In dienst van Stad en Staat: David Gerbenzon
Dit artikel is het dertiende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.
Dit dertiende artikel gaat over David Gerbenzon. Hij is geboren in Franeker op 6 november 1774 en gedoopt op 28 december 1774. Helaas sterft zijn moeder, Trijntje Davids Peerdemans, bij zijn geboorte in het kraambed. Zijn vader, Gerben, hertrouwd op 24 november 1775 met Yfke Kroon waarmee hij later nog vier kinderen krijgt. In 1776 verhuist hij naar Leeuwarden. Op 24 mei 1777 woont David in elk geval nog bij zijn vader.
Zijn vader protesteert in 1784 tegen het herschrijven van het regelement van de schutterij en ondertekent in 1785 een stuk waarbij de Leeuwarder burgerij verzoekt tot herinvoering van de vrije magistraatkeuze. Hij neemt daarin stelling tegen de macht van de stadhouder. Gerben is beïnvloed door de gedachten van de Verlichting en is tegen de macht van de pro Engelse Willem V. Als in 1787 in Franeker een soort staatsgreep plaatsvindt sluit Gerben zich als vrijcorpist aan en trekt onder andere mee naar Makkum om die havenplaats te bezetten, waardoor bevoorrading uit het patriottische Holland mogelijk zou worden. Helaas mislukt deze revolutie en als Gerben terugkeert naar Leeuwarden wordt hij gearresteerd. Na een paar weken wordt er een amnestie afgekondigd waardoor hij vrijkomt. Toch is de grond hem te heet onder de voeten geworden en hij vlucht naar het Franse St. Omaars waar hij uiteindelijk op 25 maart 1788 aankomt. Ook David is naar Frankrijk gevlucht. Hij is inmiddels ververknecht. Dat is niet raar gezien het beroep van zijn vader, meester schilder. Gezien zijn leeftijd, hij is pas 15, zal hij samen met zijn vader zijn gereisd. Van het verblijf in St. Omaars is echter weinig bekend. Dit zal te maken hebben met een brand op 5 en 6 juli 1915 in het archief van Pas-du-Calais, waarbij veel verloren is gegaan.
Na 1790 is David militair in het Franse leger, om precies te zijn zit hij bij de Nationale Garde. Hij gaf gehoor aan de oproep in juli 1791 om als vrijwilliger in dienst te gaan. In Noord-Frankrijk waren het tientallen Nederlandse vluchtelingen die zich aanmeldden. Enerzijds was dit om de verveling te verdrijven, maar anderzijds hoopten ze daarmee de bevrijding van Nederland dichterbij te brengen. Alleen al in St. Omaars waren er dertig aanmeldingen, vooral van Friezen. David was daar een van. De meeste vrijwilligers vonden een plaats in het derde bataljon van het departement Pas-de-Calais dat in Arres (Atrecht) gelegerd was.
De Nationale Garde is ontstaan uit een spontane beweging vanuit Parijs. Op 13 juli 1789 hadden burgers uit Parijs zichzelf bewapend om de wanorde en de excessen tegen te gaan. Hun bewapening was echter onvoldoende. Daarnaast mochten ze hun eigen kader kiezen. Soms koos men mensen met militaire ervaring, maar vaak ook waren het de intriganten en degene met een grote mond die de verkiezing wonnen met het gevolg dat de militaire waarde van deze groepen aanvankelijk nihil was. De discipline was ver te zoeken en desertie een veelvoorkomend probleem. Andere steden volgend al gauw het voorbeeld van Parijs. Zo ook in de omgeving van Sint Omaars.
Afbeelding 1. Aanmelding van een jonge vrijwilliger
Afbeelding 2. Vlag van de Volontaires nationaux
Het derde bataljon (3e bataillon de volontaires du Pas de Calais) is gevormd op 25 september 1791 en bestond uit 571 vrijwilligers. Het stond onder leiding van Jean -Pierre Louis Brusle de Baubert. Ieder bataljon kreeg een vlag met het nummer van het bataljon erop. De vlag werd gedragen door de sergeant majoor van het bataljon. Een bataljon bestond uit 8 compagnieën fuseliers en 1 compagnie grenadiers.
Afbeelding 3 Zegel van het derde bataljon van Pas-de-Calais
David heeft bij de derde compagnie gezeten. De derde en vierde compagnieën kwamen van St. Omaars. De derde compagnie stond onder leiding van Cap. Louis Marie Berger, 26 jaar, afkomstig uit Guines. De vierde compagnie stond onder leiding van Cap. Jean-Baptiste François Joseph Le Roy du Royer de Chaufort, afkomstig van Grevelingen, 34 jaar oud. Een compagnie bestond uit 56 man.
Afbeelding 4. De samenstelling van een compagnie
Op 13 november gaat hij via Aire en Bethune naar het winterkwartier in Arras.
In Arras zijn ze de winter rustig doorgekomen op wat vechtpartijen met het 18e regiment infanterie en het 8e regiment cavalerie na. Het bataljon wordt toegevoegd aan l'Armee du Nord.
Afbeelding 6. Uniform van een soldaat met de kleuren van de revolutie rood, wit en blauw
Het uniform bestond uit een donkerblauwe jas met een rechte kraag en rode manchetten met witte uiteinden. De revers, de broek en het vest zijn wit. Afhankelijk van het seizoen hadden ze witte of zwarte beenkappen en op de hoed een kokarde. Elk bataljon had zijn eigen set knopen.
Afbeelding 7. Knopen van het bataljon van pas-de-calais, wat onder het district van Arras viel
Pas op 4 mei 1792 krijgt het derde bataljon opdracht in actie te komen. Echter niet om Nederland te bevrijden, zoals de Nederlanders hoopten. In augustus 1791 was op St. Dominque een slavenopstand uitgebroken. Parijs besloot in te grijpen en een troepenmacht te sturen naar het economisch belangrijk geachte eiland. St. Dominque was het kroonjuweel binnen het Franse koloniale rijk en was zeer winstgevend. De productie van rietsuiker, koffie, indigo en katoen vond zijn weg richting Europa. 40 procent van alle rietsuiker en 60 procent van alle koffie die in Europa werd verbruikt kwam uit St. Dominque. De Fransen wilden dit wingewest niet kwijt. De verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen waren bijzonder gespannen. Arme blanke inwoners hadden een hekel aan de rijke inwoners, vrije mensen van gemengde afkomst waren rijker dan de blanke onderklasse, maar werden gediscrimineerd vanwege hun afkomst. Slaven die op het eiland waren geboren keken neer op slaven die net uit Afrika waren gekomen. Het was een kruitvat dat op ontploffen stond. In 1789 woonden er 40.000 blanken en 29.000 vrije gekleurde mensen op het eiland naast 500.000 slaven. De ideeën van de Verlichting en de Amerikaanse revolutie waren ook op St. Dominque niet onbekend gebleven.
Op 8 april 1792 had een delegatie van het derde bataljon van het departement van Pas-de-Calais in de wetgevende vergadering gevraagd om naar de koloniën te worden gestuurd om daar de wetten te handhaven. Als gevolg van dit onbezonnen aanbod werd het derde bataljon van Arras (Atrecht) naar Nantes gestuurd om zich daar in te schepen. Nantes was de voornaamste havenstad van Frankrijk waarbij de handel met St. Dominque zeer belangrijk was. Het was dus logisch dat van daaruit men naar St. Dominque zou vertrekken.
De animo om naar de andere kant van de wereld te gaan was niet bijster groot en een aantal Nederlanders konden na een verzoek daartoe overgeplaatst worden naar een ander bataljon van het departement Pas-de-Calais en kwamen uiteindelijk in het Bataafs Legioen terecht. Om een of andere reden heeft David daar geen gelegenheid toe gekregen of hij wilde dat zelf niet.
Afbeelding 8. De havenstad Nantes, het einddoel van de mars en vertrekpunt naar St. Dominque.
De mars van het bataljon is redelijk te reconstrueren door brieven die op de route zijn verstuurd door een andere vrijwilliger, Simon Stijl, die in hetzelfde bataljon zat als David. In een brief wordt de geplande marsroute gemeld. Per dag werd 7 uur gemarcheerd met om de vier dagen een rustdag. Dit was ook wel nodig, want in een brief van 8 mei 1792, ze zijn dan in Beauvais, meldt Simon al dat het een zware mars was en er velen kreupel lopen. En dan zijn ze nog maar op een kwart van de route.
Afbeelding 9. Brief van Simon Stijl aan Van Beyma met de geplande marsroute, gedateerd 3 mei 1792
Zoals gezegd vertrokken ze op 4 mei vanuit Arras eerst naar Doullens. Op 8 mei zijn ze in Beauvais. Op 13 mei zijn ze in Conches. Daarna komen za langs Vernon. Op 19 mei planten ze een vrijheidsboom, bekroond met een rode muts, in aanwezigheid van gemeente ambtenaren in Evreux. Helaas wordt deze boom dezelfde nacht alweer doorgezaagd. Op 23 mei zijn ze in Rennes en op 29 mei in Nantes om op 8 juli in Paimboef aan te komen. In Paimboef, een belangrijke voorhaven van Nantes, wachten David en zijn lotgenoten totdat ze aan boord kunnen en ze vinden nog de tijd om een brief naar hun kameraden te schrijven. Ze schrijven dat ze gezond zijn en hun laatste geld hebben uitgegeven om plezier te maken en toen dat op was, betaalde Edme Étienne Borne Desfourneaux, luitenant-kolonel van het bataljon, de rekening. David Gerbenzon en 7 anderen, waaronder Simon Stijl, H. Sinninghe, Henry Wrede, A. Dompselaer, H. Bisschop en D. van Gorkum ondertekenen de brief. In de brief wordt ook verwezen naar een brief van 19 juni 1792 van Johannes Lambertus Huber waarin duidelijk gemaakt wordt dat het geen probleem zou zijn als men overgaat naar een ander bataljon, omdat van vluchtelingen niet verwacht kon worden dat zij de grenzen van Frankrijk overzee zouden moeten verdedigen. Gezien de datum waarop zij de brief ontvingen zal het te laat geweest zijn om over te stappen naar het Bataafs Legioen.
Afbeelding 10. Brief waarin David Gerbenzon en anderen aangeven gezond te zijn en in Paimbeuf in te gaan schepen
Op 18 juli vertrok David met 9 andere Nederlanders vanuit Paimboef naar de kolonie.
Afbeelding 12. De marsroute van het 3e bataljon
De minister van marine en koloniën, Lacoste, schatte dat 6.000 man voldoende was om de orde te herstellen. Slechts een derde daarvan waren geregelde troepen, de rest werd gevormd door bataljons vrijwilligers. De reis ging met een konvooi van koopvaardijschepen, begeleid door schepen van de marine onder leiding van admiraal M. de Cambise. De admiraal zat aan boord van het fregat l'Astrée. Het konvooi verzamelde zich bij het eiland Aix, voor de kust van Rochelle. Op 22 juli 1792 vuurde de commandant zijn kanon af als sein om uit te varen en na twee uur vertrok de hele vloot. Het konvooi bestond in elk geval uit de schepen Sainte Anne met kapitein Jean Villeneuve en le jeune Anarcharsis. Op dat laatste schip was op 19 juli nog een 18-jarige opvarende verdronken.
Verder bestond het konvooi nog uit de schepen Le Mars, La Ferme en Le Guadeloupin. Op deze drie schepen was het eerste bataljon vrijwilligers van la Loire-Inférieure ingescheept. Een lotgenoot vertelt over het eten aan boord: 15 ons slechte biscuit per dag met 3 glazen wijn, een kwart stuk spek, twee ons bonen en een half ons olie en soep met ongedierte erin.
Afbeelding 13. Aquarel van een van de marineschepen, l'Astrée die het konvooi begeleidden en zelf ook troepen aan boord had
Afbeelding 14. Eerste pagina van de monsterrol van de Sainte Anne met daarop geschreven de vertrek en aankomstdata.
Afbeelding 19. Brief van Louis Berger van 25 december 1792 waarin het verlies van David Gerbenzon staat
Rond die zelfde tijd komt het 3e bataljon, 519 man sterk aan op St. Dominque. David zal op een soortgelijk schip hebben gezeten als de Sainte Anne, misschien op l'Eole. De schepen komen niet allemaal tegelijk aan. Voor David heeft de reis 58 dagen geduurd. Ze landden in de havenstad Cap Français.
Afbeelding 15. Cap Français
De dan al aanwezige luitenant-kolonel Jacques d' Ounous beschrijft de situatie:"... we worden omringd door verwoesting en branden om ons heen zonder dat we het bevel hebben gekregen te marcheren. De mooiste en rijkste bezittingen ter wereld worden voor onze ogen in vlammen gehuld".
Afbeelding 16. De aanblik van de omgeving van Cap Français rond september 1792
David kwam terecht in een burgeroorlog. Een oorlog van zwarten tegen blanken, mulatten tegen blanken en blanken onder elkaar. De blanken van het platteland vochten tegen de blanken uit de steden. De vrijwilligers zouden te maken krijgen met een ware guerrilla oorlog. Een soldaat verteld: "We doden zonder onze vijand te zien, hij kruipt in het struikgewas totdat hij buiten het bereik van onze geweren is."
Op 20 september 1792 krijgt het bataljon geleid door de Beaubert (1) de opdracht naar het oostelijk deel van de Noordelijke provincie te gaan via La Marmelade en vervolgens naar fort Dauphin, Jacquezy en le Trou-du-Nord, tot aan Limonade en la petit Anse.
Afbeelding 17. Het oostelijk deel van de Noordelijke provincie, met fort Dauphin
Afbeelding 18. Fort Dauphin (heet tegenwoordig Fort Liberté)
Hoewel door de gevolgen van ziektes al gedecimeerd neemt het bataljon deel aan de expeditie van de Franse generaal Donatien Rochambeau naar Maribaroux en op 7 november nemen ze fort Ouanaminthe, in het noorden van St. Dominque in. Dit fort is belangrijk omdat het een sleutelpositie inneemt bij de handel met het Spaanse deel.
Van het bataljon blijft weinig over. Daarbij was het klimaat de wreedste vijand. De regen viel al weken achtereen en maakte iedereen ziek. Verder was het eten slecht. Door plunderingen was er weinig eten in de buurt. Ze moesten het doen met een pond brood per dag en bedorven vis. Velen werden ziek door malaria, dysenterie en de gele koorts. Gele koorts komt vooral in het regenseizoen voor en is een virus dat wordt overgedragen door muggenbeten. De bekendste symptomen zijn geelzucht en het braken van zwart bloed. Had je de pech om in het ziekenhuis te belanden dan werd je nog zieker door de slechte hygiëne. Bij het bataljon vallen er meer dan 300 doden. In het boek "Les volontaires du Nord et du Pas-de-Calais dans la défense nationale 1791-1795" staat zelfs dat het bataljon in de koloniën compleet "verdwenen" is.
Van de Nederlanders sterven er drie vrij snel na aankomst. Een daarvan, Simon Stijl, stierf na het drinken van te veel pure rum. Ook David is er in 1792 gestorven. Dit wordt bevestigd in een brief van de kapitein van zijn compagnie, Louis Berger. Hij schrijft vanuit St. Domingue in een brief gedateerd 25 december 1792 dat ze de Hollandse patriotten en vrijwilligers genaamd Wrede en Gerbenzon hebben verloren.
De kans dat David ook geveld is door ziekte is veel groter dan de kans dat hij is gesneuveld. De jongen was pas 18 jaar oud. Het navrante is dat hij wilde vechten voor de vrijheid en de opdracht kreeg om anderen diezelfde vrijheid te ontzeggen. Te hopen valt dat hij weinig heeft meegekregen van de hel op aarde die St. Domingue op dat moment was.
Louis Marie Berger, inmiddels luitenant-kolonel en opgeklommen tot commandant van het bataljon Pas-de-Calais, verklaart van zijn kant dat in augustus 1793, een jaar na zijn aankomst, zijn eenheid werd teruggebracht tot 100 man van de 520. Vooral de zomermaanden waren dodelijk. Berger wordt later kolonel en commandant van een Brigade en heeft in Les Cayes nog tot in 1803 gevochten tegen opstandelingen en was mede verantwoordelijk voor gruweldaden, iets waarvan overigens alle partijen zich schuldig aan maakten.
St. Dominque heet tegenwoordig Haïti. De Fransen hadden zich hier al gevestigd toen zij het in 1697 formeel kregen bij de vrede van Rijswijk. Ze noemden het Saint Dominque naar het buurland Santo Domingo. In 1804 werd het eiland onafhankelijk en omgedoopt in Haïti. De geschiedenis van het eiland is interessant, maar gelijk ook erg confronterend. De echo van de misdaden verbonden aan de slavernij klinkt nog steeds.
Afbeelding 20. Het eiland St Dominique, waar David Gerbenzon naar toe gezonden werd
Helaas is bij de brand in Cap Français ook het archief van het 3e bataljon in vlammen opgegaan. De laatste maanden van zijn leven en de feitelijke doodsoorzaak van David zullen waarschijnlijk altijd een mysterie blijven.
Geraadpleegde literatuur en bronnen:
- Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795, Joost Rosendaal, cd en p. 325, 685.
- Un officier français face à la Révolution outre-mer. Les infortunes du lieutenant-colonel Jacques d’Ounous à Saint-Domingue, aux États-Unis et en Louisiane (1792-1802)
- Les volontaires nationaux de l’Aube et de la Seine-Inférieure à Saint-Domingue (octobre 1792 - janvier 1793)
(1) Het derde bataljon stond onder leiding van Jean -Pierre Louis Brusle de Baubert, maar in het boek Les volontaires nationaux de l’Aube et de la Seine-Inférieure à Saint-Domingue, wordt hij als commandant van het tweede bataljon opgevoerd. Waarschijnlijk een drukfout en was het inderdaad het derde bataljon. Dit komt overeen met andere bronnen.
- Le premier bataillon des volontaires nationaux de Morbihan 1791-1795, Dr de Closmadeuc, Annales de Bretagne et des pays de l;Ouest, 1903
- Bataillons de Volontaires Nationaux, cadres et historiques, G. Dumont, (Parijs, 1914)
- Les volontaires du Nord et du Pas-de-Calais dans la défense nationale 1791-1795 (Lille, 1905)
- http://www.evreux-histoire.com/evreux-1791-1792.html
- Un girondin: François Buzot. député de l'Eure à l'Assemblée constituante en à la Convention. 1760-1794
- Https://archives-numerisees.loire-atlantique.fr/v2/ad44/navires_nominatif.html
- Archives parlementaires, T. 41- p. 364 - Assemblée législative - Seance du avril 1792
- Le Bouton Uniforme Français, Louis Fallou
- Brieven S. Stijl aan Van Beyma, Tresoar, toegang 318-06, inv, nr 15
- Brieven uit het persoonlijk archief van Van Beyma, Tresoar, toegang 318-06, inv. nr 15 stukken 215 en 215a