vrijdag 29 oktober 2021

Geleerde voorouders: Johannes Overney (Avernaeus)

Geleerde voorouders: Johannes Overney (Avernaeus) (No 16.864)

Dit artikel is het eerste uit een serie over mijn voorouders die als geleerde, bijvoorbeeld dominee of leraar actief zijn geweest en verbonden zijn met Friesland.

Dit eerste artikel gaat over de familie Overney, een familie van predikanten.

Johannes Overney was priester en later van 1567 tot 1572 pastoor van de Sint Marienkirche in Warendorf, in de buurt van Münster. Hij kwam oorspronkelijk uit het bisdom Keulen. Dat hij pastoor was is een interessant gegeven gezien het celibaat. Het was echter tijdens de reformatie niet raar als een pastoor overging naar het gereformeerde geloof en trouwde en kinderen kreeg. Hij wordt ook als Johannes Aberney aangeduid. Als pastoor heeft hij in de vicarie (1) gewoond. Deze was gevestigd aan de Kloosterstraat 10 in Warendorf. De meeste inwoners waren calvinist of luthers, in elk geval protestant en het lijkt erop dat Johannes Overney als katholiek ook protestante kinderen doopte. In het boek Der Konfessionsstaat wordt Johannes een humanistisch opgeleide pastoor genoemd die naar het calvinisme neigde. In 1597 werd hij uit zijn ambt gezet en verliet hij Warendorf vrijwillig. Ook elders wordt hij Luthers gezind genoemd. 


Afbeelding 1 Plaats waar de vicarie heeft gestaan, Klosterstrasse 10 Warendorf, waar priester Johannes Overney tijdelijk gewoond heeft


Afbeelding 2 Warendorf in 1616, ets van Johan Gigas

Hij is daarna naar Lochem gegaan. Daar is hij van 1598 tot 1609 predikant geweest. Hij was ook predikant te Laren, wat daar vlak bij ligt. In Lochem heeft hij de hervormde gemeente heropgericht. In 1599 vroeg hij aan de provinciale synode, die in Harderwijk bijeenkwam, om terugbetaling van reiskosten, een gereformeerde koster in plaats van de katholieke waar hij nu mee zat opgescheept en een verhoging van zijn traktement welke "in deser duyrer tyt" slechts 300 gulden bedroeg. Hij kreeg daar de oude pastorie als woonruimte (de Wheeme of Wedemhof). Dit pand stond op de plek dat nu aangeduid wordt met Markt 9 in Lochem.



Afbeelding 3 Markt 9 te Lochem waar vroeger de Wheeme  (pastorie) stond waar Johannes Overnei woonde en  nu een slagerij gevestigd is

In 1609 is hij vervangen wegens ziekte en hij is uiteindelijk tussen 1 mei en 31 juli 1611 overleden. In het lidmatenregister staat zijn naam met de aanduiding "minister verbi dei" (Dienaar van het Woord van God), afgekort VDM, ter aanduiding van een predikant binnen sommige lutherse en gereformeerde kerken. De uitdrukking dateert uit de Tweede Helvetische Bekentenissen van 1562, waar de Zwitserse hervormer Heinrich Bullinger een credo formuleerde dat zich over de Duitstalige landen verspreidde. De hervormingstheologie van Maarten Luther was volgens hen niet compleet totdat Luther stelt dat Gods vergeving en rechtvaardiging werkt door het Woord van God, waardoor de pastoor een verbi divini minister wordt. Dit betekent dat Johannes inderdaad de overstap heeft gemaakt naar het hervormde geloof.


Afbeelding 4 Pagina uit het lidmatenboek van de Hervormde gemeente van Lochem met de vermelding van Johannes Overneus minister verbi dei

Het was een kleine gemeente in Lochem met ongeveer 100 leden. De Roomse kerk was er nog stevig vertegenwoordigd. In 1606 werd Lochem tijdelijk door de vijand bezet. De Lochemse burgerij had geen andere keuze dan zich over te geven aan de Spaanse veldheer Ambrogio Spinola, die in ruil voor de overgave godsdienstvrijheid bood. Drie maanden later werd Lochem heroverd door het Staatse leger onder leiding van Ernst Casimir van Nassau, een neef van prins Maurits. 


Afbeelding 5 De belegering van Lochem door Spinola in oktober 1606

Maar Lochem is door meer rampen getroffen. Het kerkgebouw en ook de Wheeme zelf brandden op 6 april 1615 af, net als de rest van de grotendeels houten stad, op vier huizen na. 

Van een zoon, Nicolaas Johannes Overney is weinig bekend, behalve dat hij in 1579 is geboren. Dat komt waarschijnlijk omdat hij niet de naam Overney gebruikte, maar zich Nicolaas Johannis of Klaas Jans noemde. Hij was predikant in Rijperkerk en Hardegarijp van 1600 tot 1616 en ging met emiraat in 1616. Hij is overleden na 1619.  Hij was gehuwd met Hiske Folkerts uit Goutum. In 1599 kocht hij een latijns talig werk over concilies. Hij had een zoon Jacobus Johannes Nicolaas Overney, geboren op 18 december 1599, overleden in 1672 en twee dochters Wytske, geboren in 1609 en Griet, geboren in 1610.       

Een tweede zoon, Johannes Overney (Avernaeus of Auernaei) wordt ook predikant. Hij is ook geboren in Warendorf, in 1567. Hij is overleden in 1629. Hij ligt begraven in Haskerdijken. Hij was in 1588 predikant in Marum. Van 1588 tot 1596 was hij predikant in Goinga. In 1598 is hij naar de classis van Franeker gegaan. Van 1596 tot 1601 predikant in Scharnegoutum in de Greate Tsjerke. Van 4 mei 1601 tot 1602 was hij predikant in Stavoren. Van april of mei 1602 tot 1605 was hij predikant in Wynaldum en tenslotte van 1605 tot 1629 predikant in Haskerdijken. Hij kreeg een pensie, uitkering: "Joannes Overney, predicant tot Hasschedijcken, voor sijn jaer pensie, boven de foedinge van vier koeyen te hoy ende te gras ende 't gebruick van de pastoors huisinge.", betaald uit de inkomsten van de in 1580 beslag genomen kloosters. In Haskerdijken volgende zijn zoon Jacobus hem na zijn dood op als predikant. Hij trad ook op als taxateur bij goederenscheidingen bij een overlijden.


Afbeelding 6 Grafsteen van Johannes Nicolaas Overney in Haskerdijken

Van 21 mei 1593 tot 4 mei 1601 was hij student aan de universiteit van Franeker. 


Afbeelding 7 Pagina uit het lidmatenregister van de hervormde kerk van Franeker 16 december 1593

De gewoonte om namen te latiniseren maakt het zoeken lastig. Hij wordt aan de universiteit Joannes Warendorpius Overnaeus genoemd. Elders wordt hij Johannes Overnejus of Averaeus genoemd. Hij was destijds niet de enige student die uit Duitsland kwam. Franeker had een goede naam als universiteit en trok veel studenten met een gereformeerde achtergrond. Op 21 mei 1593 is hij met zijn studie begonnen.


Afbeelding 8 De Universiteit van Franeker
 

In 1592 was hij ouderling van de synode van Leeuwarden. In 1605 is hij taxateur bij een goederen scheiding na een overlijden. Hij was getrouwd met Lysbeth Tyss Wittedochter. Hij had zes zonen, die allemaal predikant zijn geworden:

Johannes, geboren in 1602. Hij begon aan zijn studie in Franeker op 12 maart 1617. Hij was predikant van 1628 tot 1657 in Oudehorne, overleden 11 oktober 1657 te Oudehorne, Schoterland. Op 5 juni 1656 is Johannes te Pietersbierum getrouwd met Jancke Douwes uit Leeuwarden. Hij was in 1636 en 1650 lid van de Synode te Bolsward, 1651 lid van de Synode te Franeker en in 1654 te Leeuwarden.

Martinus, geboren in 1597, hij studeerde in vanaf 17 april 1617 in Franeker en hij was predikant van 1639 tot 1656 in Gaastmeer en van 1619 tot 22 oktober 1639 in Oppenhuizen. Hij is overleden op 18 februari 1656 in Gaastmeer en was getrouwd op 10 december 1620 met Aleida Gerbens. 

Abraham, geboren in 1605. Samen met zijn broers Isaak en Jacobus is hij op 13 september 1625 begonnen aan de studie theologie. In 1628 was hij nog student aan de universiteit in Franeker. Daarna was hij predikant in Scharnegoutum van 1634 tot zijn dood in 1681. Hij was getrouwd met Lijsbettie Roos op 28 juli 1633 in Leeuwarden en daarna met Richtje Alberts in 1640. In 1652 is hij vanuit de classis Sneek correspondent geweest naar Zuid-Holland. In 1674 werd hij afgevaardigd naar de Synode van Utrecht. Het verhaal gaat dat hij geen lijkredes mocht houden, maar het toch deed waardoor hij in aanvaring kwam met de Classis. Hij liet zich door een Classis niet censureren. De terugval in inkomen zorgde ervoor dat predikanten te lang doorgingen voordat ze met emiraat gingen. Dit was bij Abraham ook zo en hij was vergeetachtig geworden toen hij tenslotte om ontslag vroeg.

Isaak, geboren in 1609, en net als zijn broers Abraham en Jacob student in 1628 in Franeker. Daarna was hij predikant van 1632 tot 1639 in Suawoude en van 1639 tot 1654 in Oppenhuizen. In 1626 studeerde hij in Franeker. Hij was getrouwd met Aaltie Pieters de Falck uit Leeuwarden op 11 mei 1633 in Leeuwarden. Op 10 april 1640 werd hij lid van de Classis. Hij is overleden op 3 januari 1654. Isaac en Abraham waren beide lid van de studentenvereniging ex gymnasio Leovardiensi. Zijn zoon heette ook Abraham en doopte in Sneek.

Petrus, geboren in 1607 en overleden op 7 oktober 1667. In 1659 studeerde hij in Franeker. Hij kreeg regelmatig geld om zijn studie te kunnen betalen. Op 25 april 1662 kreeg hij van de Staten van Friesland een premie: "voor  die  gene,  die — sich  soude  willen  laten  promoveren  tot  Magister Artium,  doch  dat  sulx  publice  soude  moeten  geschieden". De Staten oordeelden dat hij zeer geschikt zou zijn : "Petrus Overnej stud. tot Franeker geaccordeert tot sijn promotie publicq tot Magister artin boven d'geconsenteerde hondert daelers noch hondert £ alsoo te samen a 250 £" . Hij promoveerde er tot Magister artin. Hij was dominee in Gaastmeer van 1656 tot 1667. Hij heeft ook een geslachtswapen laten maken. 

Afbeelding 9 Familiewapen Petrus Overneij, Liber collegii Franequerensis fundati MDCLXI, tresoar 413 HS

Wellicht is Petrus het meest avontuurlijk geweest. Hij is als scheepspredikant op het schip gaan varen. Hij heeft echter de pech gehad dat hij in de tweede Engels-Nederlandse oorlog (1665-1667) terecht kwam en gevangen genomen werd. Hij schreef daarom een brief, in het latijn, aan de dominee van de Dutch Church aan de Austin Friars in Londen om hen te vragen om te bemiddelen om hem vrij te krijgen. Hij legt in de brief uit dat hij een predikant was, een Master of Arts, aan boord van een Nederlands schip genaamd Frisia. Maar toen dit schip door de Engelsen in brand werd gestoken, werd hij eerst als gevangene vastgehouden in Ipswich, daarna in Colchester en ten slotte in Chelsea College, de ergste en meest verderfelijke van alle gevangenissen.



Afbeelding 10 De tekst van de brief van Petrus Overneij in het latijn van 30 september 1665

De Tweede Engels-Nederlandse oorlog (1665-1667)
Wegens een verschil van mening over het financiële beleid werd er in Friesland op 5 mei 1597 beloten tot het oprichten van een eigen admiraliteit. Daartoe werd op 14 juni van dat jaar door de Staten-Generaal besloten. Ook de Groningers betaalden eraan mee. Deze Fries-Groningse admiraliteit werd gevestigd in Dokkum. Later werd de admiraliteit naar Harlingen verplaatst, vanwege de benodigde diepgang van de grotere schepen. Bij het uitbreken van de oorlog verzamelde het Friese eskader zich bij Texel. De bemanning was voornamelijk geworven onder zeelui van de koopvaardij.  Op 24 mei voer de vloot uit. De schepen 'Zevenwolden', 'Groeningen', 'Prinses Albertine', 'd'Elf Steden', 'Westergo', 'Omlandia', 'Frisia', 'De Postillon van Smirna', 'Hollandia' en 'Oostergo' met een gezamenlijke bemanning van 2279 matrozen en 700 kanonnen vertrokken. Zonder dat het tot een groot treffen kwam doorkruiste de vloot de Noordzee waarbij verschillende Engelse schepen tot zinken werden gebracht.

Onder leiding van Michiel de Ruyter werd door onder andere Friese schepen in 1666 slag geleverd bij Duinkerke in de Vierdaagse Zeeslag. In totaal verloren de Engelsen tien schepen en 2800 man, tegenover de vier schepen en de tweeduizend man die de Nederlanders verloren. In de Tweedaagse Zeeslag sneuvelden Tjerk Hiddes en Coenders en werd de Friese vloot zwaar beschadigd. Het bevel over het Friese flottielje kwam nu feitelijk bij Enno Doedes Star te liggen.

Ook in het laatste jaar van de Tweede Engelse Oorlog, 1667, bleef de Friese Admiraliteit actief schepen uitrusten. In de Tocht naar Chatham leverde de Admiraliteit een bescheiden bijdrage. De vloot kwam aanvankelijk te laat aan, maar wist met schepen als de Groeningen (tussen de 276 en 300 bemanningsleden en zeventig stukken geschut) onder leiding van Star toch een bijdrage te leveren.

De Slag bij Lowestoft
Er zijn meerdere schepen geweest met de naam Frisia, zo is er een schip met die naam in 1653 bij de driedaagse zeeslag bij Portland de lucht in gevlogen, maar het schip dat hier bedoeld wordt is gebouwd in 1653 en had aanvankelijk 34 kanonnen aan boord, later uitgebreid tot 42 stukken. Omdat er ook een ander schip was met de naam Frisia, werd dit schip aangeduid met Klein Frisia. Het had 155 man aan boord. In 1665 stond het onder leiding van W.J. Beijma en deed het mee aan de slag bij Lowestoft op 13 juni 1665. Tijdens de slag vloog het schip in brand en 100 man sprongen van boord en werden door de Engelsen gevangen genomen. Ook de Friese admiraal Auke Stellingwerf sneuvelde in deze slag als bevelhebber van het vierde eskader (4) op de Zevenwolden, waaronder ook de Frisia viel. De arme man werd door een kanonskogel in tweeën geschoten. Hij was nog geen 30 jaar oud. Van de 103 Nederlandse schepen gingen er 17 verloren waaronder het vlaggenschip Eendragt dat met admiraal Jacob van Wassenaer Obdam de lucht in ging toen de kruitkamer een voltreffer kreeg. In totaal waren 2000 zeelieden door de Engelsen gevangen genomen. 



Afbeelding 11 De slag bij Lowestoft 13 juni 1665

De Frisia was was 120 voet lang en 11¼ voet breed. De lengte-breedte verhouding geeft aan dat de Frisia nog is gebouwd als de traditionele Nederlandse fregatten. Het was een zeer ranke schip. De Engelse schepen waren breder en daardoor voor het geschut stabieler.  Dit fregatschip heeft vlakke en niet oplopende dekken. De geschutspoorten lopen niet met de berghouten mee maar zijn er op enkele plaatsen doorheen geboord, waardoor het langsverband werd afgezwakt.  Bij de slag werd het schip door branders in brand gestoken. Ook Beijma was met een deel van de bemanning van boord gesprongen, door de Engelsen gered en gevangen gezet. 65 man bleven aan echter boord. Het schip werd zonder masten door Zeeuwse oorlogsschepen binnen gesleept. In augustus 1665 was het alweer hersteld. Op 4 en 5 augustus 1666 deed het schip met als kapitein Jan Pietersz. Vinkelbos onder commando van Jan Evertsen en Michiel de Ruijter mee aan de Tweedaagse zeeslag. Op 21 juni 1667 voegde het schip met als kapitein Yde Hilkesz. Kolaert zich bij de vloot van Michiel de Ruijter die op weg was naar Chatham. 

Afbeelding 12  Klein Frisia, Wigerus Vitringa, inkt op ivoorkleurig paneel, Fries Scheepvaartmuseum

Zoals hierboven beschreven werd Petrus uit zee gered en werd hij gevangen gezet. Uit brieven en berichten van diplomaten blijkt dat de omstandigheden waaronder de Nederlandse zeelieden en soldaten werden vastgehouden erbarmelijk waren. Dit had meerdere oorzaken. Het waren veel gevangenen en de logistiek was daar niet op afgestemd. Er was een chronisch gebrek aan geld en Engeland had andere zorgen met de Great Plague en de Grote brand in september 1666 die London voor een deel in de as legde. Daarnaast was er een felle propaganda oorlog gaande tussen de twee landen en werden de Engelse gevangenen in Nederland niet veel beter behandeld. De situatie in Chelsea College was dramatisch: "...die of hunger, thirst, cold and other deprivations, that are worse than quick death by water, fire or the sword ... in inconceivable numbers ... which is a violation of the Rights of Nations...” De gevangenen moesten op stro in de buitenlucht slapen zonder beschutting. Velen van hen werden ziek. Een Nederlandse delegatie probeerde wel kleding en medicijnen en citroenen tegen scheurbuik te leveren, maar dat ging moeizaam. Een aantal gevangenen werd te werk gesteld wat hen de kans gaf om te ontsnappen. Deze ontsnapte  gevangenen zochten vervolgens hulp om terug naar Nederland te kunnen gaan. Andere gevangenen werden geruild tegen Engelse gevangenen. In beide gevallen hielp en bemiddelde de Nederlandse Gemeenschap in Engeland.  Dit werd gecoördineerd door de Church of Austin Friars, een protestantse gemeenschap in Londen die de goedkeuring had van Oliver Cromwell. Repatriering van gevangenen ging via Vlaanderen. De Church of Austin Friars was in 1550 door Nederlandse vluchtelingen opgericht en was daarmee de oudste Nederlandse protestantse gemeenschap ter wereld. Het was aan deze kerk waaraan Petrus zijn noodkreet had gericht. Of hij inderdaad via bemiddeling van deze kerk is vrijgelaten of op een andere manier naar Nederland is teruggekeerd is niet bekend. Waarschijnlijk heeft hij moeten wachten tot de Vrede van Breda was getekend op 31 juli 1667. Artikel X van het Verdrag van Breda specificeerde ‘dat gevangenen aan beide zijden, van welke graad, waardigheid of toestand ze ook zijn, zullen in vrijheid worden gesteld, zonder losgeld of enige andere prijs voor hun vrijheid, mits betaald wordt voor schulden die zij hebben aangegaan voor voeding. Dit werd door beide partijen anders uitgelegd en leidde tot financieel getouwtrek en en een soort koehandel waarbij bijvoorbeeld een kapitein zou worden uitgewisseld voor tien gewone zeelieden en een kapelaan voor drie. Al met al duurde het tot december van het jaar tot alles was afgehandeld. Bronnen spreken elkaar tegen. In een bron staat dat hij is overleden op 10 juli 1667. Hij zou dan eerder vrij zijn gekomen, maar heeft dan niet lang van zijn vrijheid kunnen genieten. In een ander bron wordt echter het jaar 1672 genoemd. Hij zou op 3 november 1672 in Gaastmeer zijn overleden. In een derde bron staat dan weer dat de kleine dorpjes Noorder- en Zuiderdrachten samen met Boornbergum en Kortehemmen een kerkelijke gemeente vormden en dat na de aanleg van de Drachtstervaart in 1641 en de daarna op gang gekomen bevolkingsgroei in Drachten de behoefte gevoeld werd om een eigen gemeente te stichten. In 1667 was het zover. en was Petrus Overney als de eerste predikant van de nieuwe gemeente beroepen. Hij werd in 1674 opgevolgd door Jacobus Duursma. 

Jacobus, tenslotte, is geboren op 18 december 1599 en was in 1628 student aan de universiteit van Franeker en daarna predikant van 1630 tot 1646 in Haskerdijken en van 1646 tot 1671 in Pietersbierum. Hij schijnt enkele malen moeilijkheden met de classis te hebben gehad wegens dronkenschap. Hij was getrouwd op 26 juli 1660 met Lysbeth Edes Wiarda uit Heerenveen. In 1663 was hij schoolmeester in Schalsum. Hij is overleden 10 mei 1672. Hij twee zoons, een genaamd Minne Jacobs Overney, geboren in 1645. Deze werd schoolmeester in september 1633 in Schalsum en de ander David Jacobsz Overney geboren in 1640 en overleden in 1672.  

Kaap de Goede Hoop

Een ander met de naam Johannes Overney (ook wel Overnaijs), en niet te verwarren met "opa Johannes II en bet-overgrootvader Johannes I", was de kleinzoon van Johannes II. Ook hij werd predikant. Hij was dus oomzegger van Isaac, de vader van Petrus de klokkengieter en voorvader en zoon van Jacobus. Deze Johannes is dus geen voorvader, maar wel familie en zijn leven is interessant genoeg om er aandacht aan te schenken. Op 25 april 1656 heeft hij belijdenis gedaan. 


Afbeelding 13 Pagina van het lidmaatboek Franekeradeel waaruit blijkt dat Johannes op 25 april 1656 belijdenis heeft gedaan en schoolmeester was in Schalsum

Johannes is leraar in 1671 in Franeker. Daarvoor was hij schoolmeester in Schalsum van 1656 tot 1662. "Joannes Overnaijs, student, verscheen 22 Maart 1655 voor de klassis van Amsterdam en verzocht praeparatoir te worden geëxamineerd, om te zijner tijd te worden gezonden naar O.-Indië, daartoe inleverende zijne kerkelijke en academische attestatiën, welke gelezen en goedgekeurd zijnde, is hem zijn verzoek toegestaan en ter verklaring opgegeven de tekst Joh. 4 : 29".  Hij is de zoon van Jacobus Overney. Hij is in 1678 getrouwd met Berber (Barbara) Sijmonsdochter Rottinga uit Leeuwarden. In 1678 gaat hij naar Kaapstad (Zuid-Afrika) en kom daar aan op 17 oktober 1678. Op 18 oktober 1678 wordt hij daar tot predikant aangesteld. Hij was eigenlijk met het schip Het Wapen van Alkmaar (2) op weg naar Oost-Indië, maar toen hij de Kaap aandeed, verzocht men hem zeer dringend hier te blijven daar de gemeente al veertien maanden "herderloos" was. 


Afbeelding 14 Het Wapen van Alkmaar, een pinas, gebouwd in 1671

Johannes willigde in en was zeer ingenomen met de plaats en zijn werk. Dit is wat hij onder andere aan de Classis Amsterdam rapporteerde: "De E. Achtb. Raad heeft mij de eere gedaen ende versogt hier te blyven, t’welck van mij ooc met een gewillige genegentheid is aengenomen, verhopende dat de opperherder J. Chr. mij met zijn kragt en gaeven sal aendoen, om deselve als een onberispelyck voorbeelt voor te gaen en Hem veele sielen toe te brengen. Ick dancke mijn Godt dat Hy my hier gebragt heeft, also ick ten liooghsten vergenoeght ben ; want hier een tamelycke gemeente, en burgerlyck volck, en hier is een fraei man die het opperhooftschap bekleedt en een zeer ordentelycke regeeringe, en kan alsnog niet anders vermercken — sonder roem gesproken — als een goet genoegen." 


Afbeelding 15 Kaap de Goede Hoop met de tafelberg in de achttiende eeuw

Een van die eerste dingen die hij deed, was om aan die Classis van Amsterdam te schrijven en om inlichtingen te vragen in verband met de doop van slavenkinderen die uit heidenouders geboren zijn maar door Christenen zijn opgevoed. Hij trok zich kennelijk het geestelijk lot van de slaven aan. De Classis van Amsterdam had daar geen oren naar, naar het schijnt omdat deze bang was om vervolgens geconfronteerd te worden met het dilemma dat christen zijn en slaaf zijn niet samen kunnengaan.

Johannes was de achtste predikant die ze in Kaapstad sinds de stichting van de kaapkolonie hadden. Hij woonde in de helft van een huis dat een luitenant, genaamd Jan Baptista Dubertine voor zichzelf had laten bouwen met bouwmateriaal van de VOC. De Commissaris-generaal van Reede was daarachter gekomen en had de luitenant wegens corruptie ter dood willen veroordelen. Een aantal dames van de Kaap waren het daar niet mee eens en kwamen voor de luitenant op, waarop van Reede de man maar naar Mauritius verbannen heeft. Het fraaie huis werd vervolgens aan de predikant ter beschikking gesteld. Van Reede droeg verder het toezicht op het onderwijs aan slaven aan de zorgen van Overneij op.

Afbeelding 16 Lijst met predikanten van Kaap de Goede Hoop

Stellenbosch

In 1686 werd door Johannes Overney in Stellenbosch een afzonderlijke gemeente gesticht. Hij hield er de eerste dienst "in een der best gelegene en bekwaamste Vrijmans Woningen", op zondag, 13 oktober 1686 en preekte over Jes. 52: 7:"Hoe wonderlijk klink op die berge die voetstappe van hom wat die goeie boodskap bring, wat vrede aankondig, wat die goeie tyding bring, wat redding aankondig. wat vir Sion sê:"Jou God is Koning! en doopte drie kinderen. Sinds de stichting van de gemeente ging hij er alle drie maanden heen om de diensten waar te nemen. In februari van het jaar daarop werd de hoeksteen van een eerste kerkgebouw gelegd. Daar de samenwerking zeer hartelijk was, ging het 
zeer voorspoedig met het bouwen. Vooral de Gouverneur, Simon van der Stel, naar wie het dorp is genoemd, toonde grote belangstelling in de zaak. Johannes Overney had een redelijke relatie met gouverneur Simon van der Stel. De kleine kerk, niet meer dan een soort loods, was met lokale stenen gebouwd en met witkalk geschilderd. Het zadeldak was met stro bedekt. In december 1710 brak er een brand uit waarbij ook de kerk afbrandde. Op vroege tekeningen staat het kerkje getekend met een klokkentoren.  




Afbeelding 17 Een kaart van de Kaap 


Afbeelding 18 Stellenbosch in de achttiende eeuw


Afbeelding 19 Stellenbosch in 1705

Op 23 februari 1687 voelde Johannes zich gedwongen om vanaf de kansel op te roepen tot het staken van het verspreiden van geruchten dat hooggeplaatsten geprofiteerd hadden van de plundering van een wrak, genaamd de Nossa Senhora de los Milagros. Het was een zaak die werd omgeven door veel controverse en mysterie. De Nossa Senhora de los Milagros was een Portugees schip met 30 kanonnen en 150 manschappen, onder bevel van Don Emmanual Da Silva, een goede vriend van de Portugese koning. Het schip was op weg van Goa in India naar Portugal, met geschenken van koning Phra Narai van Siam toen het verging bij Kaap Agulhas. Afgezien van een grote bemanning waren er drie jezuïetenpriesters en drie Siamese ambassadeurs als passagiers aan boord. De Portugese officieren realiseerden zich dat er weinig hoop was om het wrak te redden en droegen hun rechten op het schip over aan de Compagnie. Simon van der Stel stuurde onmiddellijk een bergingsploeg van zeven man, bestaande uit luitenant Olaf Bergh, de Fiscaal Johannes van Keulen, en enkele mannen onder wie Arent Hendricks. Bergh ging aan boord van het wrak en werd gevolgd door vier andere leden van de partij. Aan boord werden ze verrast toen ze een jonge slaaf, Antonius van Mocambique genaamd, aantroffen die de bezittingen van zijn meester, pater Joseph de la Graria, bewaakte. Vanwege de ruwe zee bleef Olaf Bergh twaalf dagen op het wrak en in het licht van latere gebeurtenissen kan alleen worden geraden wat er in die periode is gebeurd. Toen de groep terugkeerde, leverden ze wat waardeloze spullen in. De goede stukken verkochten ze in Kaapstad, waarna ze gingen gokken en feestvieren van de opbrengst. Gouverneur Van der Stel liet de hele groep arresteren. Beschuldigingen en geruchten waren wijdverbreid en velen in hoge posities aan de Kaap bevonden zich onder verdenking. Ook Johannes Overney bevond zich du in de niet benijdenswaardige positie om vanaf de kansel van zijn kerk te moeten getuigen van de onschuld van hoog geplaatsen. Er werd ontdekt dat een waardevol gouden kruis met acht diamanten, een zilveren filigrein geurbol en een rozenkrans waren verkocht aan een van de bewoners door een van de bergers, Arent Hendricks. En in de tuin van Olaf Bergh heeft men een voorraad scheepsbuit opgegraven, waaronder een fles met muskus. Hoewel Bergh later zijn aandeel in de diefstal toegaf, betrok hij Van der Stel zeer onvoorzichtig bij de zaak door te stellen dat hij mondeling aangifte had gedaan bij de gouverneur die hem had geadviseerd over de zaak te zwijgen. Bergh erkende het bezit van enkele van de gestolen artikelen, werd veroordeeld en opgesloten op Robbeneiland. De Kamer van Zeventien gaf hem uiteindelijk de keuze om met zijn vorige rang naar Ceylon te gaan of als vrije burger aan de Kaap te blijven. Bergh koos voor Ceylon, waar hij zich kennelijk positief onderscheidde, want later kwam hij terug als kapitein. 

Johannes overleed in 1687 in Kaapstad aan de gevolgen van koorts. Na zijn dood werd gouverneur Van der Stel peetvader van enkele van zijn zes kinderen. Na zijn dood werd nog een kind geboren, dat naar zijn vader werd genoemd, Johannes. De weduwe van Johannes, Barbara Simons Rottinga, werd in 1688 bedreigd door een dronken smid, genaamd Berndt Burger. Uit het verslag van de rechtbank van 3 maart 1688: "die beskuldigde omtrent 3 weke gelede aan huis van die tapper van Kaapse wyne hom dronk gedrink het en nie ontsien het om oproer in die huis te veroorsaak en die vrou van die huis ‘n vuishou in die gesig te gee nie, asook haar bowendien nog, benewens die weduwee Overneij, met ‘n ontblote mes te dreig, en gepoog het om hulle na buite te lok, - om na alle waarskynlikheid hulle daarmee aan te val". De man werd veroordeeld tot een geldboete en tot geseling in het Kasteel die Goeie Hoop. De weduwe van Johannes is overigens later hertrouwd met een boer, genaamd Henrik Persyn van Leyden, die later door wilde dieren (genoemd wordt een tijger, maar het was waarschijnlijk een leeuw) is gedood. 

Uit bovenstaande blijkt wel dat het een gevaarlijke omgeving was waarbij alle zeilen bijgezet moesten worden om te overleven. De kolonie was nog steeds vrij klein en bestond in 1688 uit:

Christenen:
Mannen:    254
Vrouwen :   88
Jongens:    119
Meisjes:    112
Bedienden: 39

Slaven:
Mannen:   230
Vrouwen:   44
Kinderen:   36

In totaal dus slechts 922 mensen.

De eerder genoemde Utrechtse edelman H.A. van Reede tot Drakestein heeft in 1685 als Commissaris-generaal van de Oost-Indische Compagnie drie maanden aan de Kaap doorgebracht. Hij heeft toen een dagboek bijgehouden met daarbij als bijlage een ‘Generaele rolle van alle Compagnies dienaren alhier aen Cabo de Bonne Esperance met aenwijsing van ijders qualiteijt, mitsgaders hoeveel tractement en costgelden deselve maendelijx genieten.’ Bovenaan staat de Commandeur Simon van der Stel met een gage van 150 gulden en 20 realen costgelden. Dan volgt Ds. Johannes Overneij van Franeker met 100 gulden en 13 realen. Bovendien kreeg hij een extra toelage van 20 gulden per maand, toen Van Reede hem belastte met de pastorale zorg voor het kortgeleden gestichte Stellenbosch. Uit het journaal van Van Reede:

SCHOOL TE STELLENBOSCH. TRACTEMENT VAN DS. JOHANNES OVERNEIJ VERHOOGD.
Voor de jeugd en de kinderen der inwoonderen aldaer was den Commandeur gelast een bequame schoole te doen maeken, ten eijnde deselve als in een wildernisse niet en mogten verwilderen, waertoe de bouwluijden aldaer gehouden waren als ten haren opsigten geschiedende mede de hand te bieden.
Ende dewijle den Eerwaerde predikant Johannes Overneij veel moeijten en sorge nam dese plaetse van de Caep of te gaen besorgen en sacramenten te bedienen, en desselfs verbonden tijt langh g'eijndigt sijnde, is denselven op approbatie van onse Heeren en Meesters toegeleijt f 120. per maent, en daervan acte uijtgegeven op folio 293 ingeschreven.

Dat was redelijk goed betaald. Een kapitein kreeg slechts 80 gulden en 13 realen, een sergeant 24 gulden en 4 realen, een corporaal 14 gulden  en 1 reaal, en een soldaat slechts 9 gulden en ¾ reaal. Door deze karige bezoldiging van deze laatsten werd de door de Compagnie verboden particuliere handel en corruptie in de hand gewerkt.

Dat voor deze salarisverhoging het ook voor Johannes Overneij sappelen was blijkt uit het feit dat hij op een veiling in 1681 ’n dosie met “lapjes en guirlande"' kocht. 


Afbeelding 20 Stellenbosch en omgeving

Evangelisatie

Hoewel de Nederlandse Hervormde kerk in het "moederland" geen serieuze poging deed om haar leden of voorgangers ervan te weerhouden van slavendiensten gebruik te maken, toonden verschillende godsdienstige voormannen in kerkelijke instellingen al vroeg belangstelling voor evangelisatie onder de negers. In 1644 werd verklaard dat slaveneigenaren er zorg voor hadden te dragen dat hun slaven in de Christelijke godsdienst werden onderwezen en alle negers tijd moesten hebben op een geschikte plaats bijeen te kunnen komen om onderwijs uit een catechismus te ontvangen. Ook stelde de classis van Amsterdam in oktober 1648 een memorandum op, waarin de directeuren van de West-Indische Compagnie werd verzocht regelingen te treffen voor onderricht aan de negers. Ds. Johannes Overney van Kaap de Goede Hoop verklaarde omstreeks 1679, dat alhoewel de negers "slaven waren, het mensen blijven en door ons uit hun slavernij niet in een slechtere, maar in een betere positie dienen te worden gebracht".

Dat klinkt nobel, maar hij had zelf ook slaven in zijn bezit. Op 26 januari 1679 werd Steven, door Rebecca van Baelbergen, de weduwe van de dominee welke Johannes Overneij had opgevolgd, Petrus Hulsenaer, door Johannes Overneij voor 80 Rand gekocht en op 10 mei 1679 verkocht hij een slaaf genaamd Jobique voor 40 Rand. (3). 

Johannes had, zoals hierboven aangegeven, zeven kinderen: Jacobus, geboren 19 februari 1679, Simon, geboren 6 april 1681, Abraham, geboren 26 maart 1684, Isaack, geboren 11 juni 1685, Eusebia, geboren 3 mei 1682, Johannes, geboren 16 november 1687 en Daniel 15 september 1686.

Afbeelding 21 VOC vlag 

Isaack Overneij trad op 7 mei 1709 in dienst van de VOC als soldaat op het schip Huis te Rozenburg. Op 15 januari 1710 kwam het schip in Batavia aan. De schipper heette Theunis Gerbrands. Het Huis te Rozenburg was een fluitschip en is in 1702 op de VOC werf in Amsterdam. Het schip was 130 voet lang en had een laadvermogen van 576 ton en een bemanning van 125 tot 150 koppen. Het is op 8 oktober 1720 voor 1.525 rijksdaalders verkocht. 


Afbeelding 22 In diensttreding van Isack Overneij bij de VOC

Simon Overneij is geboren in 1681. Hij is gedoopt op 6 april van dat jaar in het bijzijn van gouverneur Simon van der Stel en zijn vrouw. 


Afbeelding 23 Pagina uit het doopboek van Kaapstad 1665-1695, zowel Simon al Eusebia staan er op vermeld, beide gedoopt met als getuige gouverneur Simon van der Stel

Hij trad op 14 november 1707 in dienst van de VOC als assistent van de (opper)koopman op het schip Schagerhaan. Dit schip ging naar Ceylon. Op 11 oktober 1708 kwam het schip aan in Ceylon. De Schagerhaan is door de Fransen op 16 augustus 1709 op de Malarbarkust bij Wingurla tijdens de Spaanse successie oorlog in het verre Oosten buitgemaakt met 25 man aan boord. Het schip had een tonnage van 180, dus het was een klein schip. Het was 85 voet lang. Of Simon toen nog aan boord was en hoe hij het ervan afgebracht heeft is onbekend.


Afbeelding 24 In diensttreding van Simon Overneij bij de VOC

Ook Abraham Overneij trad op 4 november 1708 in dienst van de VOC als assistent van de (opper)koopman op het schip Meervliet. De Meervliet was een fregat (of jacht) van 100 voet en in 1706 gebouwd op een werf in Amsterdam. Het had een bemanning van 50 zeevarenden en 47 soldaten. Het had een tonnage van 210 en de kapitein heette Laver de Hayman. Het schip was van 2 maart tot 24 maart 1709 in Saldanha Baai en kwam op 25 juli 1709 aan in Batavia. Tijdens de reis overleden er 5 zeevarenden. Op 3 augustus 1709 is hij in Azië uit dienst gegaan. De Meervliet is op 23 oktober 1720 voor 240 rijksdaalders verkocht.


Afbeelding 25 In diensttreding van Abraham Overneij bij de VOC

Voordat hij in dienst ging bij de VOC zal hij in 1705 in of in de buurt van Stellenbosch hebben gewoond. Zie daarvoor het dagboek van Adam Tas over 4 januari 1706: "Des avonds quam Mr. Overneij hier. Hij bragt de groetenis van den Landdrost en Verseil en bleef t' mijnen huijse eeten en slaapen.

Dingsdag den 5e. 

Dingsdag den 5e. 'smorgens betoogen lugt met N. wind; 't reegende nog al bij buijen. Deesen morgen is Overneij met zijn pakje onder den arm na Stellenbosch gewandelt. Hij seide datse deesen dag van meening waaren na Drakenstein te rijden om aldaar op te neemen."  Abraham Overneij was een gecommitteerde voor de VOC belast met het jaarlijks opnemen van de bezittingen van de kolonisten.

Stellenbosch is op 6 november 1679 ontstaan.  In de woorden van Simon van der Stel, de naamgever: “Behalwe die gemelde landstreek Hottentots-Holland het sy Edele nog ’n sekere landstreek wat ongeveer 3 tot 4 uur daarvandaan geleë is, gaan besigtig. Dit bestaan uit ’n gelyke vallei wat etlike duisend morg pragtige weiland bevat, wat ook baie geskik is vir akkerbou. Deur die vallei loop ’n baie indrukwekkende vars water rivier die walle waarvan met pragtige hoe bome versier is en die bome is uiters geskik vir timmer- en brandhout. In die rivier is ook ’n klein eilandjie ontdek waar die water rondom stroom en wat ook met pragtige hoe bome begroei is. Daar het die Edele kommandeur vir die nagsy rus geneem en aangesien geen vorige ‘opperhoofd’ nog ooit van te vore hier was nie, het hy dit Stellenbosch genoem.

Van der Stel gaf grond aan kolonisten die er wilden boeren. In 1680 kwamen er 8 families naar de streek en in 1684 woonden er 40 gezinnen in Stellenbosch. In 1688 woonden er 256 vrijburgers (4) in Stellenbosch en in 1700 was dit aangegroeid tot 359. De bedoeling was dat Stellenbosch een landbouwkolonie was ter ondersteuning van de Kaap. Maar de stichting en uitbreiding van Stellenbosch was een trendbreuk. Daarvoor was de Kaap slechts een bevoorradingsstation. Met de uitbreiding naar Stellenbosch was de kolonisatie van Zuid-Afrika pas echt begonnen.

De Vrijburgers moesten jaarlijks een tiende van hun oogst inleveren in ruil voor het gratis stuk land. De landdrost, een bezoldigde VOC ambtenaar, die onder andere verantwoordelijk was voor het wegennet, het uitroeien van gevaarlijke wilde dieren, onderhoud aan bruggen en was hij hoofd van de politie. Hij werd daarbij ondersteund door Heemraad. Een Heemraad was een vergadering van vrijburgers, een soort gemeenteraad.

Afbeelding 26 Kaart van Stellenbosch vlak na de stichting ervan

Simon van der Stel bleef een speciale band houden met Stellenbosch. Ieder jaar vierde hij er zijn verjaardag. Op 14 oktober 1686 op de Braak, het centrale plein in Stellenbosch, moet de gouverneur op een verhoging hebben gestaan en naast hem stond predikant Johannes Overney en luitenant Olof Bergh. De voornaamste ingezetenen mochten vervolgens de gouverneur gelukwensen met zijn verjaardag. Tegelijkertijd was er een kermis (vrijmarkt) met het Papegaaischieten als hoogtepunt.

Jacobus Overneij, de oudste zoon, ging niet varen. Hij werd veeboer. Hij woonde in de buurt van de klein-Bergrivier, en vierentwintig rivieren, een onherbergzaam gebied ten noorden van Kaapstad, in de Westkaap. In 1706 woonde hij  nabij de bergrivier en vanaf 1708 tussen de klein-Bergrivier en de Vier-en-twintig Riviere. Hij had in 1709 toestemming gekregen om met zijn vee aan de oostkant van de Picketbergh aan de Crommerevier te verblijven. Aldaar schijnt hij bijna een kleine oorlog te hebben ontketend. Het verhaal begint met een waarschuwing van zijn kant dat 4.000 tot 5.000 Groot-Namakwas in aantocht waren en waarvan de voorhoede de olifantsrivier al had overgestoken met als doel de blanken en een aantal Hottentot kapiteins (bevriende relaties van de VOC) aan te vallen. Hij vluchtte samen met de Hottentot kapiteins over de Bergrivier richting het Swartland. Ook andere boeren vluchtten mee. Uit later onderzoek bleek dat Jacobus Overneij samen met drie Hottentots een paar maanden eerder over de olifantsrivier waren getrokken om met de Klein-Namakwas olifantstanden te ruilen. Nadat de transactie beklonken was wilde Jacobus ook nog vijf vaarsen (jonge koeien) hebben. Dat kon volgens de Klein-Namakwas niet, omdat die toebehoorden aan de Groot-Namakwas. Daarop had Jacobus de beesten met geweld aan zijn kudde toegevoegd. Of dit waar is of niet, het gerucht dat de Groot-Namakwas wraak wilden nemen was geboren en er werd daarom een commando gevormd van soldaten en burgers uit de Kaap onder leiding van luitenant Kaje Jesse Slotsboo. Aan het commando sloten zich nog vier loyale Hottentots kapiteins met 55 man, gewapend met pijl en boog en assegaai aan, zodat het legertje tenslotte uit 181 man bestond. Ze vertrokken op 17 oktober en na 40 dagen zoeken naar een vijand en 300 km verder gaven ze het tenslotte op. Nergens was een vijand te bekennen. Jacobus werd eens stevig ondervraagd en hem werd later, in november 1712, een ander stuk land toegewezen, bij de Boesmanrivier, dichter bij Kaapstad, waar hij zijn vee mocht weiden, verder weg van eventueel boze buren...

In het conflict in 1706 tussen een aantal vrijburgers, waaronder Adam Tas, en de gouverneur Willem Adriaen van der Stel, welke van corruptie beschuldigd werd, had Jacobus door middel van een ondertekende steunbetuiging voor Van der Stel partij gekozen. Dit lijkt me ook vrij logisch, aangezien de vader van Willem, Simon van der Stel, van hem of in elk geval van enkele van zijn broers peetvader was. Bij de doop van zijn broer Simon Overneij was de vader van Willem, Simon van der Stel met zijn vrouw, Cornelia Six, ook aanwezig geweest. Bij de doop van Abraham Overneij was Willem van der Stel met zijn vrouw Maria de Haese aanwezig. Overigens werd Willem van der Stel kort daarna van zijn functie ontheven, dus er zal wel iets waar zijn geweest van de klachten over corruptie.

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

(1) Vicari is een term die eeuwenoud is welke een betekenis had in de katholieke kerk. Oorspronkelijk was de vicarie in de Middeleeuwen een afgezonderd vermogen waarvan de opbrengst bestemd was voor het levensonderhoud van een priester. Deze vicaris moest daarvoor aan een bepaald altaar een of meer heilige missen opdragen, in gebeden bepaalde personen gedenken en eventueel nog andere, in de stichtingsbrief opgedragen, taken uitvoeren. De inkomsten van zo’n vicarie werden gegeven aan een door de collator uitgekozen vicaris die formeel door de geestelijke overheid (de bisschop) in dit geestelijk ambt werd gesteld. De collator was de stichter of zijn opvolger, die het collatierecht had (ook patronaatsrecht genoemd). De vicaris was dan bezitter van de vicarie geworden onder de verplichting de vicariegoederen te beheren en die daarvoor kon optreden in het rechtsverkeer.

(2) Johannes Overney vertrok op 21 mei 1678 met het schip Wapen van Alkmaar vanaf Texel en kwam op 17 oktober 1678 in Kaap de Goede hoop aan. Hij was op weg naar Indië. Het Wapen van Alkmaar was een zogenaamde Pinas.  De pinas had een vrij hoge boeg en twee dekken. Het onderste van de twee (de overloop) liep ononderbroken over de hele lengte. Het bovenste dek (verdek) was verdeeld in een iets verlaagde bak met een verhoogd bakdek. Daarna kwam een gedeelte van het verdek dat doorliep tot aan het schot van de stuurplecht, waarachter het verdek weer iets lager was. De hoge verschansing van het open dek verbergt alle scherpe contouren, zodat het een zeer evenwichtig scheepje is.

Ongeacht hun grootte hadden de schepen van dit type drie masten: de fokkemast, waartegen de boegspriet op het bakdek leunde; aan de boegspriet zat een blinde ra met blinde en bovenblinde; de grote mast, waarvóór zich het grootluik bevond en de bezaansmast met daarachter de kolderstok, die door dek en halfdek liep.

Het Wapen van Alkmaar was in 1671 in Amsterdam gebouwd op de VOC-werf voor de kamer van Amsterdam. Hij was 160 voet lang en 38,25 voet breed en een holte van 13 voet. Het laadvermogen was 892 ton en de bemanning bestond uit 250 tot 300 koppen. Om precies te zijn waren er 212 zeelieden en 64 soldaten en 7 passagiers aan boord. 6 passagiers, waaronder dus Johannes Overneij en zijn vrouw, zijn in Kaapstad van boord gegaan. Dat de reis gevaarlijk was blijkt wel uit het feit dat er 2 zeelieden en 2 soldaten op de heenreis waren overleden. Het schip is uiteindelijk in 1690 vergaan bij de Shetland eilanden.

(3) Anna J. Böeseken, Slaves and Free Blacks at the Cape 1658-1700 (Cape Town: Tafelberg, 1977), p.136, 137 Jobique was waarschijnlijk een vrouw, afkomstig van de kust van Malabar (zuidwestelijke kust van India).

(4) Vrijburgers waren dienaren van de VOC, die na afloop van hun contract vergunning kregen om zich in de Kaapkolonie te vestigen. Maar ook ex-slaven en mensen op uitnodiging van de VOC naar de Kaap gekomen zoals Hugenoten, konden vrijburger worden.

http://hesseldewalle.blogspot.com/2016/02/friesland-onbekende-grafzerken-uit.html

De Ned. Hervormde Kerk en de negerslavernij in Koloniaal Amerika, proefschrift van dr. C. F. de Jong

- Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 63(1942)

- Wikiwand.com

H. A. van Reede tot Drakenstein, Journaal van zijn verblijf aan de Kaap. Meegedeeld door Dr. A. Hulshof..

- https://www.vocsite.nl/

- resources.huygens.knaw.nl

- Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Classis Amsterdam van de Nederlandse Hervormde Kerk: Ingekomen stukken       betreffende kerkelijke zaken op Kaap de Goede Hoop,1655 -1792

- https://af.wikipedia.org/wiki/Johannes_Overney

- Dutch-Asiatic Shipping in the 17t h and 18t h centuries (The Hague 1979-1987

- https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken

- https://kapstadt-net.d

- Dagverhaal van luitenant Kaje Jesse Slotsboo bygehou tydens die ekspedisie na die groot-Namakwas 1712, P.L. Schotlz,     M.A., D. Litt. et Phil.(Belville, 2002)

- Dagboek van Adam Tas (1705-1706), p. 140.

Het erfgoedbeleid van Stellenbosch. Het opstellen van ondersteunende richtlijnen om tot een duurzame planning van de stad     en haar erfgoed te komen. Die Braak en het Rijnse Complex als katalysator. (Antwerpen, 1992)

- The defence of Willem Adriaan van der Stel, H.C.V. Leibrandt (capetown, 1897) p. 72

- https://www.afrikanergeskiedenis.co.za/die-simon-van-der-stel-fees

- https://www.wikitree.com/wiki/Bergh-143

- Die Deutschen studenten und professoren an der Akademie zu Franeker, George Becker (Soest, 1943)

- Einblicke Band 2 Zum Leben, Wohnen und Wirtschaften in historischen Bürgerhäusen, p.110

- Hometown Religion Regimes of Coexistence in early modern Westpahlia, David M. Luebke

- Der Konfessionstaat 1555-1802, Andreas Holzem, Dialogverlag 1998, p. 333

- Epistuala et Tractatus, Jan Hendrick Hessels, deel 3, p. 2519, 2520

- https://hvnf.nl/index/varendpersoneel.htm

- https://www.angelfire.com/vt/sneuper/vlootlijsten.htm

- https://friesscheepvaartmuseum.nl/beeld/

State formation, maritime conflict and prisoners of war.  The case of Dutch captives during the Second Anglo-Dutch War   (1665-1667)  Gijs Rommelse and Roger Downing 

- www.dominees.nl

- www.geldersarchief.nl

- Naam-lyst der predikanten, die in de gemeenten, gehoorende onder de IX classen van het Geldersche Synode

- Album collegii studiosorum ex gymnasio Leovardiensi (1626-1668): register

- http://www.mpaginae.nl/At/ASFiframe.htm

- https://oudstaveren.nl/Kerken/PREDIKANTEN%20Ned.%20Hervormden.pdf

- Betalingsordonnanties van Gedeputeerde Staten van Friesland op de ontvanger-generaal v. d. consumptiën 1646-1685

- Die wordingsgeskiedenis van die Hollandse kerke in Suid-Afrika. 1652-1804

- Troostenburg de Bruijn, Caspar Adam Laurens, Biographisch woordenboek van Oost-Indische predikanten, 1893

- https://www.stamouers.com/stamouers/a-c/86-burger-berndt

- Barnabas Shaw, Memorials of South Africa, p.25

Rekken oer it boekjier 1606/1607 fan de ûntfanger-generaal fan de kleasteropkomsten yn Fryslân, Joannes Henrici Rhala, uitgegeven door P. Nieuwland en J.A. Mol, p. 113.

Skearnegoutum troch de ieuwen hinne, lêzing, hâlden for "Dorpsbelang" to Skearnegoutum op 30 Nov. 1936, P.35

- O,Santeme, Ta de skiednis fen Toppenhuzen en Twellenga, 1939, p. 52

- Kerkelijk leven der Hervormden in Friesland tijdens de Republiek, p. 138, 140

- VELE WONINGS: DIE LEWE EN TUISTES VAN CATHARINA VAN PALIACATTE, Schalk, W. le Roux




    


zaterdag 23 oktober 2021

In dienst van Stad en Staat: Jan Hendrik van Emmenes

In dienst van Stad en Staat: Jan Hendrik van Emmenes

Dit artikel is het achttiende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit achttiende artikel gaat over Jan Hendrik van Emmenes. Hij is geboren in 1725 en heeft op 12 januari 1751 belijdenis gedaan, tegelijk met zijn broer Bernardus. 


Afbeelding 1 Pagina uit het lidmatenregister van de Ned Hervormde Kerk te Leeuwarden

Hij is in 1764 getrouwd met Franske Schellinga. Dus hij is getrouwd met de zus van Catharina Schellinga, de vrouw van zijn broer Bernardus van Emmenes. Jan Hendrik was in 1768 vaandrig van het Noord Oldehoofster Espel. Op het moment van trouwen was hij proclamant van een boelgoed. Proclamant was een ambtelijke functie bij de stad. Ook zijn vader, Renicus Emmenes was proclamant.  Zo staat er in de Leeuwarder Courant van 2 maart 1778 een advertentie waarin Jan Hendrik Sakisch porselein te koop aan biedt: "Uit de hand te koop bij Jan Hendrik van Emmenes op de Vleeschmarkt te Leeuwarden een groote partij Saxisch beeldwerk, bestaande in een pauker, een huzaar, een ruiter, allen te paard; de 7 planeten, 12 apostelen, 4 evangelisten, voorts eenige muzikanten, dansers en danseressen, een zittend Venusbeeld enz",


Afbeelding 2 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 6 maart 1779

In 1777 was hij hopman. Hij was dus net als zijn overgrootvader Iohannes Hubertus van Emmenes een eeuw eerder eerst vaandrig en later hopman van een espel (wijk) geworden. Iohannes was dat van het Keimpema Espel. Jan Hendrik leidde het Noord Oldehoofster Espel. Tjitse Renicks van Emmenes, een broer van Jan Hendrik was in 1768 ook vaandrig van het Noord Oldehoofter Espel.

Op 21 augustus 1773 kwam Willem den Vreden, prins van oranje, naar Leeuwarden als onderdeel van een tocht door Friesland. Hij kreeg een uitgebreid welkom, wat ook weer zeer uitgebreid beschreven werd in een verslag.


Afbeelding 3 Passage uit een verslag over het bezoek van de prins van Oranje in Leeuwarden op 21 augustus 1773

Inclusief de officieren was het Noord Oldehoofster espel 127 man sterk. Vaandrig van Emmenes werd begeleid door twee jongens van 14 en 16 jaar verkleed als Heidukken (een lichtbewapende Hongaarse soldaat). 

Een paar jaar later kwam de erfprins nogmaals. In het tijdschrift de maandelijkse Mercurius staat een verslag van 28 augustus 1777 toen de prins erfstadhouder Willem Frederik Leeuwarden bezocht en er een optocht van 10 burger compagnieën werd georganiseerd van in totaal 1200 man. Ze waren gekleed in het zwart met witte kousen en oranje kokardes. Zo marcheerden ze naar de Vrouwenpoort. De tien compagnieën vertegenwoordigden allen een espel. De compagnie van het Noord Oldehoofster Espel werd geleid door I.H. van Emmenes, gevolgd door een vaandrig met het vaandel waarop "PRO LIBERTATE" stond. Jan Hendrik leidde het tiende en laatste espel en in het verslag staat dan ook :" “Eindelijk de Hopman I.H. van  Emmenes, commandeerende de compagnie van het Noord Olde-Hooftster Espel ..."

De naam Jan Hendrik komt overigens regelmatig terug in de familiegeschiedenis en vaak zit er een militair tintje aan. Met een aantal is het niet goed afgelopen.

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Wumkes GA_StadsDorpskroniekFriesland_1.pdf

- Maandelijkse Nederlandsche Mercurius juli tot december 1777. P 95 

- Het verheugd Friesland of Verhaal van de Reize van Zyne doorluchtige Hoogheid Willem den Vreden, prince van orange gedaan van den 24 July tot den 3 Augustus 1773 door Nicolaas Hoefnagel (Amsterdam, 1773)

- Leeuwarder Courant van 2 maart 1778

In dienst van Stad en Staat: Joannes Huiberts van Emmenes (No 1.040)

Dit artikel is het zeventiende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit zeventiende artikel gaat over Joannes Huiberts van EmmenesHij was de bet-overgrootvader van Dieuwke van Emmenes, waar Obbe Gerbenzon mee getrouwd was. Hij is geboren in 1620, kwam uit Utrecht en hij werd burger van de stad Leeuwarden op 29 april 1648, Hij is op 2 januari 1648 getrouwd met Rinske Bennes Accama (1). 


Afbeelding 1 Aantekening in het trouwboek van de Nederlands Hervormde Kerk van Leeuwarden waaruit blijkt dat Johannes Huiberts van Emmenes op 2 januari 1648 getrouwd is met Rinske Bennes Accama,

Hij was meester-bakker en werd op 9 mei 1648 lid van het bakkersgilde (2). In 1667 was hij nog steeds bakker. Hij is overleden in 1698. Hij lag begraven in de Gallileërkerk (onder grafzerk no 97), maar die kerk is in 1940 gesloopt. Ook Rinske lag begraven in de Gallileërkerk.

Afbeelding 2 Plattegrond van de in 1940 gesloopte Gallileërkerk in Leeuwarden

Joannes woonde bij de Brol in Leeuwarden. Joannes en Rinske hadden de helft van het huis gekocht op 3 januari 1658 en de andere helft op 29 maart 1666. Verder kochten ze nog een huis in 1677 van D. Crantz. Ook dit was gelegen op de hoek van de  "Deurgaende of Spoocksteeg".  In de 17e eeuw was de Brol het commerciële centrum van Leeuwarden: daar was de markt, werden toneelspelen opgevoerd en werden misdadigers bestraft.


Afbeelding 3 Gezicht op de Brol, Leeuwarden in de 17e eeuw (Fries museum)



Afbeelding 4 Kaart van Leeuwarden in de zeventiende eeuw

Hopman 
Jan Huiberts van Emmenes was in 1670 vaandrig van het Keimpema espel (zie C in het kaartje hieronder). Later werd hij Hopman. De benaming hopman is afgeleid van Duitse woord Hauptmann, wat letterlijk hoofdman betekent en is te vergelijken met de functie van kapitein. Zoals in een eerder artikel geschreven bestond de schutterij verder per espel (wijk) uit een schrijver, twee sergeants, twee wachtkorporaals, twaalf vrijkorporaals, achtentwintig gewone schutters, een tamboer en een pijper (fluitspeler).





Afbeelding 5 Verdeling in 10 Espels

Schepen
Hij was schepen van 1689 tot 1692 en 1696 tot 1698. Een schepen is een openbaar bestuurder op plaatselijk niveau, vergelijkbaar met een wethouder. In 1698 woonde Joannes overigens in de Oost-Minnema espel, alwaar hij ook is overleden,

Politiemeester van het Nieuwe Stadsweeshuis
Verder was hij van 1690 tot 1693 politiemeester van het Nieuwe Stadsweeshuis te Leeuwarden.


Afbeelding 6 Poort Nieuwe Stadsweeshuis te Leeuwarden


Het bestuur van het Weeshuis werd in het reglement van 1677 opgedragen aan vijf voogden en eerst vier en later vijf voogdessen. In dit bestuur had de stedelijke overheid grote invloed: drie van de voogden waren politiemeesters, behorend tot de Magistraat, twee werden gekozen uit de burgerij. Deze dertien personen tezamen werden ook wel de Regenten van het Huis genoemd. De grootste verandering in de samenstelling van het Weeshuisbestuur die daarna nog plaatsvond, was het verdwijnen van de drie politiemeesters: rond 1811 werd hun aantal teruggebracht tot één en in 1827 stelde de Raad een nieuw reglement vast, waarin het bestuur van het Stads Weeshuis, onder oppertoezicht van B & W, wordt toegekend aan de vijf voogden en vijf voogdessen. Politiemeesters waren lid van de vroedschap en behandelden uit die functie kleine zaken zoals belediging en burenruzies.

Uit het huwelijk met Rinske werden liefst twaalf kinderen geboren, niet allemaal zijn ze oud geworden: 
Hubert, gedoopt op 10 november 1648; Huibert, gedoopt op 12 december 1649; Eijske, gedoopt op 2 november 1651; Janneke, gedoopt op 12 oktober 1653; Huijbert, gedoopt op 24 oktober 1655;  Sioukien, gedoopt op 18 Jan. 1657; Dr Hubertus Jans, gedoopt op 16 december 1658, advocaat van het Hof van Friesland en  burger vaandrig te Leeuwarden, op 6 november 1692 getrouwd met Catharina Brouwers. Hij werd in 1711 Hopman voor het Minnema espel; Frouckien, gedoopt op 28 augustus 1661; 9. Benne (Bernardus), gedoopt op 28 Sept. 1662, mr. chirurgijn te Leeuwarden en op 3 oktober 1686 getrouwd met Mayke van Dorn; Egbert, gedoopt op 15 januari 1665; Johannes, gedoopt op 8 Apr. 1667 en oud-vaandrig van een Compagnie te voet, getrouwd  op 1 augustus 1718 met Eva Goosens en tenslotte  Frouckien, gedoopt op 26 augustus 1670, eerste getrouwd op 26 januari 1690 met Andries de Boys, en daarna op 25 augustus 1698 met Andries Doem, ruiter van de guarde du Corps van de Erfprins. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:
(1) Een neef van Rinske Accama is Bernardus Accama (1696-1756), portretschilder van een aantal stadhouderportretten, van Marijke Meu en van andere notabelen. Schilderijen van hem hangen onder andere in het Fries museum en op Dekama State. Ook zijn broer, Mathijs Accama (1702-1783) schilderde.

(2) Dat Joannes Huiberts van Emmens hopman en bakker was wordt ook in andere bronnen bevestigd, zo staat in de boedelinventaris van de overleden Johannes Glinstra dat er nog een schuld was aan de hopman Emmenes "ter saacke geleverd broodt".

http://www.mpaginae.nl/At/Glinstra.htm

- http://www.mpaginae.nl/QdeBlau/Schutterij.htm

- Autorisatieboeken

- Inschrijving koopakten 1667

- www.Friesmuseum.nl

Gr. consentbk. 29 Jan. 1658, fol.167 en 1 Feb. 1667, fol. 13

- http://www.mpaginae.nl/Galilea/Mensonides.htm

- http://www.mpaginae.nl/At/bakkersboektabel.htm

- https://historischcentrumleeuwarden.nl/images/pdf/Het_Leeuwarder_stadsbestuur_van_1586_tot_1795.pdf

- https://rijksmonumenten.nl/monument/24223/nieuwe-stadsweeshuis-het-nieuwe-stadweeshuis-natuurmuseum-fryslan/leeuwarden

- http://www.mpaginae.nl/Schoorsteengeld/1698ME.htm

- http://www.mpaginae.nl/GrootConsent/2015.htm




dinsdag 19 oktober 2021

Kunstzinnige voorouders: Frederick Jansz Hayema

Kunstzinnige voorouders: Frederick Jansz Hayema (no 526)

Dit artikel is het vierde artikel uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman of kunstenaar actief zijn geweest en verbonden zijn met de stad Leeuwarden. Want naast militairen en leraren waren er ook veel ambachtslieden en kunstenaars in de familie.

Dit vierde artikel gaat over Fredrick Jansz Hayema. Aangegeven wordt dat hij tussen 1669 en 1674 geboren is en waarschijnlijk in 1746 overleden. In 1714 wordt hij aangeduid als zijnde 40 jaar, dus terugrekenend moet hij in 1674 zijn geboren. Hij wordt ook wel met Freer(c)k Jans H(e)ayma aangeduid.

Op 4 januari 1696 is hij in de Jacobijner kerk in Leeuwarden getrouwd met Aeltje Overney, de dochter van Petrus Izaaks Overney, zie daarvoor het derde artikel uit deze reeks. Freerk Jans heeft samen met Aeltje Overney op 21 mei 1698 een stuk land in Kollum gekocht, bekend onder de naam Hayema Zathe. " 3/4 van de zathe ende landen, genaemt Hayema-zate met de huijsinge, schuire ende hovinge, sampt bomen ende plantagie cum annexis, staande ende gelegen in den dorpe Collum in Turpmaclucht ... (1)  

Ter illustratie van de onderlinge familierelaties is onderstaand schema.



Afbeelding 1 Schematisch overzicht van de familierelaties

In 1704 is zijn zoon Izaak geboren en op 31 augustus 1704 in Leeuwarden gedoopt en op 26 december 1701 zijn dochter Hilegonda. Hilegonda trouwt later met Annius Schellinga. Izaak is later als sergeant naar Oost Indië gegaan en in 1731 met het VOC schip Westerdijkshorn naar Amsterdam teruggekomen. 

Op 14 juli 1709 trouwde Freerck in de Jacobijner kerk met Trijntje Abis uit Hardegarijp en twee jaar later trouwde hij nogmaals, te weten op 20 december 1711, nu met Franske Clamerus Scheltinga.


Afbeelding 2 Vermelding van huwelijk tussen Freerck Haijema en Franske Clamerus, trouwregister

Franske komt uit Franeker. Ze heeft in 2 juli 1687 daar belijdenis gedaan. Op 27 oktober 1702 komt ze over naar de hervormde kerk van Leeuwarden. In 1711 zijn Freerk Hayema en Franske Clamerus eigenaar van de Schilcampen 1 (beneden voor) in Franeker. (2) Het is niet waarschijnlijk dat ze daar ook gewoond hebben. Later, op 20 januari 1769 wordt het pand door de erven van Franske verkocht voor de somma van 350 gg te betalen in baar geld en klinkende munten in drie termijnen op 1 mei 1769, 1 november 1769 en 1 mei 1770. 


Afbeelding 3 Schilcampen 1, Franeker. Het pand is van later datum, maar dit is wel de plek waar Freerck Hayema een pand in bezit had

In 1729 is hij naar Amsterdam verhuisd. Hij betaalde het poortersgeld op 17 januari 1729. 

Hij was decoratieschilder van beroep. Zo schilderde hij een vuurwerk te Leeuwarden naar aanleiding van de Vrede van Utrecht in 1713, naar een ontwerp van de architect Marot. Blijkens het Registratieboek van de Gedeputeerde Staten ontving hij daarvoor 715 gulden en 9 stuivers. Het schilderij is onvindbaar, maar er is wel een gravure door P. van Call van.


Afbeelding 4 Vuurwerk bij de viering van de Vrede van Utrecht te Leeuwarden, op het marktveld op 14 juni 1713. Frieslands Vrede Vuurwerk, ontworpen door architect Daniël Marot (1661-1752)

Op 26 april 1707 was hij mede curator van Rintie Hessels Tambuse en  op 27 oktober 1713 daagt hij ene Pier Dircks voor het gerecht. 

In januari 1714 kreeg Freerk Jansz Hayema, als vader en voogd van zijn kinderen bij wijlen Aeltie Overney, erfgenamen van hun grootvader Petrus Overney, aanzegging om 't Stadts klockhuys voor mei te ontruimen. Dit was zoals in het artikel over Petrus Overney te lezen valt de oude Sint Marie kerk in Nijehove. Het gebouw kreeg een andere bestemming, onder meer als turfschuur, armenschool en schoolmeesters woning. Dit was ook de afspraak, want de oude kerk werd nog onderhouden door de stad en het overlijden van Petrus Overney in 1712 had hiertoe geleid. Of Freerk Jansz Hayema zelf ooit in het klokhuijs heeft gewoond is onbekend.

Voogd van het Tucht- en werkhuis 

Freerk Hayema was voogd van het landschaps Tucht- en werkhuis in Leeuwarden en uit hoofde van die functie deed hij op 7 februari 1714 aangifte van belediging van hemzelf en van de andere voogden van het Hoekster espel. Hij had die functie vanaf 27 oktober 1707 tot 26 april 1730. Het bestuur van het gesticht werd gevormd door vier voogden of curatoren, een tuchtmeester of binnenvoogd en twee "tuchthuismoeren" of voogdessen. De binnenvoogd en binnenmoeders woonden in het complex. Freerk Haeyma was buitenvoogd. Het gebouw was in 1661 voor het bedrag van 64.500 gebouwd vlak bij het blokhuis. Het is overigens in de nacht van 12 op 13 november1754 afgebrand, waarbij de brand waarschijnlijk veroorzaakt is door de gedetineerden zelf. Een vrouw en vijf mannen kwamen om het leven en een boel gevangenen ontsnapten. Het is ook niet verwonderlijk dat het afbrandde, daar het toezicht op de gevangenen destijds minimaal was, er met allerlei brandbaar materiaal gewerkt werd en het gebouw toen deels van hout was. Het is in 1755 en 1756 herbouwd. 



Afbeelding 5 De toegangspoort van het provinciale tucht en werkhuis, afgebrand in 1754 en een jaar later herbouwd. Toen Freerck Hayema er voogd was zal het er dus iets anders hebben uitgezien.


Afbeelding 6 Boven de poort zijn twee gedetineerden afgebeeld die aan het raspen zijn.

Tussen 1715 en 1724 werd het interieur van het stadhuis van Leeuwarden voltooid en gelukkig zijn verschillende delen ervan behouden gebleven, zoals een pilasterpoortje met grisaille en een eveneens door Freerk Hayema beschilderde zoldering in de Burgemeesterskamer. Bij rekeningen met betrekking tot de bouw van het stadhuis uit 1717 of 1718 staat: "Betaalt aan Monsr. Hayema ter sake schilderwerk in de Raadkamer en 't verven van de Poort in 't voorhuys een somme van vijff hondert Car. gls." Het betreft een schoorsteenstuk, een symbolische voorstelling. In de hoeken zijn allegorische in grisaille geschilderde vrouwenfiguren geplaatst en de kanten worden ingenomen door balustrades, waarop engeltjes spelen. 

Boven de poort in het voorhuis is een grisaille voorstellende de Vrede met aan haar linkerzijde de Onrust, ook door Frederick Hayema geschilderd.


Afbeelding 7 Allegorie op de Vrede en de Onrust door Frederick Hayema in het Stadhuis in Leeuwarden, afm. 102 x 164,5 cm 

Hij was tevens betrokken bij de bouw van het Coulonhuis.  Dit blijkt uit een schuldbekentenis van Antoine Coulon van 29 januari 1721, waarin staat dat Coulon, bouwmeester van "Haer Hoogheid De Furstinne Douariere van Oranje en Nassau" 850 gulden aan de mr. schilder Freerck Hayema schuldig was "ter saecke geleverde verwen, arbeydsloonen van verwen, schilderen aen ons Debiteuren huys gedaan mitsgaders wegens geleend en verschoten geld als ook van verschenen interessen." Op 6 november van dat jaar volgt er nog een schuldbekentenis van Coulon van 50 gulden. Volgens Nanne Ottema, conservator van het musuem "Het Princessehof" heeft Freerck Hayema de sopra porte (deurstuk) in het Coulon huis geschilderd.

Verder zou er nog een fraai tuingezicht door hem gemaakt zijn met een rivier en bergen in 't verschiet. Dit bevond zich in het bezit van J. Draisma van Valkenburg, die het gevonden had in het door hem gekochte huis in de Doelestraat. Hij is ook schilder van familiewapens, zoals blijkt uit een post van een rekening van Mevrouw Johanna van Vierssen, te weten op 18 Febr. 1723: "aan Freerk Hajema betaalt negentien Car. gis. achttien strs. voor 't schilderen van het wapen volgens quitantie no 26". 

Hij heeft ook een wapen geschilderd voor Isabella Susanna barones thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg ter gelegenheid van haar begrafenis in 1723. Hij kreeg daar ruim 44 gulden voor. De begrafenis was indrukwekkend: Met veel pracht en praal werd Isabella Susanna in 1723 begraven. Isabella werd naar de kerk van Beetgum gebracht in een koets met zes paarden, 's avonds laat, want een begrafenis bij donker gold in die tijd als deftig. De bediende Sipke Jacobs - sinds 1710 bij haar in dienst - droeg het wapen. Vóór het wapen liepen vier livrei-dragende knechten met fakkels, terwijl de rouwkoets met aan beide zijden drie fakkels begeleid werd. De eerstvolgende koets kreeg vier en de overige twee fakkels toegewezen. Alleen in Beetgum zou de klok geluid worden en dat gedurende één dag.

In 1711 heeft hij een bedrag van 500 gulden uitgeleend aan Bernardus Bennema om winkelwaren en winkelgereedschappen te kunnen komen. In datzelfde jaar heeft hij 300 gulden uitgeleend aan Pijtter Harteweert. Kennelijk was hij dus niet onbemiddeld. 

In 1716 koopt hij een huis in de Oude Doelesteeg op de hoek met de Nieuwestad. In 1720 koopt hij een huis in de Grote Kerkstraat dat hij in 1721 weer verkoopt. In 1725 koopt hij een huis in de Molensteeg. 

In de periode 1715 tot 1721 treedt Freerk Jansz Hayema op als curator optreden over de kinderen van wijlen Gerlof Feickes, vaandrig en meester koekenbakker in Leeuwarden en in 1721 als administrateur. Ook in 1722 was hij curator in een ander geval en toeziend voogd.

Op 21 Februari 1720 en 16 december 1724 koopt hij samen met zijn derde vrouw Franske Clamerus een groot huis in de Grote Kerkstraat respectievelijk een huis in de Molensteeg.



Afbeelding 8 Het schoorsteenstuk in de burgermeesterskamer verwijst naar de Unie van Utrecht, de grondslag van de Republiek,  geschilderd door Frederick Hayema, het symboliseert Concordia, eenheid



Afbeelding 9 Het plafond in de Burgermeesterskamer in het Stadhuis van Leeuwarden, geschilderd door Frederick Jansz Hayema.

In de raadzaal het stadhuis van Workum hangt een schilderij genaamd Ananias. Dit wordt ook toegeschreven aan Freerck  Hayema, alhoewel hier discussie over is. Op het schilderij zou volgens eerdere restaurateurs staan: ‘Gij hebt niet menschen, maar Goode geloogen’. Deze nauwelijks leesbare tekst is een overschildering van een oudere onleesbare tekst. Onder de tekst staat een restant
van een signatuur, waarvan na wijzigingen en overschilderingen een letter J of F te lezen valt. Daarvóór staat de f voor fecit (’gemaakt’), maar een restant van het woord fecit staat ook achter de signatuur. Het wachten is nu op ondersteunend bewijs in de vorm van bijvoorbeeld een betaling dat hij het schilderij in opdracht heeft vervaardigd. Het restaureren in vroeger tijden kwam meer neer op overschilderen in de trant van dan het echt werd gerestaureerd, dus in hoeverre dit nog een orgineel werk is, is ook twijfelachtig.


Afbeelding 10 Schoorsteenstuk getiteld de dood van Ananias, toegeschreven aan Freerck Hayema, stadhuis van Workum


Afbeelding 11 Het schoorsteenstuk in de raadzaal van het stadhuis in Workum


Afbeelding 12 Allegorische voorstelling van de deugd Zwijgzaamheid, Freerck Hayema, HCL


Afbeelding 13 Afbeelding van Minerva, Freerck Hayema, HCL

Amsterdam 

In het boek van Pieter Scheltema getiteld Aemstel's oudheid of gedenkwaardigheden van Amsterdam wordt hij als een van Amsterdams schilders genoemd en als poorter vanaf 15 juli 1729 beschouwd. Het kan zijn dat Freerk na 1729 in Amsterdam is gebleven, maar in 1731 had hij nog 100 gulden uitgeleend aan Pijtter Clasen en in 1734 was hij nog eiser in een geding tegen Dr. Samuel Aestwarda, oud-schepen voor het Hof van Friesland. Uit een akte uit het hypotheekboek blijkt dat hij op vijf mei 1731 in elk geval nog in Amsterdam als kunstschilder bezig was. Op 26 juli 1731 wordt hij door zijn zoon Izaak, inmiddels teruggekeerd uit Oost Indië, gemachtigd om zijn zaken te regelen bij de bewindhebbers van de VOC kamer Amsterdam en om zijn koopmanschappen te verkopen.


Afbeelding 14 Voorpagina betreffende notariële machtiging gedateerd 26 juli 1731 van Fredrik Haijema 



Afbeelding 15 Tweede pagina betreffende notariële machtiging Fredrik Haijema 


Afbeelding 16 Slotpagina betreffende notariële machtiging Fredrik Haijema met handtekening van Izaak Haijema


Afbeelding 17 Afrekening van Izaak Haijema op het VOC schip Johanna




Afbeelding 18 Uitvergroting van de handtekening van Frederik Haijema 

In 1737 koopt hij een huis aan het Hoeksterkerkhof in Leeuwarden. Zijn vrouw Franske Clemmerus is op 6 juli 1745 overleden. 

Hijzelf is vóór 10 juni 1750 overleden, want toen waren er twee administrateurs voor zijn nalatenschap. Op 19 juli 1747 was hij nog in leven want dat is de dagtekening van een ondertekend codicil. Waarschijnlijk is hij op 7 april 1750 in Amsterdam overleden, omdat de dag er na, op 8 april 1750 twee van zijn vrienden, Nicolaas Simons van Winter en Jacob Muhl, bij de notaris Jan Ardinois verklaarden dat zij zijn begrafenis zouden regelen, maar dat ze onkundig waren van de staat van de nalatenschap en daar zich niet mee bezig wilden houden. Op 11 april 1750 is hij begraven volgens onderstaande pagina uit een begrafenisboek uit Amsterdam. Daar valt ook te lezen dat hij woonachtig was op de Reguliersgracht bij de Kerkstraat en dat de kist betaald was.


Afbeelding 19 Pagina uit het begrafenisboek van Amsterdam. Hij is begraven in de Zuiderkerk



Afbeelding 20 Reguliersgracht hoek Kerkstraat te Amsterdam, 1783

Zoals hierboven te lezen valt is Freerck Haijema begraven in de Zuiderkerk te Amsterdam. De vloer bestaat uit 552 hardstenen zerken. De zerken zijn onzichtbaar omdat ze onder een betonvloer liggen. De Zuiderkerk, is gebouwd tussen 1603 en 1611 door Amsterdamse stadsbouwmeester Hendrick de Keyser, die er ook begraven ligt. Ook het eerste kind van Rembrandt ligt er begraven. Het was de eerste kerk die echt voor de protestantse eredienst werd gebouwd. De kerk verloor in 1929 zijn functie. Het getuigt van weinig respect voor de doden dat de graven niet zijn geruimd of herbegraven. Sterker nog, er wordt op hun stoffelijke resten gedanst. Als er maar genoeg tijd over heen gaat dan kan dat kennelijk. Overigens is de kans dat er nog iets leesbaars terug te vinden is van het graf van Freerck Haijema bijzonder klein. De stenen zijn te ver afgesleten. Hij ligt er echter in goed gezelschap. Ook Ferdinand Bol is er begraven.



Afbeelding 21 Zuiderkerk in Amsterdam

Op 3 november 1750 is zijn boedel, bestaande uit schilderijen, geveild, zoals staat aangekondigd in onder andere de Amsterdamse Courant van 5 oktober 1750 en de Oprechte Haerlemse Courant van 1 oktober 1750.


Afbeelding 22 Advertentie inde Oprechte Haerlemse Courant van 1 oktober 1750

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

(1)  De Haayema State en zathe behoorde in de eerste helft van de 16e eeuw aan de familie Eysma (...). De Haayema State stond op haar eigen saete ende landen. Het was een zeer fraai woonhuis met drie opgaande gevels, het had een zijkamer met een opgaande gevel en het dak was geheel met pannen gedekt. Er waren twee gewelfde kelders waarin zich een regenwaterbak bevond. De fraaie schuur met veel uitgangen was met rode pannen bedekt. Daarbij stond een put en een koelbak. Er omheen was een hof met bomen en planten, hekken, stekken, dammen en dampalen. Ongeveer 80 ponden land behoorden bij de state. Minne Wijbets en Grietke Taeckedr., wonende op Torp onder die clockslach Collum, kochten rond 1672 van Idse Wijbets (zijn broer) een saete landt, door henzelf bewoond en gebruikt, voor 1245 goudguldens en een rosenobel voor de huysfrou van de verkoper en een zilveren penninck voor het kind van de verkoper.

(2) In 1762 zijn de dochters van Franske Scheltinga bezitters van het pand Schilcampen 1 in Franeker. Alida Scheltinga, Maria Scheltinga, Franske Scheltinga en Catharina Scheltinga. Franske Scheltinga is gehuwd met Jan Hendrik van Emmenes, Zie het artikel over hem, Catharina Scheltinga is gehuwd met Bernardus van Emmenes (zie artikel over Bernardus) , de broer van Jan Hendrik van Emmenes, Dus twee zussen die gehuwd zijn met twee broers. Deze Bernardus is de vader van Dieuwke van Emmenes waar Obbe Gerbenzon mee getrouwd is. Het toeval (?) wil dat de vader van Obbe, Gerben Gerbenzon van 1772 tot 1773 aan de Schilcampen 1 woonde. Toen was het huis dus al verkocht aan een andere eigenaar.

- Avis, J.G. Daniel Marot en Freerck Hayema. - Oud-Holland 52 (1947), p. 208-209

- https://www.oks.nl/storage/app/media/fulltext/041_OttemaN_KunstambachtVolkskunstFriesland1942.pdf

- A. Wassenbergh, 'De decoratieschilders der achttiende eeuw en het stadhuis te Leeuwarden', Gedenkboek Leeuwarden 1435-1935, Leeuwarden 1935, p. 142-144

- H.M. van den Berg, 'Osinga State te Langweer en de Leeuwarder decorateurs van het eerste kwart van de 18de eeuw', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 31 (1980), p. 328-340 (vermelding en afbeelding van een plafond van zijn hand)

- P. Bakker, Lexicon van schilders in Friesland (1590-1700), in: Gezicht op Leeuwarden. Schilders in Friesland en de markt voor schilderijen in de Gouden Eeuw, Amsterdam 2008 (proefschrift Universiteit van Amsterdam), p. 177-248; p. 202

- S. ten Hoeve, 'Jan Buiteveld (1747-1812), een Sneker decoratieschilder', De Vrije Fries 89 (2009), p. 117-164; p. 119

- Leeuwarden 1435- 1935 Gedenkboek, Leeuwarden 1935

- Idema, Greidanus, Het geslacht Greydanus, Greijdanus, Greidanus, Pluym Greidanus, Idema Greidanus, Van Wimersma, 1933-1936

- www.RKD.nl

- https://koninklijkfriesgenootschap.nl/wp-content/uploads/2021/01/DVF_2004_84.pdf

- https://www.mpaginae.nl/TW/Tuchthuis.htm

- https://www.blokhuispoort.nl/online-museum/huis-van-opsluiting/tuchthuisbrand-1754

- HCL w012-10 1707-04-26; w015-40 1750-06-10, Autorisatieboeken

- HCL gg102-86a 1711-11-23; gg102-24b 1711-02-25; gg119-33 1731-04-21; Hypotheekboeken

- HCL gg109-148a 1721-11-06; Informatieboeken

- HCL Beeldbank nr. THAC043b en GKL001000188

- Scheltema, Pieter, Aemstel's oudheid of gedenkwaardigheden van Amsterdam, 1863, p. 73

- https://archief.amsterdam/archief/5075/10022

- https://archief.amsterdam/archief/5075/9209

- https://archief.amsterdam/archief/5001/1096

- Bijtelaar, Bep, Het graf van Hendrik de Keyser, Maandblad Amstelodamum, 1951; p. 27

- Ottema, Nanne, Het Kunstambacht en de volkskunst in Friesland (Amsterdam, 1942), p. 109

- Amsterdamse Courant 15-10-1750

Oprechte Haerlemsche courant 1-10-1750

https://historischcentrumfraneker.nl/panden/schilcampen-1-boven-tussenwoning/

- https://www.mpaginae.nl/At/Carlsonbibliotheek.htm

- Jan Buiteveld, een Sneker decoratieschilder, De Vrije Fries, 89e deel, 2009, p. 151


Het zesde strand

Het vergeten zesde strand Een paar jaar geleden ben ik met het gezin naar Bretagne geweest, op vakantie. Omdat we er toch dichtbij waren zij...