 2. Vlag van de Volontaires nationaux

Het derde bataljon (3e bataillon de volontaires du Pas de Calais) is gevormd op 25 september 1791 en bestond uit 571 vrijwilligers. Het stond onder leiding van Jean -Pierre Louis Brusle de Baubert. Ieder bataljon kreeg een vlag met het nummer van het bataljon erop. De vlag werd gedragen door de sergeant majoor van het bataljon. Een bataljon bestond uit 8 compagnieën fuseliers en 1 compagnie grenadiers.


Afbeelding 3 Zegel van het derde bataljon van Pas-de-Calais
 
David heeft bij de derde compagnie gezeten. De derde en vierde compagnieën kwamen van St. Omaars. De derde compagnie stond onder leiding van Cap. Louis Marie Berger, 26 jaar, afkomstig uit Guines. De vierde compagnie stond onder leiding van Cap. Jean-Baptiste François Joseph Le Roy du Royer de Chaufort, afkomstig van Grevelingen, 34 jaar oud. Een compagnie bestond uit 56 man.



Afbeelding 4. De samenstelling van een compagnie

Op 13 november gaat hij via Aire en Bethune naar het winterkwartier in Arras. 


Afbeelding 5, De stad Arras in 1793 (Bron:  Bibliothèque nationale de France, GED-7085)

In Arras zijn ze de winter rustig doorgekomen op wat vechtpartijen met het 18e regiment infanterie en het 8e regiment cavalerie na. Het bataljon wordt toegevoegd aan l'Armee du Nord.



Afbeelding 6. Uniform van een soldaat met de kleuren van de revolutie rood, wit en blauw

Het uniform bestond uit een donkerblauwe jas met een rechte kraag en rode manchetten met witte uiteinden. De revers, de broek en het vest zijn wit. Afhankelijk van het seizoen hadden ze witte of zwarte beenkappen en op de hoed een kokarde. Elk bataljon had zijn eigen set knopen. 


Afbeelding 7. Knopen van het bataljon van pas-de-calais, wat onder het district van Arras viel

Pas op 4 mei 1792 krijgt het derde bataljon opdracht in actie te komen. Echter niet om Nederland te bevrijden, zoals de Nederlanders hoopten. In augustus 1791 was op St. Dominque een slavenopstand uitgebroken. Parijs besloot in te grijpen en een troepenmacht te sturen naar het economisch belangrijk geachte eiland. St. Dominque was het kroonjuweel binnen het Franse koloniale rijk en was zeer winstgevend. De productie van rietsuiker, koffie, indigo en katoen vond zijn weg richting Europa. 40 procent van alle rietsuiker en 60 procent van alle koffie die in Europa werd verbruikt kwam uit St. Dominque. De Fransen wilden dit wingewest niet kwijt. De verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen waren bijzonder gespannen. Arme blanke inwoners hadden een hekel aan de rijke inwoners, vrije mensen van gemengde afkomst waren rijker dan de blanke onderklasse, maar werden gediscrimineerd vanwege hun afkomst. Slaven die op het eiland waren geboren keken neer op slaven die net uit Afrika waren gekomen. Het was een kruitvat dat op ontploffen stond. In 1789 woonden er 40.000 blanken en 29.000 vrije gekleurde mensen op het eiland naast 500.000 slaven. De ideeën van de Verlichting en de Amerikaanse revolutie waren ook op St. Dominque niet onbekend gebleven. 

Op 8 april 1792 had een delegatie van het derde bataljon van het departement van Pas-de-Calais in de wetgevende vergadering gevraagd om naar de koloniën te worden gestuurd om daar de wetten te handhaven. Als gevolg van dit onbezonnen aanbod werd het derde bataljon van Arras (Atrecht) naar Nantes gestuurd om zich daar in te schepen. Nantes was de voornaamste havenstad van Frankrijk waarbij de handel met St. Dominque zeer belangrijk was. Het was dus logisch dat van daaruit men naar St. Dominque zou vertrekken. 

De animo om naar de andere kant van de wereld te gaan was niet bijster groot en een aantal Nederlanders konden na een verzoek daartoe overgeplaatst worden naar een ander bataljon van het departement Pas-de-Calais en kwamen uiteindelijk in het Bataafs Legioen terecht. Om een of andere reden heeft David daar geen gelegenheid toe gekregen of hij wilde dat zelf niet. 



Afbeelding 8. De havenstad Nantes, het einddoel van de mars en vertrekpunt naar St. Dominque.

De mars van het bataljon is redelijk te reconstrueren door brieven die op de route zijn verstuurd door een andere vrijwilliger, Simon Stijl, die in hetzelfde bataljon zat als David. In een brief wordt de geplande marsroute gemeld. Per dag werd 7 uur gemarcheerd met om de vier dagen een rustdag. Dit was ook wel nodig, want in een brief van 8 mei 1792, ze zijn dan in Beauvais, meldt Simon al dat het een zware mars was en er velen kreupel lopen. En dan zijn ze nog maar op een kwart van de route.


Afbeelding 9. Brief van Simon Stijl aan Van Beyma met de geplande marsroute, gedateerd 3 mei 1792

Zoals gezegd vertrokken ze op 4 mei vanuit Arras eerst naar Doullens. Op 8 mei zijn ze in Beauvais. Op 13 mei zijn ze in Conches. Daarna komen za langs Vernon. Op 19 mei planten ze een vrijheidsboom, bekroond met een rode muts, in aanwezigheid van gemeente ambtenaren in Evreux. Helaas wordt deze boom dezelfde nacht alweer doorgezaagd. Op 23 mei zijn ze in Rennes en op 29 mei in Nantes om op 8 juli in Paimboef aan te komen. In Paimboef, een belangrijke voorhaven van Nantes, wachten David en zijn lotgenoten totdat ze aan boord kunnen en ze vinden nog de tijd om een brief naar hun kameraden te schrijven. Ze schrijven dat ze gezond zijn en hun laatste geld hebben uitgegeven om plezier te maken en toen dat op was, betaalde Edme Étienne Borne Desfourneaux, luitenant-kolonel van het bataljon, de rekening. David Gerbenzon en 7 anderen, waaronder Simon Stijl, H. Sinninghe, Henry Wrede, A. Dompselaer, H. Bisschop en D. van Gorkum ondertekenen de brief. In de brief wordt ook verwezen naar een brief van 19 juni 1792 van Johannes Lambertus Huber waarin duidelijk gemaakt wordt dat het geen probleem zou zijn als men overgaat naar een ander bataljon, omdat van vluchtelingen niet verwacht kon worden dat zij de grenzen van Frankrijk overzee zouden moeten verdedigen. Gezien de datum waarop zij de brief ontvingen zal het te laat geweest zijn om over te stappen naar het Bataafs Legioen.


Afbeelding 10. Brief waarin David Gerbenzon en anderen aangeven gezond te zijn en in Paimbeuf in te gaan schepen


Afbeelding 11. Kopie van de brief van Huber

Op 18 juli vertrok David met 9 andere Nederlanders vanuit Paimboef naar de kolonie. 


Afbeelding 12. De marsroute van het 3e bataljon

De minister van marine en koloniën, Lacoste, schatte dat 6.000 man voldoende was om de orde te herstellen. Slechts een derde daarvan waren geregelde troepen, de rest werd gevormd door bataljons vrijwilligers. De reis ging met een konvooi van koopvaardijschepen, begeleid door schepen van de marine onder leiding van admiraal M. de Cambise. De admiraal zat aan boord van het fregat l'Astrée. Het konvooi verzamelde zich bij het eiland Aix, voor de kust van Rochelle. Op 22 juli 1792 vuurde de commandant zijn kanon af als sein om uit te varen en na twee uur vertrok de hele vloot. Het konvooi bestond in elk geval uit de schepen Sainte Anne met kapitein Jean Villeneuve en le jeune Anarcharsis.  Op dat laatste schip was op 19 juli nog een 18-jarige opvarende verdronken. 

Verder bestond het konvooi nog uit de schepen Le Mars, La Ferme en Le Guadeloupin. Op deze drie schepen was het eerste bataljon vrijwilligers van la Loire-Inférieure ingescheept. Een lotgenoot vertelt over het eten aan boord: 15 ons slechte biscuit per dag met 3 glazen wijn, een kwart stuk spek, twee ons bonen en een half ons olie en soep met ongedierte erin.  



Afbeelding 13. Aquarel van een van de marineschepen, l'Astrée die het konvooi begeleidden en zelf ook troepen aan boord had

De Sainte Anne komt op 17 september 1792 aan, getuige de bijbehorende papieren. Het schip was 400 ton, had 12 kanonnen aan boord en had een diepgang van 14 voet  (beladen).  Dit schip had op 29 juni 1792 ongeveer 250 vrijwilligers van het 2e bataillon de l' Aube in Minden aan boord genomen. Het schip had bij de aanmonstering 35 bemanningsleden. Bij terugkomst was er 1 dode te betreuren, 6 ontslagen en waren er tien gedrost. Het tekort aan bemanningsleden werd opgelost door in de havens die werden aangedaan nieuwe bemanningsleden aan te nemen.



Afbeelding 14. Eerste pagina van de monsterrol van de Sainte Anne met daarop geschreven de vertrek en aankomstdata.

Rond die zelfde tijd komt het 3e bataljon, 519 man sterk aan op St. Dominque. David zal op een soortgelijk schip hebben gezeten als de Sainte Anne, misschien op l'Eole. De schepen komen niet allemaal tegelijk aan. Voor David heeft de reis 58 dagen geduurd. Ze landden in de havenstad Cap Français. 


Afbeelding 15. Cap Français 

De dan al aanwezige luitenant-kolonel Jacques d' Ounous beschrijft de situatie:"... we worden omringd door verwoesting en branden om ons heen zonder dat we het bevel hebben gekregen te marcheren. De mooiste en rijkste bezittingen ter wereld worden voor onze ogen in vlammen gehuld".


Afbeelding 16. De aanblik van de omgeving van Cap Français rond september 1792

David kwam terecht in een burgeroorlog. Een oorlog van zwarten tegen blanken, mulatten tegen blanken en blanken onder elkaar. De blanken van het platteland vochten tegen de blanken uit de steden. De vrijwilligers zouden te maken krijgen met een ware guerrilla oorlog. Een soldaat verteld: "We doden zonder onze vijand te zien, hij kruipt in het struikgewas totdat hij buiten het bereik van onze geweren is." 

Op 20 september 1792 krijgt het bataljon geleid door de Beaubert (1) de opdracht naar het oostelijk deel van de Noordelijke provincie te gaan via La Marmelade en vervolgens naar fort Dauphin, Jacquezy en le Trou-du-Nord, tot aan Limonade en la petit Anse.


Afbeelding 17. Het oostelijk deel van de Noordelijke provincie, met fort Dauphin



Afbeelding 18. Fort Dauphin (heet tegenwoordig Fort Liberté)

Hoewel door de gevolgen van ziektes al gedecimeerd neemt het bataljon deel aan de expeditie van de Franse generaal Donatien Rochambeau naar Maribaroux en op 7 november nemen ze fort Ouanaminthe, in het noorden van St. Dominque in. Dit fort is belangrijk omdat het een sleutelpositie inneemt bij de handel met het Spaanse deel. 

Van het bataljon blijft weinig over. Daarbij was het klimaat de wreedste vijand. De regen viel al weken achtereen en maakte iedereen ziek. Verder was het eten slecht. Door plunderingen was er weinig eten in de buurt. Ze moesten het doen met een pond brood per dag en bedorven vis. Velen werden ziek door malaria, dysenterie en de gele koorts. Gele koorts komt vooral in het regenseizoen voor en is een virus dat wordt overgedragen door muggenbeten. De bekendste symptomen zijn geelzucht en het braken van zwart bloed. Had je de pech om in het ziekenhuis te belanden dan werd je nog zieker door de slechte hygiëne. Bij het bataljon vallen er meer dan 300 doden. In het boek "Les volontaires du Nord et du Pas-de-Calais dans la défense nationale 1791-1795" staat zelfs dat het bataljon in de koloniën compleet "verdwenen" is. 

Van de Nederlanders sterven er drie vrij snel na aankomst. Een daarvan, Simon Stijl, stierf na het drinken van te veel pure rum. Ook David is er in 1792 gestorven. Dit wordt bevestigd in een brief van de kapitein van zijn compagnie, Louis Berger. Hij schrijft vanuit St. Domingue in een brief gedateerd 25 december 1792 dat ze de Hollandse patriotten en vrijwilligers genaamd Wrede en Gerbenzon hebben verloren.



Afbeelding 19. Brief van Louis Berger van 25 december 1792 waarin het verlies van David Gerbenzon staat

De kans dat David ook geveld is door ziekte is veel groter dan de kans dat hij is gesneuveld.  De jongen was pas 18 jaar oud. Het navrante is dat hij wilde vechten voor de vrijheid en de opdracht kreeg om anderen diezelfde vrijheid te ontzeggen. Te hopen valt dat hij weinig heeft meegekregen van de hel op aarde die St. Domingue op dat moment was. 

Louis Marie Berger, inmiddels luitenant-kolonel en opgeklommen tot commandant van het bataljon Pas-de-Calais, verklaart van zijn kant dat in augustus 1793, een jaar na zijn aankomst, zijn eenheid werd teruggebracht tot 100 man van de 520. Vooral de zomermaanden waren dodelijk. Berger wordt later kolonel en commandant van een Brigade en heeft in Les Cayes nog tot in 1803 gevochten tegen opstandelingen en was mede verantwoordelijk voor gruweldaden, iets waarvan overigens alle partijen zich schuldig aan maakten.

St. Dominque heet tegenwoordig Haïti. De Fransen hadden zich hier al gevestigd toen zij het in 1697 formeel kregen bij de vrede van Rijswijk. Ze noemden het Saint Dominque naar het buurland Santo Domingo. In 1804 werd het eiland onafhankelijk en omgedoopt in Haïti. De geschiedenis van het eiland is interessant, maar gelijk ook erg confronterend. De echo van de misdaden verbonden aan de slavernij klinkt nog steeds.


Afbeelding 20. Het eiland St Dominique, waar David Gerbenzon naar toe gezonden werd

Helaas is bij de brand in Cap Français ook het archief van het 3e bataljon in vlammen opgegaan. De laatste maanden van zijn leven en de feitelijke doodsoorzaak van David zullen waarschijnlijk altijd een mysterie blijven. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795, Joost Rosendaal, cd en p. 325, 685.

Un officier français face à la Révolution outre-mer. Les infortunes du lieutenant-colonel Jacques d’Ounous à Saint-Domingue, aux États-Unis et en Louisiane (1792-1802)

- Les volontaires nationaux de l’Aube et de la Seine-Inférieure à Saint-Domingue (octobre 1792 - janvier 1793)

(1) Het derde bataljon stond onder leiding van Jean -Pierre Louis Brusle de Baubert, maar in het boek Les volontaires nationaux de l’Aube et de la Seine-Inférieure à Saint-Domingue, wordt hij als commandant van het tweede bataljon opgevoerd. Waarschijnlijk een drukfout en was het inderdaad het derde bataljon. Dit komt overeen met andere bronnen.

- Le premier bataillon des volontaires nationaux de Morbihan 1791-1795, Dr de Closmadeuc, Annales de Bretagne et des pays de l;Ouest, 1903

- Bataillons de Volontaires Nationaux, cadres et historiques, G. Dumont, (Parijs, 1914)

 - Les volontaires du Nord et du Pas-de-Calais dans la défense nationale 1791-1795 (Lille, 1905)

- http://www.evreux-histoire.com/evreux-1791-1792.html

- Un girondin: François Buzot. député de l'Eure à l'Assemblée constituante en à la Convention. 1760-1794 

- Https://archives-numerisees.loire-atlantique.fr/v2/ad44/navires_nominatif.html

- Archives parlementaires, T. 41- p. 364 - Assemblée  législative - Seance du avril 1792

- Le Bouton Uniforme Français, Louis Fallou 

- Brieven S. Stijl aan Van Beyma, Tresoar, toegang 318-06, inv, nr 15

- Brieven uit het persoonlijk archief van Van Beyma, Tresoar, toegang 318-06, inv. nr 15 stukken 215 en 215a

vrijdag 6 november 2020

In dienst van Stad en Staat: Obbe Bartels

In dienst van Stad en Staat: Obbe Bartels (No 1.024)

Dit artikel is het negende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit negende artikel gaat over Obbe Bartels, geboren in Joure (Haskerland) in 1661, Hij is de grootvader van Obbe Gerbenszon. Hij was doopsgezind, getrouwd op vrijdag 13 februari 1688 met Geertje Wopkes (Gertie Wopckes).


Afbeelding 1 Aantekening in het trouwregister van het Gerecht Haskerland 13 februari 1688

Op 12-jarige leeftijd was Obbe wees geworden. Zijn vader heette Bartel Bartels, geboren in 1625 en zijn moeder Hiltje Jannes (Johannes), geboren in 1629. Hij woonde toen in Oudehaske. 




Afbeelding 2 Kaart van Haskerland in 1718, gemaakt door Schotanus. Rechtsonder ligt Oude Haske

Zijn naam komt voor in de Cohieren der Stemmen van de Grietenye Haskerlandt nr. 50 in 1728 en 1698. Hij verhuurde het land in 1698 aan Geert Aukes en in 1728 aan een boer, genaamd Hendrik Alerts. De Grieternij had in totaal 60 Stellen (dus zestig stemmen). In 1749 woonden er in totaal 2.491 mensen in Haskerland.    


Afbeelding 3 Oudehaske in 1722

Obbe had een 1 jaar oudere broer, Johannes (Jannes) Bartels en een 3 jaar oudere zus, Jitske Bartels. Jitske is met Jelle Hylckes, een turfpontschipper getrouwd, op 9 december 1675. Johannes is in Joure getrouwd met Tialtien Saackes uit Westermeer.


Afbeelding 4 Aantekening in het autorisatieboek van het Nedergerecht Haskerland 11 juni 1673

Een van de curatoren, ook doopsgezind, was Aucke Bartels, een oom, dus een broer van Obbe, en de andere curator, eveneens doopsgezind, was Wisse Tjebbes, woonachtig te Joure. Wisse Tjebbes had een brouwerij vlak bij het stuk land dat Obbe Bartels had. Wisse Tjebbes wordt in een bron vermaner genoemd, maar het is niet duidelijk of hij dat ook was. Obbe moet overleden zijn vóór 1735, want in een stuk van 31 december 1735 wordt gesproken over "erven Obbe Bartles". Het stuk land wordt omschreven als zijnde twee gemeene roeden ten zuiden van het land van Lammert Luijtjens , mr. gortmaker in Heerenveen. Een roede is ongeveer 5 meter, dus op een afstand van minder dan 10 meter. Een andere buur was bakker Tjebbe Heeres. Door verder te zoeken in de gegevens van de erfpachtbrieven van het archief Decama-, Cuyck- en Foeyts Veencompagnie (Schoterlandse Veencompagnie) is ongeveer de plaats te reconstrueren waar dit stuk land heeft gelegen. Dat moet zijn vlak bij de nieuwe vermaning in Heerenveen, welke in 1763 is gebouwd bij wat toen de Kakelsteyg (Kakelsteeg) heette en later de Vermaningsteeg is genoemd. Deze vermaning werd gebouwd op de plek van het oude vermaanhuis van de "Vlamingen". Het is wel zeker dat Obbe Bartels niet bij hen kerkte, want hij was toen al overleden en bovendien was hij lidmaat in Joure. Waarschijnlijk had hij hier alleen een stuk grond met een boerderij die hij verhuurde. In 1744 had Heerenveen 1.877 inwoners en ontwikkelde zich op het gebied van aan de scheepvaart verbonden nijverheid zoals werven en zeilmakerij.


Afbeelding 5 Heerenveen op 16 oktober 1788. De rode pijl geeft aan waar de erven Obbe Bartels een stuk land hadden

De schipper

Hij was schipper, getuige een briefwisseling van Anthonie Heinsius. In de verzamelde brieven van deze Raadspensionaris zit een brief van Willem Opdorp van 26 december 1711. Willem Opdorp was de secretaris van de Nederlandse ambassadeur in Elseneur (zie de kaart verderop in het artikel) en een aantal schippers hebben bij hem hun nood geklaagd: 

Gisterenmorgen is Arend Jacobsen, van Harlingen, voerende 't galjootscheepje de
'Jager', geladen met vijfftig lasten rogge, mij komen seggen dat in de nagt te voren aen sijn
boord en aen dat van de schippers Tjebbe Sirks, van Harlingen, Cornelis Tijssz en Obbe
Bartels van de Jouwer, geladen met tarw, rogge, garst en erweten, gekomen waren eenige
gewapende matrosen van de Deense oorlogschepen, die de seylen dewelcke sij schippers
hadden laten afnemen, weer aen de zaen geslagen en haer in den naem van den vice-
admirael Barrefoed gesegt hadden van t'eenemael claer te houden om, soo haest hij 't anc-
ker geligt had, met hem te seylen en dat om sulx te doen nacomen op yder schip vier gewa-
pende matrosen gelaten waren, hetwelk sij schippers, soo sij geen verder geweld
onderworpen wilden wesen of haer schepen verlaten, meenden te sullen moeten doen.” 

Een vrije doorvaart door de Sont was een voortdurende zorg voor de Nederlanders. Al sinds de middeleeuwen werd deze "flessenhals" door de koning van Denemarken geëxploiteerd als bron van inkomsten. Daarbij knepen de Denen de handelaren flink uit, want niet alleen moest er belasting over de handelswaar worden betaald, maar ook rekenden ze vuurtorenbelasting, havenbelasting en boeienbelasting. De vaart naar het Oostzeegebied werd vaak belemmerd. Kenmerkend voor de Nederlandse Oostzeevaart was het verkeer van de Zuiderzeehavens met wat nu Polen en het oosten van Duitsland is. Daar waren Dantzig en Koningsbergen de hoofdplaatsen, waar onder andere koren en hout werden geladen en zout, wijn, haring en textiel werden verkocht. Voor de Republiek en zeker ook voor Friesland was deze handel zeer belangrijk. Het werd wel de "moeder negotie"(1) genoemd. Zestig tot zeventig procent van alle handel die door de Sont ging was aan boord van schepen van de Republiek. Een reis naar de Baltische steden duurde vanuit Nederland met een zeilschip onder normale omstandigheden elf tot vijftien dagen. Elk schip dat aankwam bij de Sont moest voor anker bij het plaatsje Helsingør (Elseneur). De schipper ging met de scheepspapieren aan wal om de hoogte van de tol te laten bepalen. De schippers haalden dan ook gelijk hun post op. Bij het tolkantoor bekeken ambtenaren vervolgens precies wat er betaald moest worden.

De schippers vroegen aan Willem Opdorp of hij maatregelen kon nemen om ze naar huis te laten varen. Hiermee was het nieuws van hun aanhouding ook bekend in de Republiek. Dat blijkt ook uit een volgende brief van Opdorp aan Heinsius, gedateerd 23 januari 1712:

Hoogedele Gestrenge Heer, Mijnheer, Huyden heb ik ontfangen Haer Ho.Mog. hooggeëerde missiven en resolutiën van den 17e december laestleden en van den 12en deses, de eerste genomen op de requeste van Adriaen de Ruyter, coopman tot Rotterdam, (…) de andere op de requeste van Dirk Bet en Johan Wagener, coopluyden tot Amsterdam, als gecommitteerde van de gesamentlijke geïnteresserden in de schepen vervoert door de schippers Dirk Cornelissen Roos en Pieter Velt, beyde van Hoorn, Cornelis Thijssen, Tjebbe Sirks, Obbe Bartels, Arend Jacobs, Dirk Bilevelt, Olfert Omerts, Jürgen Faeldericks en andere (…) die hier ontrent Coppenhagen waren aengehouden en opgebragt.

Obbe was dus rond december 1711 door de Deense vloot onder leiding van vice admiraal Barrefoed aangehouden en opgebracht en in Kopenhagen werd hij met een aantal andere schippers enige tijd vastgehouden. De schepen waren beladen met “tarw, rogge, garst en erweten”. Op elk van de schepen waren een viertal gewapende matrozen gezet om er voor te zorgen dat de schippers gehoorzaamden. 

Dit verhaal wordt bevestigd in een bericht in zowel de Amsterdamse Courant van 7 januari 1712 als de Oprechte Haerlemsche Courant. Ze werden gedwongen door een vloot van 10 tot twaalf Deense schepen om hun lading te lossen aan de kust van Pommeren op het eiland Rugen.


Afbeelding 6 Bericht in de Amsterdamse Courant van 7 januari 1712



Afbeelding 7 Bericht in de Oprechte Haerlemsche Courant van 7 januari 2012

Afbeelding 8 De kust van Pommeren en het eiland Rugen (links) in de zeventiende eeuw

Ondanks deze vervelende ervaring is Obbe op 19 augustus van hetzelfde jaar weer door de Sont gevaren, nu vanuit de richting Ahlburg (Aalborg).

Dat hij schipper was en regelmatig in de Oostzee was wordt verder bevestigd via gegevens in de sontregisters. Hierin is Obbe Bartels met enige regelmaat terug te vinden. De eerste maal dat zijn naam erin voorkomt is op 2 juni 1689 en wordt hij Obbe Barthols uit Jouver genoemd. In de 17e en de 18e eeuw sprak men trouwens niet van de "kapitein" van een koopvaardijschip maar over de "schipper". In veel gevallen was de schipper ook de eigenaar van het schip of had hij in elk geval een aandeel in het schip.


Afbeelding 9 Pagina uit het Sontregister 1689



Afbeelding 10 Pagina uit Sontregister 1712 met vermelding van Obbe Bartels

Hij voer toen van Amsterdam naar Eibingen beladen met bakstenen als ballast en hij keerde op 29 juni 1689 vanuit Der Pilau (tegenwoordig Russisch, maar toen een haven in Pruisen) beladen met “Roug och Biug” en “Weede” terug. Toen werd zijn naam als Obbe Bartelss uit Der Jouer genoteerd. Roug och Biug en Weede zal graan zijn, vermoed ik. Hij moest op de heenreis slechts twee Daler aan fyrpenge (vuurgeld,  als bijdrage voor het onderhouden van lichtbakens) betalen, omdat hij alleen ballast aan boord had, maar op de terugreis kostte de passage hem in totaal 35 ½ Daler aan vuurgeld en tol.

Obbe voer veel en hoewel hij als doopsgezind schipper zich niet wilde en kon verdedigen en dus voor de relatief veilige Oostzee koos is hij ook wel naar Engeland en Noord-Frankrijk geweest. Dat er in konvooi gevaren werd geeft al aan dat ook die gebieden niet altijd veilig waren. Er is een scheepsverklaring van 23 mei 1695 waarin sprake is van een aanval door Franse kapers op het wijdschip De Samson. Het schip was onderweg van Portsmuijden in Engelandt (Portsmouth). In de Oprechte Haerlemsche Courant van 10 mei 1695 staat dat er inderdaad rond die tijd veel Franse kapers op zee waren.

Op 4 oktober 1697 komt het schip van Obbe Bartelsz nadat de ankers gekapt waren bij Stavoren de haven in. Op 8 oktober 1697 komen we zijn naam weer tegen in het Sontregister. Ditmaal gaat het van Amsterdam naar Ahrensburg en vervoert hij “Salt, Toback, Bay en Kobmanschab”. A(h)rensburg ligt in het tegenwoordige Estland en heet nu Kuressaare. Interessant is dat hij nu opgeeft Vlieland als thuishaven te hebben. Op 27 november vaart hij weer terug. Hij heeft in Riga “Hamp” (Hennep) en “Hør” (vlas), “Roug” (rogge) en “Hørfroe” (lijnzaad) ingeslagen en vaart dan naar Amsterdam.

Op 18 mei 1698 vaart hij naar Stettin (Polen) en vanuit Anklam (Duitsland) beladen met “Roug, Malt og Widere” terug naar Amsterdam. Dat zelfde jaar passeert hij de Sont op 6 oktober nog een keer vanuit Amsterdam, beladen met “Sild” en 900 pond tabak richting Memel (Litouwen) en keert terug op 16 november beladen met vlas en lijnzaad.

Op 21 maart 1699 gaat het van Amsterdam naar Memel beladen met zout, papier, wollen stof en andere koopwaar. Hij heeft dan de pech om op de Swyneboede vast te komen zitten. Dit is een beruchte ondiepte bij de kust van Zweden, bij het Kattegat ter hoogte van Viken.


Afbeelding 11 Vermelding van Obbe Bartels in het Sontregister van 21 maart 1699

Hij kreeg toen drie voet water binnen en liep enige schade op. Hij is echter met behulp van volk weer vlot getrokken en in Kopenhagen aangekomen, zo staat in de Amsterdamse courant van 18 april 1699.  De terugreis is op 4 mei 1699 en dan is hij beladen met vlas en hennep en vlasgaren. 

Op 20 juni 1699 passeert hij de Sont en gaat hij naar Koningsbergen beladen met zout. Op 16 oktober 1699  komt hij van Der Pilau beladen met "Roug eg Beeg" en "Huede".

Volgens de Amsterdamse courant is hij ook op 2 november 1699 in het Sont en komt hij dan van Elbing (de stad heet nu Elblag en ligt in Polen) af. Op 17 november 1699 ligt hij voor de stad Amsterdam. En zo vaart hij ook in 1700, 1701 en 1702 regelmatig naar de Oostzee, onder andere naar de havens van Dantzig, Christianstadt, Windau en Colberg met ongeveer dezelfde handelswaar als hierboven beschreven. Zie de kaart.


Afbeelding 12 Havens in de Oostzee

Op 26 juli 1701 heeft hij een contract getekend en in dat contract staat dat hij een smakschip (smack) heeft genaamd Vreede, groot vijf en zestig lasten. Een smakschip is een tweemaster die eigenlijk bedoeld was voor de binnenvaart. De smack werd  echter veel gebruikt bij de kustvaart naar Duitsland en Denemarken. Een smack was ongeveer 25 meter lang. Een smack heeft weinig diepgang, een vlakke bodem en zijzwaarden. Het kon varen langs de ondiepe kusten zoals over de Waddenzee, maar kon ook ver de rivier opvaren zoals de Seine, de Theems en de Elbe. Het smakschip had een ver naar achter
geplaatste kleine bezaansmast en een hek waardoor de helmstok stak. Vóór de helmstok was een
roef en daarvoor waren ruime luiken. De smack was, ondanks de matige zeileigenschappen, mede door de zware logge romp, een goede en succesvolle combinatie van scheepsgrootte, geringe diepgang, groot laadvermogen en acceptabele snelheid. Een smack had vier of vijf bemanningsleden.

Obbe ondertekend het contract met Obbe Bartels. Hij gaat dan naar Helmstadt waar hij veertig werkdagen de tijd krijgt om te lossen en te laden waarna hij weer terug zou gaan naar Amsterdam. Helmstadt ligt in Beieren, dus dat lijkt niet mogelijk. Waarschijnlijk wordt een stad aan de Oostzee bedoeld. Meest voor de hand liggend is Halmstad in Zweden. Het zou hem 660 guldens opleveren. Dat hij inderdaad in Helmstad is geweest wordt bevestigd in de Amsterdamse Courant van 8 oktober 1701.


Afbeelding 13 Pagina 1 van een bevrachtingscontract van 28 juli 1701 



Afbeelding 14 Pagina 2 van een bevrachtingscontract van 28 juli 1701

Interessant is dat de handtekening van Obbe Bartels in 1701 en 1702 bijna identiek zijn. Dat betekent dat hij vaak stukken ondertekende.


Afbeelding 15 Handtekening van Obbe Bartels in 1701 en in 1702 op bevrachtingscontracten

Het schip De Vreede had hij ook al in 1704. Doel van de reis was op 13 juni 1704 Nieucasteel in Engeland (Newcastle) met een lading lood. Er werd bepaald dat er in konvooi gevaren moest worden. Hij vertrok toen vanaf Workum.

Op 20 februari 1702 tekent hij nog een ander contract. Hierin staat dat hij steen of pannen als ballast moet meenemen naar Colbergh (Kolberg) in de Oostzee. Hij werd geacht in Kolberg rogge in te laden en mee te nemen naar Amsterdam. Hij kreeg 17 gulden voor ieder last Rogge.


Afbeelding 16 Pagina 1 van een bevrachtingscontract van 28 februari 1702



Afbeelding 17 Pagina 2 van een bevrachtingscontract van 28 februari 1702

Op 28 maart 1702 komt hij inderdaad in Colberg aan, zo staat in de Amsterdamse Courant van 11 april 1702. Op 3 mei 1702 komt hij in Amsterdam aan vanuit de Oostzee.

Daarna komt zijn naam een aantal jaren niet meer voor in het Sontregister tot in 1711. Waarschijnlijk voer hij toen meer op Engeland en Frankrijk. Dit blijkt uit een passage in een autorisatieboek. Tot 21 januari 1705 zat hij tijdelijk in Engeland en getuige een krantenbericht uit de Amsterdamse Courant van 30 oktober 1708: "De vloot van Londen is voorlede Vrydag in Goeree binnen gekomen, daer onder de schepen van Reyer Molenaer, Jan Parfect, Kryn Martensz. Obbe Bartels en andere, als mede 4 schepen van Hul ...". en een bericht in de Oprechte Haerlemse Courant van 26 november 1709 kwam hij daar vaker: "gisteren op d’elf van de rivier van Londen een konvooi van 24 schepen arriveerde, waaronder dat van Obbe Bartels, afkomstig uit Archangelsk". In de Opregte Haerlemsche Courant staat dat hij op 10 juli 1708 arriveerde van Rouaen. Dat zou Rouen in Frankrijk kunnen zijn. Een smakschip kan makkelijk zo ver de rivier opvaren. Hij voer wel vaker naar Frankrijk, zo kwam hij op 2 maart 1701 uit Nantes, volgens de Amsterdamse Courant van 3 maart 1701. En 6 augustus 1706 kwam hij in Duinkerken aan. Ook op 12 augustus 1713 kwam hij uit Rouaen op Texel aan.

De vroegste datum die we konden vinden is een vermelding dat Boe Bartelsz op 2 november 1685 naar Kopenhagen is vertrokken. Dit staat in de Oprechte Haerlemsche Courant van 10 november 1685.

Op 14 oktober 1710 sluit hij een contract op naar Dieppe in Normandië te varen vanuit Amsterdam. Binnen dertig werkdagen zou het schip beladen moeten zijn.

Op 28 mei 1711 vaart hij van Moss  (Noorwegen) naar Kopenhagen, en geeft hij weer aan op Vlieland te wonen. Op 9 juni gaat het dan van Kopenhagen naar Friderichshald in Noorwegen. Op 1 juli gaat de reis van Friderichshald naar Kopenhagen. Zijn naam wordt dan verbasterd weergegeven als Obbe Bertelsen. Op 2 mei 1712 gaat het van Koningsbergen naar Amsterdam met een lading erwten en rogge. Op 10 augustus 1712 dan van Aalborg (Denemarken) naar Amsterdam. Daarna komen we zijn naam niet meer tegen in de registers. Dat betekent overigens niet dat hij niet meer schipper was. Het betekent alleen dat hij niet meer langs het Sont voer. 

Veel Friese schippers hadden De Lemmer als thuishaven, wat niet betekende dat ze ook in dit dorp woonden. Uit onderzoek blijkt dat ze ook vaak in Joure woonden en dat klopt dan weer met het verhaal over Obbe. Soms gaf Obbe als woonplaats Amsterdam of Vlieland door, maar dat kwam wel vaker voor. Schippers gaven dan de thuishaven van het schip als woonplaats door.

Zoals eerder aangegeven was Obbe doopsgezind. Een verder bewijs hiervoor is te vinden in de zogenaamde zeebrieven. Zeebrieven werden normaal gesproken afgegeven door de stad waar een schip thuishoorde. De zeebrief is het "nationaliteitsbewijs" van een zeeschip. Het mag daarop de handelsvlag voeren van de vlaggenstaat die de brief verstrekt. Dit wordt gedaan door de maritieme autoriteiten van de vlaggenstaat waar het schip is geregistreerd tegen betaling van leges. Bij koopvaardijschepen moet hij worden getoond bij binnenkomst van een haven.

21-6-1712: schipper Obbe Bartelsz, Amsterdam, "de Concordia", 40. 

4-4-1711: schipper Obbe Bartelsz, Vriesland, ww, "de Concordia", 70. De afkorting "ww" wordt in de registers van de zeebrieven gebruikt als een schipper "bij waare woorden in plaatse van eede" een verklaring aflegt. Vanwege hun geloofsovertuiging waren doopsgezinden niet bereid om de eed af te leggen. Wapens mochten doopsgezinde schippers niet dragen. Doopsgezinde schippers hadden dan ook een voorkeur voor de Oostzeevaart, omdat het niet gebruikelijk was de koopvaarders naar het Oostzeegebied te bewapenen. 

Nu we weten dat bij op het schip de Concordia voer kunnen we verder zoeken. Dit levert een bevrachtingscontract op en we komen erachter dat de Concordia een zogeheten "smakschip" was. Hij had een contract om ossen te vervoeren vanaf 15 maart 1713 en volgende dagen. Hij gaf op Amsterdam als thuishaven te hebben, maar woonde waarschijnlijk ook toen in Oude Haske.

Afbeelding 18 Model van een smakschip

Met het smakschip Concordia heeft hij waarschijnlijk schade geleden, want er is een scheepsverklaring met de datum 7 december 1713. Een scheepsverklaring is een verklaring die elke kapitein van een schip moet afleggen in elke haven waar hij lading moet lossen, indien er ook maar de geringste kans bestaat dat de lading of een deel ervan tijdens de reis schade buiten de schuld van enige opvarende heeft opgelopen. De scheepsverklaring wordt afgelegd tegenover een bevoegde autoriteit in de haven en onder getuige van enkele leden van de scheepsbemanning; de kapitein verklaart dat de schade, niet is ontstaan door een fout of nalatigheid van een lid van de scheepsbemanning. Als deze scheepsverklaring als aannemelijk wordt aanvaard, wordt de schadevergoeding afgewenteld op de betrokken verzekeraar.

Het schip was in Londen beladen en vertrok vandaar op 13 november en verzeilden op volle zee in een zuidwester storm. Op 19 november kwam hij op Texel aan. Er staat niets over averij.


Afbeelding 19 Vermelding in de Oprechte Haerlemsche courant van 21 november 1713 dat Obbe Bartels op Tessel is aangekomen op 19 november.
    


Afbeelding 20 Scheepsverklaring met betrekking tot de Concordia 7 december 1713



Afbeelding 21 Pagina 2 van de scheepsverklaring



Afbeelding 22 Pagina 3 van de scheepsverklaring met de handtekeningen van de getuigen

Het schip is kennelijk zwaar beschadigd want hij verkoopt het schip op 11 december 1713 voor 3.800 gulden.


Afbeelding 23 Contract waarbij de Concordia door Obbe Bartels wordt verkocht op 11 december 1713



Afbeelding 24 Handtekening onder het contract met betrekking tot de verkoop van de Concordia

Verder is er nog een bevrachtingcontract van 15 september 1697 in het archief van de notarissen in Amsterdam. Hij voer toen op een galjootschip genaamd "de Jonge Hoop". Hij had een contract voor het halen van wijn uit Bordeaux in Frankrijk.


Afbeelding 25 Eerste pagina van het bevrachtingscontract van 15 september 1697


Afbeelding 26 Tweede pagina van het bevrachtingscontract van 15 september 1697


Afbeelding 27 Derde pagina van het bevrachtingscontract van 15 september 1697


Afbeelding 28 Model van een Galjootschip

Obbe was doopsgezind. De naam "doopsgezinden" (vroeger werden ze mennonieten of "dopersen" genoemd) heeft te maken met hun specifieke kijk op de doop. In plaats van kinderen te laten dopen, zoals dat tot nu nog bij de meeste andere kerken gebruikelijk is, kennen zij slechts de volwassenen doop op vrijwillige basis. In de Doopsgezinde Kerk schrijft diegene die zich willen laten dopen, en daarmee ook als volwaardig lid toetreedt tot het kerkgenootschap zijn eigen belijdenis.

Omdat Obbe doopsgezind was zal hij niet bij een schutterij zijn aangesloten. Doopsgezinden vormden een uitzondering, maar werden wel geacht om dubbel contributie bij te dragen. Doopsgezinden wijzen het dragen van wapens en het dienen bij de overheids af. Dit heeft hen ten tijde van de Republiek vaak in conflict gebracht met het stadsbestuur en andere overheden. Zij weigerden dus dienst te nemen in en diensten te verlenen aan de stedelijke schutterijen. Echter, als tegendienst bemanden of betaalden zij in veel plaatsen in Noord-Nederland de kosten voor de brandweer.

De doopsgezinde gemeente van Joure werd materieel vooral gedragen door boeren en schippers. Doopsgezind Joure telde vele schippers onder hun leden. Omdat de schippers in de zomer elders voeren werd het avondmaal in februari gevierd. 

In de 17e eeuw was het niet toegestaan een ander geloof aan te hangen dan die van de calvinistische staatskerk. De Doopsgezinden werden gedoogd, omdat ze hard werkten en sober leefden en daardoor een waardevolle inbreng voor samenleving en voor de welvaart hadden. Toch mochten hun kerken van de calvinistische overheid niet aan de openbare weg worden gebouwd (vandaar de naam schuilkerken, deze stond vaak achter de bebouwing). De vermaning in Joure werd in 1664 gesticht. Na de verkiezing van een nieuwe voorganger kwam het in de doopsgezinde gemeente van Joure tot een scheuring. De afgescheidenen kerkten in het “Nieuwe Huis” aan de Boterstraat. De oorspronkelijke gemeente, het "Oude Huis", bleef in de Midstraat. Obbe Bartels' naam komt voor in het lidmatenregister van het Oude Huis.





Afbeelding 29 lidmatenregister Doopsgezinde gemeente "Het Oude Huis", Joure, 1717

Dat Obbe regelmatig in havens van de Oostzee was had wellicht ook te maken met het aanwezig zijn van een kleine gemeenschap doopsgezinden in Oost Pruisen rondom de steden Dantzig (Gross Werder) en Elbing (Klein Werder). In 1724 werden de meeste doopsgezinden overigens verjaagd omdat ze niet in leger wilden dienen van de Pruisische Koning Frederik Willem. De namen Dirk Bartels en Gerth Bartels komen voor in die tijd rond Elbing, maar of dat familie is, is niet zeker.

De doopsgezinden maakten gebruik van hun hechte onderlinge banden. Zo waren er veel doopsgezinde schippers in Zuidwest Friesland die goede contacten hadden met de eveneens doopsgezinde kooplieden in Holland.

Geraadpleegde literatuur en bronnen en noten:
(1) Het begrip ‘moedernegotie’ komt van Johan de Witt. Hij noemde de Oostzeehandel de belangrijkste, omdat hij broodgraan voor Amsterdam en andere steden leverde, als een moeder die haar kinderen eten gaf.

- https://www.spanvis.com/lemmer/visserij-en-schepen/de-oostzeevaarders-uit-de-lemmer-1-1
- briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720, p. 688, 726. 
- http://www.soundtoll.nl/index.php/nl/onderzoek/zoeken-in-de-sonttol-database
- http://resources.huygens.knaw.nl/heinsiusrepublicpoliticswarfinance/Index/b
- Krantenbericht uit Opregte Haerlemsche Courant van 26 november 1709, een bericht van 22 november dat gisteren op d’elf van de rivier van Londen een konvooi van 24 schepen arriveerde, waaronder dat van Obbe Bartels, afkomstig uit Archangelsk.
- Autorisatieboeken, archiefnummer 13-17, Nedergerecht Haskerland - Tresoar, inventarisnummer 031, blad 126, aktenummer 15.
- https://texelsegenealogie.blogspot.com/p/zeebrieven.html#1711
- Gijsbers, W.M. Kapitale ossen. De internationale handel in slachtvee in Noordwest-Europa 1300-1750, bijlage 10.
- Cohieren van de Wouden, deel 2, archiefnummer 72. Stemkohieren 1698- Tresoar. Inventarisnummer F2688 
- www.friesscheepvaartmuseum.nl
- www.tresoar.nl
- Oprechte Haerlemsche Courant van 10 november 1685; 10 mei 1695; 4 mei 1702; 12 augustus 1713; 23 augustus 1712
- http://www.rinkes.nl/genealogie/de-doopsgezinden-te-joure
- www. Gameo.org
- Amsterdamse Courant 3 november 1699; 17 november 1699; 11 april 1702, 4 mei 1702; 5 oktober 1697
- Gemeente Amsterdam Notariële archieven, archiefnummer 5075, inventarisnummer 6805, aktenummer 580326
- https://transkribus.eu/r/amsterdam-city-archives/#/search?view=combined&f=1&t=vreede%20bartels&p=1
- https://transkribus.eu/r/amsterdam-city-archives/#/documents/606799/pages/600?t=vreede%20bartels
- Amsterdamse Courant 30 oktober 1708; 18 april 1699; 8 oktober 1701; 4 mei 1702; 3 maart 1701; 7 augustus 1706; 23 augustus 1712; 12 augustus 1713
- Gemeente Amsterdam Notariële archieven, archiefnummer 5075, inventarisnummer 5892, aktenummer 619673; Notariële archieven, archiefnummer 5075, inventarisnummer 5918, aktenummer 675781
- https://koninklijkfriesgenootschap.nl/wp-content/uploads/2020/12/Fryslan_jan_feb_2016.pdf, De zuidwesthoek en de zee. Schepen van de Gouden eeuw
- Tresoar 103 Decama-, Cuyck- en Foeyts Veencompagnie (Schoterlandse Veencompagnie) 788\
- Trouwregister Gerecht Haskerland, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 0350 Gemeente: Haskerland Periode: 1667-1791





Kunstzinnige voorouders: Dirk Gerbenzon

Dirk Gerbenzon Dit artikel is  er een uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman, handelaar of kunstenaar actief zijn geweest en...