Posts tonen met het label Kunst. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Kunst. Alle posts tonen

vrijdag 18 november 2022

Echt of namaak?

Echt of namaak? Bijna alles wat van waarde is wordt geïmiteerd of zelfs vervalst. Waar moet je op letten als je iets aan wilt schaffen? Enkele tips. 

IVOOR


Afbeelding van een Drakenbal, ivoor

Dit is afkomstig van olifanten zowel de Aziatische als de Afrikaanse, mammoeten, nijlpaarden, walrussen en narwallen. Het wordt gebruikt voor biljartballen, muziekinstrumenten zoals toetsen van een piano, handvatten en ook wel kammen en siervoorwerpen. Ik beperk me tot olifantenivoor, omdat dat het meest voorkomt.

Namaak

Er zijn geen lijnen of patronen te herkennen ("Schreger lijnen")

Er zijn wel lijnen maar lopen overal parallel aan elkaar: het is synthetisch, bijvoorbeeld celluloid. Celluloid is in 1927 uitgevonden door de Celluloid Corporation, vroeger werd het Lumarith genoemd. Het is niet ontvlambaar. Als je het onder heet water houdt zal het naar azijn ruiken.

Dan heb je ook nog Ivorine (ook wel Frans ivoor genoemd), uitgevonden in 1868 door John Wesley Hyatt, Hoe herken je dat het Ivorine is? Het is ontvlambaar en het breekt vrij gemakkelijk. Het is gemaakt van katoenvezels en kamfer en verf.

Mammoettand is donkerder van kleur. Benen voorwerpen zijn te herkennen aan kleine zwarte puntjes en ook weer de afwezigheid van een nerf.

Echt

Er zijn patronen te herkennen, ruitvorm en lijnen nooit over het gehele oppervlak.

Legaal?

Pas op bij het kopen van ivoor. Je moet kunnen aantonen dat het legaal verkregen is. Antiek ivoor is uitgezonderd, maar dan moet het dateren van voor 3 maart 1947 (volgens artikel 2 council regulations EC NO338/97) en het moet voor die datum bewerkt zijn en er moeten bewijsstukken zijn dat het rechtmatig is verkregen, bijvoorbeeld door een erfenis. Onbewerkt ivoor mag na 19 januari 2023 niet meer verhandeld worden in Nederland.

Bronnen:

https://www.rvo.nl/onderwerpen/cites/cites-soort/ivoor#bewerkt%2C-onbewerkt%2C-antiek-of-pre-conventie-ivoor

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52017XC0517(02)&from=LV


Geleerde voorouders: Pijter Robijns

Geleerde voorouders: Pijter Robijns

Dit artikel is het vijfde uit een serie over mijn voorouders die als geleerde, bijvoorbeeld dominee of leraar actief zijn geweest en verbonden zijn met Friesland.

Dit vijfde artikel gaat over Pijter Robijns, geboren in 1698 in Arum, overleden in Kubaard op 1 april 1753. Hij is de zoon van Robijn Pieters. Pijter is op 28 januari 1721 in Bolsward getrouwd met Ymkien Heerkes. Hij had een aantal kinderen: Sytske, geboren op 7 april 1725 te Oosterend; Baukjen, geboren op 22 juli 1723 te Oosterend.     

Op 6 november 1725 vertrok hij naar Kubaard en in februari 1727 was hij er schoolmeester en dorpsrechter. Hij was daarvoor waarnemend schoolmeester geweest in Arum van 1718 tot 1719. Hij was in 1723 chirurgijn in Oosterend. In datzelfde jaar had hij belijdenis gedaan voor de Hervormde Gemeente van Kubaard.


Afbeelding 1 Pagina uit het lidmatenboek Hervormde Gemeente Hennaard waaruit blijkt dat Pijter Robijns in 1723 Chirurgijn was

Op 20 januari 1743 hertrouwde hij te Kubaard met Trijntie Piers, weduwe van wijlen Jacob Pijters van Kubaard. Na haar dood, op 13 april 1749, hertrouwde hij met Doutjen Arjens van Lutkewierum. Pijter woonde toen nog steeds in Kubaard.

In 1747 en 1748 was hij schooldienaar te Waaxens. Zijn zoon Heerke Pieters Robijn volgde hem in 1749 op als schoolmeester.


Afbeelding 2  Pagina uit de autorisatieboeken van 10 april 1753 waaruit blijkt dat Pyter Robijns schoolmeester en dorpsrechter in Kubaard was

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Lidmaatboek van de Hervormde Gemeente van Kubaard en Hennaard 

- Quotisatie kohieren inschrijving(Akte)datum: 1749, Hennaarderadeel

- http://www.mpaginae.nl/At/chirurgijnsvoorlnaamlijst.htm#R.

zaterdag 6 november 2021

In dienst van Stad en Staat: Jan (Johannes) Tobias van Emmenes

In dienst van Stad en Staat: Jan (Johannes) Tobias van Emmenes

Dit artikel is het negentiende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit negentiende artikel gaat over Jan (Johannes) van Emmenes. Hij is gedoopt op 5 februari 1730 en is het kind van Tobias van Emmenes, bode van het Glazenmakersgilde. Tobias was getrouwd met Lucia Jans Poelstra en woonde in de Keimpema espel en is de broer van Renicus van Emmenes, een voorvader. Jan van Emmenes is dus een oomzegger van Renicus en geen voorvader, maar wel familie. 

Jan van Emmenes is op 18 december 1764 als jongmatroos in dienst getreden van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) bij het schip met de naam Landskroon. Het schip vertrok vanaf Texel met bestemming Batavia waar het op 13 augustus 1765 aankwam. Ze hadden een tussenstop bij Kaap de Goede Hoop van 5 mei 1765 tot 17 mei 1765. De schipper van de Landskroon heette Volkert Groeneweg van Oudshoorn. De Landskroon was gebouwd in opdracht van de kamer van Amsterdam. Het was een fluitschip, een lang type zeilschip met drie masten, een platte bodem, een brede buik, een ronde achtersteven en een smal dek. Het had een lengte van 150 voet en een laadvermogen van 1150 ton. Het was bewapend met 52 kanonnen. Dit type schepen werd voornamelijk gebruikt om vracht te vervoeren. Het was in 1757 gebouwd op de VOC werf van Amsterdam en voer voornamelijk op Batavia en Ceylon. Op 31 december 1780 werd het schip afgelegd in Indië.


Afbeelding 1 Pagina waarop de boekhouding van Jan Emmenes uit Leeuwarden staat op het schip de Landskroon

Op deze reis naar Batavia was ook een onderkoopman, J.W. van de Velden aan boord. De bemanning bestond verder uit 220 zeevarenden, 103 militairen en 17 ambachtslieden.

Afbeelding 2 De route van de Landskroon van de rede van Texel naar Batavia via Kaap de Goede Hoop

Op 26 oktober 1766 vertrok hij weer naar huis met het schip met de naam Enkhuizen. Daarmee kwam hij op 14 december 1766 aan bij Kaap de Goede Hoop en vertrok daar weer op 7 januari 1767 om op 8 mei 1767 in Nederland te arriveren. Het schip was beladen met thee.

Het verlangen naar de zee was dusdanig dat hij op 24 november 1767 zich weer aanmeldde. Hij was nu provoost, een scheepsofficier, op het schip met de naam Kronenburg. Een provoost zorgt voor orde en tucht aan boord van het schip. De provoost was de politieagent aan boord. Hij controleerde de bemanning en zag erop toe dat iedereen zich netjes gedroeg. Ook zorgde hij ervoor dat verdachte zaken voor de scheepsleiding kwamen, zodat de verdachte kon worden berecht. Geen bureaucratie, maar ‘Lik op stuk beleid’.

De provoost was dus vooral bevoegd te handelen bij de actieve rechtshandhaving. De administratie van de rechtspraak aan boord werd door een lid van de scheepsraad bijgehouden in een sententieboek. Een provoost verdiende in die tijd ongeveer 12 gulden per maand. Verder had hij een insigne, een provooststok. Op 14 juni 1768 kwam het in Batavia aan, via Kaap de Goede Hoop waar het van 23 februari 1768 tot 29 maart 1768 een tussenstop maakte. Daarna ging de reis naar Ceylon.


Afbeelding 3 Pagina waarop de boekhouding van Jan Emmenes uit Leeuwarden staat op het schip de Kronenburg

De terugreis vanaf Ceylon begon op 16 november 1768 waarbij Kaap de Goede Hoop weer werd aangedaan, Ze kwamen daar aan op 2 februari 1769 en vertrokken weer op 1 maart 1769. Op 2 juni 1769 kwam het schip op Texel aan. De kapitein was Pieter Andriesz.

Op 2 oktober 1769 nam hij weer dienst, ook nu als provoost, maar nu op het schip Alkemade. Dit zou zijn laatste reis worden. Hij is overleden op 28 juni 1770 ergens in Azië. De Alkemade was in 1768 voor de kamer van Amsterdam op een VOC werf in Amsterdam gebouwd, was 150 voet lang en een laadvermogen van 1150 ton. De bemanning bestond uit 208 tot 356 koppen. Het schip was vanaf Texel vertrokken en had op 15 februari tot 5 maart 1770 een tussenstop gemaakt op Kaap de Goede Hoop. De kapitein heette Jan van Eysden. Op 27 mei 1770 waren ze in Batavia aangekomen.


Afbeelding 4 Pagina waaruit blijkt dat Jan Emmenes uit Leeuwarden provoost is op het schip de Alkemade

Ook zijn broer, Huibert van Emmenes, voer. Hij was op 29 oktober 1759 als scheepskorporaal, belast met toezicht en onderhoud aan wapens en wapensmid, uitgevaren vanaf Texel met het schip Vrouwe Petronella. Een scheepskorporaal werd ook wel 'kapitein des armes', wapensmid of zwaardveger genoemd. Dus ondanks wat de naam doet vermoeden was het geen militair, maar een ambachtsman. Een scheepkorporaal verdiende ongeveer 14 gulden per maand. Ter vergelijking: een soldaat verdiende 9 gulden en de kapitein 80 gulden per maand.


Afbeelding 5 Pagina waaruit blijkt dat Huybert Emmenes van Leeuwarden scheepskorporaal was in 1759 op de Vrouwe Petronella

Hij is een paar keer van Texel naar Batavia heen en weer gegaan op de Vrouwe Petronella onder verschillende kapiteins. Hij is uiteindelijk op 1 mei 1767 uit dienst gegaan in Azië. Wat er daarna met hem is gebeurd is niet duidelijk. De Vrouwe Petronella is in 1755 gebouwd voor de kamer van Enkhuizen op de VOC werf in Enkhuizen. Het had een lengte van 140 voet en een laadvermogen van 880 ton en een bemanning van 232 tot 250 koppen. Het schip is op 11 januari 1768 vergaan tussen twee eilanden aan de westzijde van de Ganges, toen het onderweg was naar Bengalen. De bemanning en de goederen zijn overigens geborgen. Uit een bericht van 4 juli 1766 bleek overigens de gebrekkige gesteldheid van het schip al. De meeste schepen van de VOC uit die tijd gingen ongeveer 15 jaar mee.

In de archieven is ook een Huybert Temmenes van Leeuwarden te vinden, welke als jongmatroos op 19 december 1757 in dienst treedt van de VOC op het schip Vlietlust, dat vanaf Texel via de Kaap de Goede Hoop naar Ceylon vertrekt.  De Vlietlust is op 7 mei 1758 aangekomen in Kaap de Goede Hoop en op 17 mei 1758 verder gereisd naar Ceylon. Het is naar alle waarschijnlijkheid een schrijffout en wordt ook hier Huybert Emmenes bedoeld. Huybert gaat op 23 juli 1758 uit dienst in Azië. De kapitein van de Vlietlust heette Jacob Zwart. Het schip had een tonnage van 1150, en was in Amsterdam gebouwd in 1752. Het had een lengte van 150 voet en is op 21 oktober 1774 uit de vaart genomen. Van de bemanning van 376 man overleden er tijdens de reis 89. 



Afbeelding 6 Pagina uit soldijboek van het schip Vlietlust, waaruit blijkt dat Huybert Temmenes uit Leeuwarden via Kaap de Goede Hoop naar Ceylon voer


Afbeelding 7 Het dek van een achttiende eeuws VOC-schip

Afbeelding 8 Voorbeeld van een fluitschip, zoals de Landskroon

Een halve eeuw eerder waren drie broers, Isack, Abraham en Simon Overneij, de zonen van dominee Johannes Overneij, hun voorgegaan als soldaat respectievelijk assistent van de (onder)koopman bij de VOC. Ook zij waren, zijdelings, familie van een voorvader, namelijk de kinderen van een oomzegger van Isaac Overneij. Zie daarvoor een eerder artikel.

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- http://www.mpaginae.nl/At/Naamwyser1762.htm

- http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/DAS/voyages?field_voynumber=7716

- https://www.pangaea.de

- http://resources.huygens.knaw.nl/das/detailVoyage/98620

- http://resources.huygens.knaw.nl/das/detailVoyage/95107

- https://www.vocsite.nl/schepen/detail.html?id=10568

- https://sejarah-nusantara.anri.go.id/marginalia_ships- 

- https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/1.04.02/invnr/3159/file/NL-HaNA_1.04.02_3159_0003


dinsdag 19 oktober 2021

Kunstzinnige voorouders: Frederick Jansz Hayema

Kunstzinnige voorouders: Frederick Jansz Hayema (no 526)

Dit artikel is het vierde artikel uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman of kunstenaar actief zijn geweest en verbonden zijn met de stad Leeuwarden. Want naast militairen en leraren waren er ook veel ambachtslieden en kunstenaars in de familie.

Dit vierde artikel gaat over Fredrick Jansz Hayema. Aangegeven wordt dat hij tussen 1669 en 1674 geboren is en waarschijnlijk in 1746 overleden. In 1714 wordt hij aangeduid als zijnde 40 jaar, dus terugrekenend moet hij in 1674 zijn geboren. Hij wordt ook wel met Freer(c)k Jans H(e)ayma aangeduid.

Op 4 januari 1696 is hij in de Jacobijner kerk in Leeuwarden getrouwd met Aeltje Overney, de dochter van Petrus Izaaks Overney, zie daarvoor het derde artikel uit deze reeks. Freerk Jans heeft samen met Aeltje Overney op 21 mei 1698 een stuk land in Kollum gekocht, bekend onder de naam Hayema Zathe. " 3/4 van de zathe ende landen, genaemt Hayema-zate met de huijsinge, schuire ende hovinge, sampt bomen ende plantagie cum annexis, staande ende gelegen in den dorpe Collum in Turpmaclucht ... (1)  

Ter illustratie van de onderlinge familierelaties is onderstaand schema.



Afbeelding 1 Schematisch overzicht van de familierelaties

In 1704 is zijn zoon Izaak geboren en op 31 augustus 1704 in Leeuwarden gedoopt en op 26 december 1701 zijn dochter Hilegonda. Hilegonda trouwt later met Annius Schellinga. Izaak is later als sergeant naar Oost Indië gegaan en in 1731 met het VOC schip Westerdijkshorn naar Amsterdam teruggekomen. 

Op 14 juli 1709 trouwde Freerck in de Jacobijner kerk met Trijntje Abis uit Hardegarijp en twee jaar later trouwde hij nogmaals, te weten op 20 december 1711, nu met Franske Clamerus Scheltinga.


Afbeelding 2 Vermelding van huwelijk tussen Freerck Haijema en Franske Clamerus, trouwregister

Franske komt uit Franeker. Ze heeft in 2 juli 1687 daar belijdenis gedaan. Op 27 oktober 1702 komt ze over naar de hervormde kerk van Leeuwarden. In 1711 zijn Freerk Hayema en Franske Clamerus eigenaar van de Schilcampen 1 (beneden voor) in Franeker. (2) Het is niet waarschijnlijk dat ze daar ook gewoond hebben. Later, op 20 januari 1769 wordt het pand door de erven van Franske verkocht voor de somma van 350 gg te betalen in baar geld en klinkende munten in drie termijnen op 1 mei 1769, 1 november 1769 en 1 mei 1770. 


Afbeelding 3 Schilcampen 1, Franeker. Het pand is van later datum, maar dit is wel de plek waar Freerck Hayema een pand in bezit had

In 1729 is hij naar Amsterdam verhuisd. Hij betaalde het poortersgeld op 17 januari 1729. 

Hij was decoratieschilder van beroep. Zo schilderde hij een vuurwerk te Leeuwarden naar aanleiding van de Vrede van Utrecht in 1713, naar een ontwerp van de architect Marot. Blijkens het Registratieboek van de Gedeputeerde Staten ontving hij daarvoor 715 gulden en 9 stuivers. Het schilderij is onvindbaar, maar er is wel een gravure door P. van Call van.


Afbeelding 4 Vuurwerk bij de viering van de Vrede van Utrecht te Leeuwarden, op het marktveld op 14 juni 1713. Frieslands Vrede Vuurwerk, ontworpen door architect Daniël Marot (1661-1752)

Op 26 april 1707 was hij mede curator van Rintie Hessels Tambuse en  op 27 oktober 1713 daagt hij ene Pier Dircks voor het gerecht. 

In januari 1714 kreeg Freerk Jansz Hayema, als vader en voogd van zijn kinderen bij wijlen Aeltie Overney, erfgenamen van hun grootvader Petrus Overney, aanzegging om 't Stadts klockhuys voor mei te ontruimen. Dit was zoals in het artikel over Petrus Overney te lezen valt de oude Sint Marie kerk in Nijehove. Het gebouw kreeg een andere bestemming, onder meer als turfschuur, armenschool en schoolmeesters woning. Dit was ook de afspraak, want de oude kerk werd nog onderhouden door de stad en het overlijden van Petrus Overney in 1712 had hiertoe geleid. Of Freerk Jansz Hayema zelf ooit in het klokhuijs heeft gewoond is onbekend.

Voogd van het Tucht- en werkhuis 

Freerk Hayema was voogd van het landschaps Tucht- en werkhuis in Leeuwarden en uit hoofde van die functie deed hij op 7 februari 1714 aangifte van belediging van hemzelf en van de andere voogden van het Hoekster espel. Hij had die functie vanaf 27 oktober 1707 tot 26 april 1730. Het bestuur van het gesticht werd gevormd door vier voogden of curatoren, een tuchtmeester of binnenvoogd en twee "tuchthuismoeren" of voogdessen. De binnenvoogd en binnenmoeders woonden in het complex. Freerk Haeyma was buitenvoogd. Het gebouw was in 1661 voor het bedrag van 64.500 gebouwd vlak bij het blokhuis. Het is overigens in de nacht van 12 op 13 november1754 afgebrand, waarbij de brand waarschijnlijk veroorzaakt is door de gedetineerden zelf. Een vrouw en vijf mannen kwamen om het leven en een boel gevangenen ontsnapten. Het is ook niet verwonderlijk dat het afbrandde, daar het toezicht op de gevangenen destijds minimaal was, er met allerlei brandbaar materiaal gewerkt werd en het gebouw toen deels van hout was. Het is in 1755 en 1756 herbouwd. 



Afbeelding 5 De toegangspoort van het provinciale tucht en werkhuis, afgebrand in 1754 en een jaar later herbouwd. Toen Freerck Hayema er voogd was zal het er dus iets anders hebben uitgezien.


Afbeelding 6 Boven de poort zijn twee gedetineerden afgebeeld die aan het raspen zijn.

Tussen 1715 en 1724 werd het interieur van het stadhuis van Leeuwarden voltooid en gelukkig zijn verschillende delen ervan behouden gebleven, zoals een pilasterpoortje met grisaille en een eveneens door Freerk Hayema beschilderde zoldering in de Burgemeesterskamer. Bij rekeningen met betrekking tot de bouw van het stadhuis uit 1717 of 1718 staat: "Betaalt aan Monsr. Hayema ter sake schilderwerk in de Raadkamer en 't verven van de Poort in 't voorhuys een somme van vijff hondert Car. gls." Het betreft een schoorsteenstuk, een symbolische voorstelling. In de hoeken zijn allegorische in grisaille geschilderde vrouwenfiguren geplaatst en de kanten worden ingenomen door balustrades, waarop engeltjes spelen. 

Boven de poort in het voorhuis is een grisaille voorstellende de Vrede met aan haar linkerzijde de Onrust, ook door Frederick Hayema geschilderd.


Afbeelding 7 Allegorie op de Vrede en de Onrust door Frederick Hayema in het Stadhuis in Leeuwarden, afm. 102 x 164,5 cm 

Hij was tevens betrokken bij de bouw van het Coulonhuis.  Dit blijkt uit een schuldbekentenis van Antoine Coulon van 29 januari 1721, waarin staat dat Coulon, bouwmeester van "Haer Hoogheid De Furstinne Douariere van Oranje en Nassau" 850 gulden aan de mr. schilder Freerck Hayema schuldig was "ter saecke geleverde verwen, arbeydsloonen van verwen, schilderen aen ons Debiteuren huys gedaan mitsgaders wegens geleend en verschoten geld als ook van verschenen interessen." Op 6 november van dat jaar volgt er nog een schuldbekentenis van Coulon van 50 gulden. Volgens Nanne Ottema, conservator van het musuem "Het Princessehof" heeft Freerck Hayema de sopra porte (deurstuk) in het Coulon huis geschilderd.

Verder zou er nog een fraai tuingezicht door hem gemaakt zijn met een rivier en bergen in 't verschiet. Dit bevond zich in het bezit van J. Draisma van Valkenburg, die het gevonden had in het door hem gekochte huis in de Doelestraat. Hij is ook schilder van familiewapens, zoals blijkt uit een post van een rekening van Mevrouw Johanna van Vierssen, te weten op 18 Febr. 1723: "aan Freerk Hajema betaalt negentien Car. gis. achttien strs. voor 't schilderen van het wapen volgens quitantie no 26". 

Hij heeft ook een wapen geschilderd voor Isabella Susanna barones thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg ter gelegenheid van haar begrafenis in 1723. Hij kreeg daar ruim 44 gulden voor. De begrafenis was indrukwekkend: Met veel pracht en praal werd Isabella Susanna in 1723 begraven. Isabella werd naar de kerk van Beetgum gebracht in een koets met zes paarden, 's avonds laat, want een begrafenis bij donker gold in die tijd als deftig. De bediende Sipke Jacobs - sinds 1710 bij haar in dienst - droeg het wapen. Vóór het wapen liepen vier livrei-dragende knechten met fakkels, terwijl de rouwkoets met aan beide zijden drie fakkels begeleid werd. De eerstvolgende koets kreeg vier en de overige twee fakkels toegewezen. Alleen in Beetgum zou de klok geluid worden en dat gedurende één dag.

In 1711 heeft hij een bedrag van 500 gulden uitgeleend aan Bernardus Bennema om winkelwaren en winkelgereedschappen te kunnen komen. In datzelfde jaar heeft hij 300 gulden uitgeleend aan Pijtter Harteweert. Kennelijk was hij dus niet onbemiddeld. 

In 1716 koopt hij een huis in de Oude Doelesteeg op de hoek met de Nieuwestad. In 1720 koopt hij een huis in de Grote Kerkstraat dat hij in 1721 weer verkoopt. In 1725 koopt hij een huis in de Molensteeg. 

In de periode 1715 tot 1721 treedt Freerk Jansz Hayema op als curator optreden over de kinderen van wijlen Gerlof Feickes, vaandrig en meester koekenbakker in Leeuwarden en in 1721 als administrateur. Ook in 1722 was hij curator in een ander geval en toeziend voogd.

Op 21 Februari 1720 en 16 december 1724 koopt hij samen met zijn derde vrouw Franske Clamerus een groot huis in de Grote Kerkstraat respectievelijk een huis in de Molensteeg.



Afbeelding 8 Het schoorsteenstuk in de burgermeesterskamer verwijst naar de Unie van Utrecht, de grondslag van de Republiek,  geschilderd door Frederick Hayema, het symboliseert Concordia, eenheid



Afbeelding 9 Het plafond in de Burgermeesterskamer in het Stadhuis van Leeuwarden, geschilderd door Frederick Jansz Hayema.

In de raadzaal het stadhuis van Workum hangt een schilderij genaamd Ananias. Dit wordt ook toegeschreven aan Freerck  Hayema, alhoewel hier discussie over is. Op het schilderij zou volgens eerdere restaurateurs staan: ‘Gij hebt niet menschen, maar Goode geloogen’. Deze nauwelijks leesbare tekst is een overschildering van een oudere onleesbare tekst. Onder de tekst staat een restant
van een signatuur, waarvan na wijzigingen en overschilderingen een letter J of F te lezen valt. Daarvóór staat de f voor fecit (’gemaakt’), maar een restant van het woord fecit staat ook achter de signatuur. Het wachten is nu op ondersteunend bewijs in de vorm van bijvoorbeeld een betaling dat hij het schilderij in opdracht heeft vervaardigd. Het restaureren in vroeger tijden kwam meer neer op overschilderen in de trant van dan het echt werd gerestaureerd, dus in hoeverre dit nog een orgineel werk is, is ook twijfelachtig.


Afbeelding 10 Schoorsteenstuk getiteld de dood van Ananias, toegeschreven aan Freerck Hayema, stadhuis van Workum


Afbeelding 11 Het schoorsteenstuk in de raadzaal van het stadhuis in Workum


Afbeelding 12 Allegorische voorstelling van de deugd Zwijgzaamheid, Freerck Hayema, HCL


Afbeelding 13 Afbeelding van Minerva, Freerck Hayema, HCL

Amsterdam 

In het boek van Pieter Scheltema getiteld Aemstel's oudheid of gedenkwaardigheden van Amsterdam wordt hij als een van Amsterdams schilders genoemd en als poorter vanaf 15 juli 1729 beschouwd. Het kan zijn dat Freerk na 1729 in Amsterdam is gebleven, maar in 1731 had hij nog 100 gulden uitgeleend aan Pijtter Clasen en in 1734 was hij nog eiser in een geding tegen Dr. Samuel Aestwarda, oud-schepen voor het Hof van Friesland. Uit een akte uit het hypotheekboek blijkt dat hij op vijf mei 1731 in elk geval nog in Amsterdam als kunstschilder bezig was. Op 26 juli 1731 wordt hij door zijn zoon Izaak, inmiddels teruggekeerd uit Oost Indië, gemachtigd om zijn zaken te regelen bij de bewindhebbers van de VOC kamer Amsterdam en om zijn koopmanschappen te verkopen.


Afbeelding 14 Voorpagina betreffende notariële machtiging gedateerd 26 juli 1731 van Fredrik Haijema 



Afbeelding 15 Tweede pagina betreffende notariële machtiging Fredrik Haijema 


Afbeelding 16 Slotpagina betreffende notariële machtiging Fredrik Haijema met handtekening van Izaak Haijema


Afbeelding 17 Afrekening van Izaak Haijema op het VOC schip Johanna




Afbeelding 18 Uitvergroting van de handtekening van Frederik Haijema 

In 1737 koopt hij een huis aan het Hoeksterkerkhof in Leeuwarden. Zijn vrouw Franske Clemmerus is op 6 juli 1745 overleden. 

Hijzelf is vóór 10 juni 1750 overleden, want toen waren er twee administrateurs voor zijn nalatenschap. Op 19 juli 1747 was hij nog in leven want dat is de dagtekening van een ondertekend codicil. Waarschijnlijk is hij op 7 april 1750 in Amsterdam overleden, omdat de dag er na, op 8 april 1750 twee van zijn vrienden, Nicolaas Simons van Winter en Jacob Muhl, bij de notaris Jan Ardinois verklaarden dat zij zijn begrafenis zouden regelen, maar dat ze onkundig waren van de staat van de nalatenschap en daar zich niet mee bezig wilden houden. Op 11 april 1750 is hij begraven volgens onderstaande pagina uit een begrafenisboek uit Amsterdam. Daar valt ook te lezen dat hij woonachtig was op de Reguliersgracht bij de Kerkstraat en dat de kist betaald was.


Afbeelding 19 Pagina uit het begrafenisboek van Amsterdam. Hij is begraven in de Zuiderkerk



Afbeelding 20 Reguliersgracht hoek Kerkstraat te Amsterdam, 1783

Zoals hierboven te lezen valt is Freerck Haijema begraven in de Zuiderkerk te Amsterdam. De vloer bestaat uit 552 hardstenen zerken. De zerken zijn onzichtbaar omdat ze onder een betonvloer liggen. De Zuiderkerk, is gebouwd tussen 1603 en 1611 door Amsterdamse stadsbouwmeester Hendrick de Keyser, die er ook begraven ligt. Ook het eerste kind van Rembrandt ligt er begraven. Het was de eerste kerk die echt voor de protestantse eredienst werd gebouwd. De kerk verloor in 1929 zijn functie. Het getuigt van weinig respect voor de doden dat de graven niet zijn geruimd of herbegraven. Sterker nog, er wordt op hun stoffelijke resten gedanst. Als er maar genoeg tijd over heen gaat dan kan dat kennelijk. Overigens is de kans dat er nog iets leesbaars terug te vinden is van het graf van Freerck Haijema bijzonder klein. De stenen zijn te ver afgesleten. Hij ligt er echter in goed gezelschap. Ook Ferdinand Bol is er begraven.



Afbeelding 21 Zuiderkerk in Amsterdam

Op 3 november 1750 is zijn boedel, bestaande uit schilderijen, geveild, zoals staat aangekondigd in onder andere de Amsterdamse Courant van 5 oktober 1750 en de Oprechte Haerlemse Courant van 1 oktober 1750.


Afbeelding 22 Advertentie inde Oprechte Haerlemse Courant van 1 oktober 1750

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

(1)  De Haayema State en zathe behoorde in de eerste helft van de 16e eeuw aan de familie Eysma (...). De Haayema State stond op haar eigen saete ende landen. Het was een zeer fraai woonhuis met drie opgaande gevels, het had een zijkamer met een opgaande gevel en het dak was geheel met pannen gedekt. Er waren twee gewelfde kelders waarin zich een regenwaterbak bevond. De fraaie schuur met veel uitgangen was met rode pannen bedekt. Daarbij stond een put en een koelbak. Er omheen was een hof met bomen en planten, hekken, stekken, dammen en dampalen. Ongeveer 80 ponden land behoorden bij de state. Minne Wijbets en Grietke Taeckedr., wonende op Torp onder die clockslach Collum, kochten rond 1672 van Idse Wijbets (zijn broer) een saete landt, door henzelf bewoond en gebruikt, voor 1245 goudguldens en een rosenobel voor de huysfrou van de verkoper en een zilveren penninck voor het kind van de verkoper.

(2) In 1762 zijn de dochters van Franske Scheltinga bezitters van het pand Schilcampen 1 in Franeker. Alida Scheltinga, Maria Scheltinga, Franske Scheltinga en Catharina Scheltinga. Franske Scheltinga is gehuwd met Jan Hendrik van Emmenes, Zie het artikel over hem, Catharina Scheltinga is gehuwd met Bernardus van Emmenes (zie artikel over Bernardus) , de broer van Jan Hendrik van Emmenes, Dus twee zussen die gehuwd zijn met twee broers. Deze Bernardus is de vader van Dieuwke van Emmenes waar Obbe Gerbenzon mee getrouwd is. Het toeval (?) wil dat de vader van Obbe, Gerben Gerbenzon van 1772 tot 1773 aan de Schilcampen 1 woonde. Toen was het huis dus al verkocht aan een andere eigenaar.

- Avis, J.G. Daniel Marot en Freerck Hayema. - Oud-Holland 52 (1947), p. 208-209

- https://www.oks.nl/storage/app/media/fulltext/041_OttemaN_KunstambachtVolkskunstFriesland1942.pdf

- A. Wassenbergh, 'De decoratieschilders der achttiende eeuw en het stadhuis te Leeuwarden', Gedenkboek Leeuwarden 1435-1935, Leeuwarden 1935, p. 142-144

- H.M. van den Berg, 'Osinga State te Langweer en de Leeuwarder decorateurs van het eerste kwart van de 18de eeuw', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 31 (1980), p. 328-340 (vermelding en afbeelding van een plafond van zijn hand)

- P. Bakker, Lexicon van schilders in Friesland (1590-1700), in: Gezicht op Leeuwarden. Schilders in Friesland en de markt voor schilderijen in de Gouden Eeuw, Amsterdam 2008 (proefschrift Universiteit van Amsterdam), p. 177-248; p. 202

- S. ten Hoeve, 'Jan Buiteveld (1747-1812), een Sneker decoratieschilder', De Vrije Fries 89 (2009), p. 117-164; p. 119

- Leeuwarden 1435- 1935 Gedenkboek, Leeuwarden 1935

- Idema, Greidanus, Het geslacht Greydanus, Greijdanus, Greidanus, Pluym Greidanus, Idema Greidanus, Van Wimersma, 1933-1936

- www.RKD.nl

- https://koninklijkfriesgenootschap.nl/wp-content/uploads/2021/01/DVF_2004_84.pdf

- https://www.mpaginae.nl/TW/Tuchthuis.htm

- https://www.blokhuispoort.nl/online-museum/huis-van-opsluiting/tuchthuisbrand-1754

- HCL w012-10 1707-04-26; w015-40 1750-06-10, Autorisatieboeken

- HCL gg102-86a 1711-11-23; gg102-24b 1711-02-25; gg119-33 1731-04-21; Hypotheekboeken

- HCL gg109-148a 1721-11-06; Informatieboeken

- HCL Beeldbank nr. THAC043b en GKL001000188

- Scheltema, Pieter, Aemstel's oudheid of gedenkwaardigheden van Amsterdam, 1863, p. 73

- https://archief.amsterdam/archief/5075/10022

- https://archief.amsterdam/archief/5075/9209

- https://archief.amsterdam/archief/5001/1096

- Bijtelaar, Bep, Het graf van Hendrik de Keyser, Maandblad Amstelodamum, 1951; p. 27

- Ottema, Nanne, Het Kunstambacht en de volkskunst in Friesland (Amsterdam, 1942), p. 109

- Amsterdamse Courant 15-10-1750

Oprechte Haerlemsche courant 1-10-1750

https://historischcentrumfraneker.nl/panden/schilcampen-1-boven-tussenwoning/

- https://www.mpaginae.nl/At/Carlsonbibliotheek.htm

- Jan Buiteveld, een Sneker decoratieschilder, De Vrije Fries, 89e deel, 2009, p. 151


zaterdag 16 oktober 2021

Kunstzinnige voorouders: Pieter Jacobsz de Valck (Falck)

Kunstzinnige voorouders: Pieter Jacobsz de Valck (Falck) (No 4.218)

Dit artikel is het tweede uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman of kunstenaar actief zijn geweest en verbonden zijn met de stad Leeuwarden. Want naast militairen en leraren waren er ook veel ambachtslieden en kunstenaars in de familie.

Dit tweede artikel gaat over Pieter de Valck, zoon van goudsmid Jacob Dircks de Valck, geboren in Leeuwarden in 1584 en daar overleden in elk geval voor 1629. Op 15 augustus 1606 trouwde Pieter met Annichien Sanders van Os uit Den Bosch. Zij heeft nog enige tijd in Nijmegen gewoond.


Afbeelding 1 Pagina uit trouwboek van Pieter de Valck, schilder en Anna Jacobs van Os op 15 augustus 1606

 Op 11 september 1607 heeft hij belijdenis gedaan voor de Hervormde Kerk in Leeuwarden.


Afbeelding 2 Pagina uit het lidmatenregister van de Hervormde kerk in Leeuwarden, belijdenis van Pieter de Valck op 11 september 1607

Pieter heeft enige tijd in Tiel gewerkt, namelijk in 1617, wat zou kunnen duiden op een leertijd bij Adriaen van der Linde, die voor hij naar Leeuwarden kwam, ook enige tijd in Tiel woonde. We weten dit omdat zijn broer, Dirck de Valck en net als hun vader goudsmid, voor een bedrag van 100 daalders borg stond: "Ter meerdere securiteit van bovenstaand persoon heeft Dirck Jacobsz de Falck, burger en goldtmidt binnen Leuwarden, zich borg gesteld voor Pieter Jacobsz de Falck te Tijll in Gelderlandt, tersaecke vordering ad 100,-- daelers, die bovenstaand persoon te vorderen heeft van laatstgenoemd persoon."

Na zijn opleiding heeft hij Italië (Venetië) bezocht. Hij zou gewerkt hebben in de trant van Abraham Bloemaert, zonder zijn leerling te zijn geweest. Een schilderij van hem bevond zich begin achttiende eeuw bij zijn achterkleindochter Antje Ypes in Sneek. Het zelfportret dat tot voorbeeld diende voor de gravure hing ook bij haar.


Afbeelding 3 Gravure naar een zelfportret van Pieter de Valck uit 1605, op 21-jarige leeftijd

Hij was schilder van portretten, landschappen en historiestukken. Uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw dateert een aansprekend strandgezicht met vissers van hem. Hij zou ook voor het Stadhouderlijk hof onder Ernst Casimir (stadhouder van 1620 tot 1632) in opdracht hebben geschilderd. Er zouden schilderijen van hem in het Prinsenhof hebben gehangen. Dit zou zo maar kunnen omdat in 1633 er welgeteld 288 schilderijen in het Prinsenhof (het stadhouderlijk hof) hingen. Van een groot aantal is niet bekend wie de schilder is. Dit komt ook overeen met de inventarislijst (zie verderop, waarop een aantal schilderijen met portretten van prinsen en Ernst Casimir vermeld staan. In 1795 met de komst van de Franse troepen kreeg het stadhouderlijk hof een andere bestemming. Onder andere de stadswezen werden er in ondergebracht. De schilderijen bleven echter behouden doordat een schilder genaamd W.B. van der Kooi die een deel ervan in zijn eigen en een deel in de het his van zijn ouders in Augustinusga verstopte. Nu zijn de schilderijen verdeeld onder andere over meerdere musea.

In 1623 kocht hij een huis aan de Breedstraat o.z. (bij de Put) in Leeuwarden van weduwe G. Luties. In 1627 woonde hij daar zelf echter niet, maar een Pieter Lambertsz.

Uit een geschil in 1623 tussen Pieter de Valck en een schipper genaamd Tiaerd Allonts, die een schilderij getiteld 'Graflegging van Christus' van hem zwaar beschadigd bij een klant in Utrecht had afgeleverd, blijkt dat hij voor een werk zestig gulden kon vragen. Als dit bedrag een indicatie is voor het prijsniveau van zijn werk, dan werkte Pieter de Valck beslist aan de bovenkant van de markt. Pieter wilde compensatie van de schipper, maar hij verloor de rechtszaak.

Een jaar later stond hij opnieuw voor de rechter. Dit keer in een zaak tegen Laurens de Veno, stadssecretaris en familielid, met wie hij een geschil had over de erfenis van zijn ouders. Uiteindelijk kreeg hij 558 goudguldens, 3 stuivers en 8 penningen uit de nalatenschap.

Op 12 april 1624 had Pieter de Valck 100 daalders geleend van Cornelis Cornelisz. de Roos, meester Goudsmid.

Kennelijk kon Pieter de Valck maar lastig met geld omgaan want op 24 november 1624 kreeg de zilversmid Cornelis Cornelisz. de Roos de Jonge de opdracht om uit het bedrag van 150 gulden dat hij van Pieter geleend had fl. 112,50 te betalen aan Abbe Abbisz. de Jonge, bakker, voor brood en overige kosten. In 1627 was diezelfde Cornelis Roos geldgever ten bedrage van 230 gulden met het huis aan de Breedstraat als onderpand.

Op 1 februari 1625 sloot hij een eigenaardig contract met Joachum Pietersz. uit Leeuwarden. Pieter de Valck zou hem zijn schuld kwijtschelden en zelfs drievoudig betalen (een bedrag van 171 gulden) als hij, Joachum Pietersz. zou kunnen aantonen dat hij op bedevaart naar Jeruzalem was geweest. Het toont aan dat Pieter redelijk gelovig was en ook niet onbemiddeld.  

Hij moet voor 12 maart 1629 zijn overleden. Die dag verkocht zijn weduwe, Anna Jacobs, het huis in de Breedstraat. Elders is in de archieven is te lezen dat Anneke de Valck op 10 juli 1628 al weduwe was.

De exacte datum van overlijden is niet bekend, maar wel interessant. Er is namelijk een inventarislijst van een Leeuwarder schilder welke tussen 10 juni 1628 en 23 juli 1628 is gemaakt. Behalve meubelen en huishoudelijke goederen wordt een hele lijst met schilderijen vermeld. In die zin is het vreemd dat er zo weinig schilderijen van Pieter de Valck (2) bekend zijn. In 1997 is een schilderij van hem in Duitsland geveild met de titel "Bildnis eines bärtigen Mannes".

Drie princen in ronde listen.
Twe paar ronde papagaien.
Een salvator met een maria in ronde listen.
Een Adam in een ebben list.
Een bancket in een binnen list.
Een boer sonder list.
Een cruusefix in een buijten list.l
Een tronie van Wirgilius met een buyten list.
Twe monicken met een buijten list.
Noch een monick in een binnenlist.
Een paar ronde historikes.
Een vrouve tronie.
Een salomon met een arodus in ebben liste.3
Noch een bancket in een buijten list.
Een historie van Jacob ende Raguel met een buijten list.
Een sittende Maria met een buijten list.
Noch een cruijs met een buijten list.
Graff Legger met een buijten list.
Een bancket met een buijten list
Een bloempot met een buijten list.
Speulende Engelkes met een buiten list.
Noch een cruijs met een buyten list.
Noch een graff legger met een buijten list.
Een Justitie met een voorsichticheyd met buyten listen.
Noch een cruijs met een buyten list.
Noch een Judit met een buyten list.
Noch een Prins met een buyten list.
De vijff sinnen met een buijten list.
Een bordeel met een buijten list.
Een bloempot met een buijten list.
Een landschap met een buijten list.
Een historie van soldaten.
Drie Princen met binnen list.
Een bloempot met een buyten list.
De Coninginne Hester met een binnen list.
Een musicq singer met een binnen list.
Een olde keucken.
Paper Jan de Neij met een binnen list.
Een fruijt schaal met een buijten list.
Twe gecken in een buijten list.
Een Fenus in een buijten list.
Een bordeeltie met een buijten list, noch een.
De historie van Coninge ninis met een buijten list.
Incompste van David met een buijten list.
St. Lucas met een buijten list.
Historie van Tobias met een buijten list.
Noch een Landschap met een buijten list.
Hoop, gelooff en Lieffde met een buijten list.
Een Salvator met een L. vrou met buijten listen.
Twe Princen met buijten listen.
Jacob ende Raachel met buijten listen.
Noch een bordeel met een buijten list.
Noch een fruijtschaal met een binnen list.
Een Cars = nacht.
De drie Connigen met een buijten list.
De Coninginne Hester met een buijten list.
Noch een keucken met een buijten list.
Een cruijsefix op doeck.
Twe olde conterfeitsels.
Een penneeitie met peeren.
Twe Davidstronien.
Vijff Princen in buijten listen.
Drie Princen in binnen listen.
Vier cleine princen in binnen listen.
Een Lanschap in een binnen list.
Een scheepke in een binnen list.
Een tronie van Marquis Spinola.
Noch een grafflegger in een buijten list.
Een maaltijd van Coninge Assverus in een buijten list.
Marienbeeld in een buijten list
Een grote balthaser in een buijten list.
Vier Ronden.
Een bargs hooft in een binnen list.
Een Jeronimus in een buijten list.
Twe gehoors in buijten listen.
Graaff Eernst in een buijten list.
Een vruytcorff in een binnen list.
Een cruyssefix in een buijten list.
Een Landschap in een buijten list.
De historie van Coninge Ninis met een buijten list.
Judit met een buijten list.
Thobias met een buijten list.
Jacob en Rachuel met buijten list.
Een historie van Hester met buijten list.
9 coperen platen.
Twe historiën in buijten listen.
Drie tronien in binnen listen.
Twe paar honties.
Een cruijs in een buijten list.
Een bancket in een buijten list.
Vier Evangelisten in buijten listen.
Twe boere meiskes in buijten listen.
Een bancket in een buijten list.
Een Landschap in buijten list.
Twe van de Evangelisten.
De Justitie in een buijten list.
Noch 2 schilderien binnen list
Een exe homo binnen Listen.
Een schilderie.
Erasmus Rotterdamus buijten list.
Een Maria beeld buijten list.
Wiglius ab Ayta in binnen list.
Een cat ende hond binnen hst.
Een pap eeter buijten list.
Twe gecken buijten list.
Ses keijsers tronien verguld.
44 Lege pennelen so grote als cleine.
Ses nieuwe Listen cleine en grote.
Vijff wrijffstenen cleine en grote.

Op 15 juni 1624 had Pieter een schuld van 55 Carolusguldens aan Douwe Douwiszn, herbergier te Leeuwarden, welke op 4 mei 1630 ingeloste werd. Waarschijnlijk heeft zijn weduwe dat betaald na de verkoop van het huis. 

Hij had twee zoons, Jacob de Valck en Hendrick de Valck, die net als hun vader naar Italië reisden. Jacob was op 5 augustus 1607 in Leeuwarden gedoopt en werd schilder. 


Afbeelding 4 Pagina uit doopboek met inschrijving van Jacob zoon van Piter Jacops de Valck

Hendrick was zijn twee jaar jongere broer en is op 17 januari 1609 in Nijmegen gedoopt. Hij werd handwerksman. Op een reis naar Italië werden ze echter in 1628 in Genua door zeerovers ontvoerd en in Algiers, aan de Barbarijse kust, als slaven verkocht. Deze gebeurtenis wordt deels door bronnen ondersteund. In een acte uit 1657 over een familieaangelegenheid werden Jacob en Hendrick ‘uytlandich’ genoemd. 

De Barbarijse zeerovers kwamen uit veel landen, ook uit Engeland en de Nederlanden en ze hadden niet veel meer gemeen dan dat ze de islam formeel erkenden en dat ze hun brood verdienden met de georganiseerde misdaad. Ze hadden hun uitvalsbasis in de Berberse staten, wat nu de landen Algerije, Tunesië, Marokko en Libië zijn. De belangrijkste stad was Algiers. De wortels van hun activiteiten zijn te vinden in de middeleeuwen toen bij oorlogen tussen Europese en islamitische machten het bij beide partijen gewoon was om krijgsgevangenen te nemen en losgeld van de tegenpartij te eisen. In de zestiende eeuw werd piraterij en ontvoering een grootschalige staatsactiviteit met slavernij als centraal element. De Europese regeringen probeerden het probleem op te lossen, soms door kostbare maritieme aanvallen tegen de Barbarijse zeerovers, maar men slaagde er niet in het probleem uit te roeien. In 1623
telde de Algerijnse kapervloot drie galeien, vijfenzeventig linieschepen en honderd kleinere vaartuigen. Alleen al de rovers uit Algiers veroverden tussen 1617 en 1625 206 Nederlandse schepen.



Afbeelding 5 Christelijke gevangenen worden op een plein in Algiers als slaaf verkocht

Veel expedities van de zeerovers waren er in de eerste plaats op gericht om gevangenen te maken en hen tot slaaf te maken. Jaarlijks werden zo’n 3000 Europeanen tot slaaf gemaakt, in totaal werden in de periode 1520-1830 zo'n miljoen Europeanen tot slaaf gemaakt. De rijke en belangrijke slaven werden na een paar jaar vrijgekocht door familieleden die het losgeld betaalden, maar de meeste anderen bleven de rest van hun leven slaaf. Het kon maanden duren voor bekend werd dat een familielid gevangen was genomen. Vaak kreeg de familie dit te horen via kooplieden en consuls die contacten hadden in Noord-Afrika. Die vertelden ook hoe hoog het losgeld was. Voor een zeevarende werd een losgeld van 1.000 gulden gevraagd, maar de hoogte was afhankelijk van de sociale status van de gevangene. De familie van een gevangene kon dat niet altijd betalen. Ze moesten dan geld lenen of een collecte of loterij organiseren om het geld bij elkaar te krijgen. In een collectebrief stond vaak informatie over de gevangene en een beschrijving van de vreselijke leefomstandigheden van de gevangene. En dat het redden van een slaaf uit heidense handen een christenplicht was, want ‘de Turcken’ waren ‘godloose menschen’, die ‘barbarische ende onmenschelijcke wreetheden’ begingen. Was er dan eindelijk voldoende geld ingezameld, dan kon de arme slaaf worden losgekocht. Sommige slaven waren na drie tot vier jaar weer vrij. Maar het slavenbestaan kon ook tientallen jaren duren of ze stierven in Algiers. Het jaarlijks sterftecijfer wordt geschat op 17%. Hooguit 8% werd losgekocht. Of er pogingen zijn gedaan om Jacob en Hendrick zijn vrij te kopen is onbekend. Er zijn geen aanwijzingen voor gevonden, terwijl de familie de Valck niet onbemiddeld was. (1)  Wellicht ligt de oorzaak in het niet vrij (kunnen) kopen in het overlijden van Pieter de Valck rond diezelfde tijd.

Pas in de negentiende eeuw werd het probleem definitief opgelost met in 1816 het grote bombardement op Algiers, waarbij de Engelsen en de Hollanders de hele dag de stad bestookten. 50.000 kogels werden op de stad afgevuurd. De schade aan de stad was enorm. Aan het eind van de dag ging er een sloep met een witte vlag naar de Bey van Algiers waarbij die het bevel kreeg om zich over te geven, anders kreeg hij precies hetzelfde bombardement de volgende dag nog een keer. De Bey gaf zich over. De Engelsen en de Hollanders hadden er overigens niet bij verteld dat ze alle kruit hadden al hadden verschoten en het dus blufpoker was. De genade klap kwam toen Algerije door Frankrijk werd gekolonialiseerd en de Westerse wereld de slavernij door middel van wetgeving verbood.

Pieter had ook nog twee dochters: Aeltie Pieters de Valck en Tyeete Pieters de Valck. Tyeete werd op 7 september 1617 in Leeuwarden gedoopt. Aeltie is later met de bekende klok- en kanongieter Petrus Overney getrouwd.

Voorbeelden van het werk van Pieter zijn een portret van een jonge man, uit 1615, waarschijnlijk een lid van de familie Huyssen, olieverf op paneel.


Afbeelding 6 Portret van een jonge man, 1615, waarschijnlijk geschilderd door Pieter de Valck   


Afbeelding 7 Strandgezicht met vissers rond een hut, olieverf op paneel Pieter Jacobsz. de Valck (Fries Museum, Leeuwarden - Collectie Koninklijk Fries Genootschap)

Van belang daarbij is de volgende notitie uit 1935, waaruit blijkt dat de handtekening is "weg gerestaureerd" en hij kennelijk signeerde met P. Valck. Het schilderij is in december 1935 door het Fries museum verworven.



Afbeelding 8 Notitie uit 1935 (Fichescollectie Cornelis Hofstede de Groot)

In 1609 woonde hij in Nijmegen. Hij heeft in 1610 twee gildeborden met de geloofsartikelen en het Onze Vader voor de St. Walburgiskerk in Zutphen gemaakt. Hij ontving daarvoor 129 Caroli guldens. een deel daarvan werd betaald door het Kramersgilde, ook wel Sint Nicolaasgilde genoemd.


Afbeelding 9 Gildebord met de geloofsartikelen in de Sint Walburgiskerk te Zutphen, gemaakt door Pieter de Valck, 1610

Mogelijk heeft Pieter de Valck Hans Falck (1578-1653), afkomstig uit Neurenberg, gewezen op de sinds 1611 vacante functie van klok- en Landschaps geschutsgieter in Leeuwarden. Hans Falck was namelijk de zwager van hem. Hans Falck was getrouwd met Lijsbeth Sanders van Os, een zus van de vrouw van Pieter. Hans Falck was werkzaam tussen 1616 en 1634. Falck's oudst bekende klokgieterswerk werd gevonden in het zuiden van het land: Meteren (1603), Susteren (1608), Opheusden (1609), Gellikum (1611), Bennekom (1613) en Boxtel (1614). Tijdens zijn Leeuwarder periode hergoot hij in 1633 de grote klok van de Oldehove met als opschrift ‘Publico denatos ad templum convoco vivos tristis ovans laetis letha trophaea cano' (Ik maak de doden bekend, droef roep ik de levenden naar de kerk, juichend bezing ik voor de blijden de overwinningen op de dood'). In 1634 verwierf Falck de eervolle functie van klok- en geschutsgieter van de tsaar. Hij diende onder de eerste monarch uit het huis Romanov, Michail Fjodorovitsj. Hij is waarschijnlijk in 1653 in Moskou bezweken aan de pest. Van zijn hand zijn in Friesland 28, in Groningen minstens 4 luidklokken bewaard gebleven. Hans Falck werd opgevolgd door Jacob Noteman, welke opgevolgd werd door Jurjen Balthaser die vervolgens door Petrus Overney werd opgevolgd. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

(1) Na het overlijden van Jacob de Valck kreeg blijkens een akte 3 maart 1623 Dirck 225 Goudguldens, 17 stuivers en 8 penningen en Pieter 588 goudguldens, 3 stuivers en 8 penningen.

(2) 
Afbeelding Een gravure naar een schilderij van Pieter de Valk (British Museum), echter dit is een andere Pieter de Valck. Deze was actief in Londen samen met Pieter Schenk.

- A. Houbraken I, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen) (1976)  1713-1715, pp. 120-121

- Weyerman I,  De levens-beschryvingen der Nederlandsche konstschilders en konstschilderessen, 1729, p. 371

- Kramm VI 1863

- Eekhoff , de Stedelijke Kunstverzameling van Leeuwarden1875, pp. 59, 281,282

- Ottema 1927, p. 239; ThB XXXIV 1940

- Wassenbergh 1967, pp. 27-28

- Karstkarel 1980, p. 113

- HCL, (Onder) tr.b. 87/136, 24 jul./ 15 aug. 1606

- HCL, Def. sent.b., o 25, 20 sep. 1623

- HCL, Def. sent.b., o 25, fol. 232, 20 mrt. 1634

- HCL, Hyp.b., gg 24, fol. 39; gg 18-106a

- www.rkd.nl

- https://historischcentrumleeuwarden.nl/onderzoek/beeldbank

- Groenendijk, Pieter, Beknopt biografisch lexicon van Zuid- en Noord-Nederlandse schilders, graveurs, glasschilders, tapijtwevers et cetera van ca. 1350 tot ca. 1720, Leiden: Primavera (2008)

- Bakker, Piet, De Friese schilderkunst in de Gouden Eeuw, Zwolle: Waanders Uitgevers; Leeuwarden: Fries Museum (2008), 221

- Bakker, Piet, Gezicht op Leeuwarden. Schilders in Friesland en de markt voor schilderijen in de Gouden Eeuw, s.l.: s.n. (2008), (Proefschrift, Universiteit van Amsterdam)

- https://www.britishmuseum.org/collection/term/BIOG49280 (NB: is andere Pieter de Valck dan hier bedoeld)

- https://www.historischnieuwsblad.nl/omvang-christenslavernij-onderschat

- Tutein Nolthenius, R.P.J., Oud-Zutphen (1899), p.13

1.1 Nederduits Gereformeerde gemeente Nijmegen (stad) Serie: 1164-1171 Doopboeken, 1608 - 1811, 8 deel

- HCL Inventarisatieboek 1627 IJ 29 

Mededeelingen over schilders enz. in Friesland in de 17de eeuw

Nieuwsblad van Friesland : Hepkema's courant, 27-12-1935

- Immerzeel, Johannes, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van eht begin der vijftiende eeuw tot heden (Amsterdam, 1843), p. 154

- Inventarissen van de inboedels in de verblijven van de Oranjes en daarmee gelijk te stellen stukken 1567-1795 (Den Haag, 1976)

Bijdragen en mededeelingen, 1899, 1899, Deel: 2, 1899, Zutphense opschriften uit vorige eeuwen, p. 280

- Von Wurzbach, A., Niederländisches Künstler-Lexikon auf Grund archivalischer Forschungen, 1906, p. 737.

- HCL gg020-46 1624-11-24 en gg013-208a 1618-06-25; Hypotheekboeken






maandag 12 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Gerben Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Gerben Gerbenzon (No 128)

Dit artikel is er een uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weggeweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Een aantal hebben de dienstplicht ondergaan, maar sommige zijn ook als vrijwilliger het leger ingegaan, waarbij “leger’ een rekbaar begrip is. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd langzaam een verschuiving van loyaliteit jegens de eigen stad naar loyaliteit richting de staat.   

De patriot 

Dit eerste artikel gaat over Gerben Gerbenzon, zoon van apotheker Obbe Gerbenzon en Afke Hylkes, geboren te Joure op 1 september 1748.









Afbeelding rmelding in het doopboek van de Hervormde Gemeente Joure, Westermeer en Snikzwaag van Gerben Obbes Gerbenzon 

Hij werd later schilder en glazenmaker en belastingbetaler in Leeuwarden, volgens het burgerboek van Leeuwarden van 24 mei 1777. Hij is dus burger van Leeuwarden. Dit is belangrijk om te weten, omdat aan het burgerschap rechten en plichten verbonden waren, onder andere deelname aan de schutterij.   

Tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden (1568-1795) bestonden er veel stedelijke schutterijen. Ze moesten zorgen voor de handhaving van veiligheid, rust en orde. Deelname aan de schutterij kon door het stadsbestuur worden verplicht. In de achttiende eeuw was het toetreden tot de schutterij niet erg populair, maar het was in Leeuwarden voor de plaatselijke, gereformeerde, elite van belang om eraan deel te nemen om zo carrière te maken. Dienen in de schutterij kostte echter behalve tijd ook geld. De aanschaf van het wapen en het uniform waren voor eigen kosten. 

Maar Gerben woonde van 1772 tot 1777 nog in Franeker, eerst aan de Schilcampen 1, vervolgens aan de Voorstraat 5 en daarna aan de Zilverstraat 7.


Afbeelding 2 Schilcampen 1 in Franeker. Hier heeft Gerben Gerbenzon in 1772 gewoond. Het toeval wil dat het pand in 1711 eigendom was van Freerck Hayema, een andere voorouder, en zijn vrouw Franske Clamerus Scheltinga ien pas in 1769 door hun erfgenamen verkocht.

Op 15 augustus 1773 was Gerben met Trijntje Davids Peerdemans getrouwd. 




Afbeelding 3 Vermelding van het huwelijk van Gerben Obbis Gerbenson met Trijnje Peerdemans in het register van de Nederlands Hervormde kerk van Franeker 15 augustus 1773

Samen kochten ze het herenhuis aan de Voorstraat 67 op 7 juli 1775 van Lambertus Barsee en Maaike Voogd. Het was een deftig en net betimmerd huis met achterplaats, put, bleekveld en regenwaterbak. Zijn beroep was toen kastschilder en ijzerkramer. 


Afbeelding 4 Het herenhuis aan de Voorstraat 67 te Franeker

Helaas sloeg het noodlot toe. Bij de geboorte van zijn zoon David, op 6 november 1774, stierf Trijntje in het kraambed. 


Afbeelding 5 Vermelding van David in het geboorteregister van de Nederlands Hervormde kerk in Franeker 28 december 1774

Hij moest het huis verkopen en verhuisde met zijn zoontje naar de Vismarkt, waar hij tot 12 mei 1777 woonde. Kennelijk wilden de broers van Trijntje, Johannes Peerdemans, koopman in drank, en Jan Peerdemans, koopman, de hypotheek opeisen.


Afbeelding 6 Opeisen van de hypotheek door Johannes en Jan Peerdemans, 8 november 1776

Op 2 december 1775 hertrouwde hij met Yfke Kroon en verhuisde naar Leeuwarden. 


Afbeelding 7 Vermelding van het huwelijk van Gerben Gerbenson met Yfke Kroon in het register van de Nederlands Hervormde kerk in Leeuwarden 2 december 1775

Met Yfke kreeg hij nog vier kinderen:

Tjitske, geboren 18-09-1777;

Obbe, geboren 14-07-1779 en waarschijnlijk vroeg overleden;

Obbe, geboren 05-09-1781;

Gerke, geboren 26-09-1783;

Aafke, geboren 25-10-1785

Yfke was de dochter van Claas Kroon en Saerke Wybrens en weduwe van Minse Molenaar, meester chirurgijn.

Op 30 maart 1776 had Gerben een verf- en ijzerwinkel in Leeuwarden overgenomen.

Afbeelding 8 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 30 maart 1776 waarin Gerben Gerbenzon aankondigt dat hij een ijzerwinkel heeft overgenomen. Ondertussen huurde hij een woning bij de Put in Leeuwarden, tot 12 mei 1780. Op 8 september 1780 deed hij belijdenis bij de Hervormde Gemeente van Leeuwarden.


Afbeelding 9 Belijdenis van Gerben Gerbenson in het lidmatenregister van de Nederlands Hervormde Kerk van Leeuwarden op 8 september 1780

Het ging goed met de zijn werk als schilder en glazenmaker. Op 22 april 1780 zette hij een advertentie in de Leeuwarder Courant waarin gevraagd werd om een verversknecht. 

In 1784 was Gerben een van de ondertekenaars van een protest tegen het herschrijven van het reglement van de schutterij, zonder als burger daarin gekend te worden. Een aantal artikelen, maar ook de inhoud van de eed waren voor hen bezwaarlijk. Daarnaast was hij ondertekenaar van een stuk van 23 november 1785 voor de Staten van Friesland, waarbij de Leeuwarder burgerij verzoekt tot herinvoering van de vrije magistraats keuze. De Friese Staten gaven echter aan dat het aanstellen van magistraten aan de stadhouder toekwam.  



Afbeelding 10 Fragment uit lijst van ondertekenaars van de Deductie van 23 november 1785 voor de Staten van Friesland, waarbij de Leeuwarder burgerij verzoekt tot herinvoering van de vrije magistraatskeuze. Zesde handtekening aan de linkerkant van onderen is van Gerben Gerbenzon.  

De schutterij in Leeuwarden bestond per espel (wijk) uit een schrijver, twee sergeants, twee wachtkorporaals, twaalf vrij korporaals (vrijgesteld van wachtlopen), achtentwintig schutters, een tamboer en een pijper (fluitspeler). De schutterijen waren van oudsher een machtsmiddel waarmee de burgerij in een periode van crisis haar eisen kracht bij zette richting de regenten. Ook nu werd de schutterij gebruikt om druk te zetten. De opleving van de schutterij in Leeuwarden hing duidelijk samen met het verlangen naar politieke medezeggenschap.   

De opstand die in 1770 begon in de Noord-Amerikaanse kolonie tegen de Engelsen en leidde tot de onafhankelijkheidsverklaring op 4 juli 1776 was een inspiratiebron voor de hervormers die af wilden van het stadhouderlijke bestel. De verlichtingsidealen waren al op de universiteit van Franeker verkondigd. De fransman Descartes (1596-1650) had wellicht daar al in april 1629 de basis voor gelegd toen hij een jaar bij de Academie van Franeker was ingeschreven. Ook een eeuw later werden de "verlichte natuurrechten" er nog gedoceerd door hoogleraren zoals Christiaan Hendrik Trotz.

Uit een in handen van de Engelsen gevallen geheim handelsverdrag bleek dat Amsterdamse handelaars de opstandelingen in Amerika steunden door wapens en munitie te leveren. Engeland verklaarde daarop Nederland de oorlog. Stadhouder Willem V kreeg de schuld van de economische malaise, het gevolg van deze vierde Engelse oorlog (1780-1784). Hij werd gewantrouwd vanwege zijn banden met de Engelsen. Zijn moeder was immers de dochter van de Engelse koning George III. In de jaren ervoor was de visserij en de handel al teruggelopen en was de veestapel door allerlei ziektes gekrompen. De prins was intelligent en geïnteresseerd, maar het schortte hem aan zelfvertrouwen. Zowel zijn vader als moeder waren jong gestorven en een neef van zijn moeder, de Duitser Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel (bijgenaamd de dikke Hertog), deelde de lakens uit. Daarnaast wilde stadhouder Willem V zijn privileges niet afstaan. Daardoor ontstonden er overal in Nederland protestbewegingen.  

In februari 1782 had Court Lambertus van Beijma in de Friese Staten een poging gedaan het nooit uitgevoerde artikel VIII van de Unie van Utrecht, dat voorzag in een algemene volksbewapening, te effectueren. Het was voor het eerst dat er zo’n voorstel werd gedaan, maar de stemmen in de Staten van Friesland staakten. In 1783 besloten de Staten van Friesland het oprichten van zogenaamde exercitiegenootschappen toe te staan, mits zij hun reglementen ter goedkeuring zouden voorleggen. De exercitiegenootschappen werden opgericht naar Amerikaans voorbeeld: daar waren burgers bewapend om de “ware vrijheid” te verdedigen. Een exercitiegenootschap had in tegenstelling tot de schutterij een democratisch gekozen bestuur en stond ook open voor katholieken en doopsgezinden. Ze kwamen dus naast de bestaande schutterijen. De bedoeling was de kosten van een huurleger te beperken door een burgerbewapening in te voeren; de bevolking was de huurlingenlegers met hun buitenlandse officieren zat. Militair gezien was er overigens geen behoefte aan exercitiegenootschappen en vrijkorpsen aangezien ze dezelfde wapens voerden als de schutterij. Uiteindelijk werd het vooral een drukmiddel van de patriotten. In de vrijkorpsen, die voornamelijk op het platteland ontstonden en de exercitiegenootschappen, in de steden, verenigden zich burgers die hun liefde voor het vaderland wilden tonen en tegelijk iets wilden ondernemen tegen de politieke willekeur.   

Intussen hadden de Staten van Friesland op hun landdag in februari 1782, tegen de zin van de stadhouder, de Verenigde Staten van Amerika erkend. Daarmee waren ze de eerste regering ter wereld die dat deed. De andere gewesten volgden het Friese voorbeeld en op 19 april 1782 was de Republiek het tweede land dat de Amerikaanse onafhankelijkheid erkende. In juni 1782 werd de erkenning van de Verenigde Staten van Amerika met een groot vuurwerk gevierd in Franeker. De Leeuwarder burger sociëteit "Door Vrijheid en IJver" speelde bij deze erkenning ook een rol door een erepenning te laten slaan ter gelegenheid van de Amerikaanse onafhankelijkheid.¹


Afbeelding 11 Penning voor de Friese Staten in verband met de erkenning van de USA in 1782

Deze sociëteit bestond al in april 1772 en was begonnen als een vereniging van 36 burgers, waaronder reders en kooplieden en had als doel de bevordering van de volkswelvaart. Door de oorlog met Engeland leden ze schade en gingen ze onder leiding van Wopke Wopkens meer de richting op van een politieke beweging met patriottische sympathieën. Eigenbelang was daarbij een belangrijke drijfveer. De mogelijkheid van een nieuwe afzetmarkt in Amerika werd al gauw onderkend. 

John Adams (1735-1826), de latere president van de Verenigde Staten en op dat moment ambassadeur in de Republiek, schreef op 10 mei 1783 een brief aan de sociëteit waarin hij zijn dankbaarheid toonde. Adams had tot die tijd weinig voor elkaar gekregen, juist door de pro-Engelse houding van de stadhouder. De eigenzinnige opstelling van de Friese staten was dus voor Adams en het Amerikaanse onafhankelijkheidsstreven een grote meevaller.


Afbeelding 12 Bedankbrief van John Adams

Hoewel de oorlog in 1784 was afgelopen en de reden voor een gewapende burgermacht minder van toepassing leek was de geest uit de fles. In dat jaar kwamen de burger officieren binnen de schutterij in conflict met de vrij korporaals die meer invloed wilden. Het stadsbestuur van Leeuwarden gaf gedeeltelijk aan de eisen toe, maar nu voelden de schutters zich gepasseerd en boycotten de exercities. De vrij korporaals konden na een wijziging van het reglement voortaan prinsgezinde bevelhebbers wegstemmen en patriots gezinde kandidaten naar voren schuiven. De patriotsgezinde schutters vonden verder aansluiting met het ook in Leeuwarden opgerichte vrijkorps. Spreekbuis van de patriotten was het sinds 1785 uitgegeven weekblad “De Friesche Patriot”. 


Afbeelding 13 Aflevering van "De Friesche Patriot" ²

De blauw-witte kokarde was het herkenningsteken van Friese patriotten. De kleuren zijn ontleend aan het wapen van Westergo, en de patriotten namen daarmee afstand van het oranje-blanje-bleu van de prinsgezinden.  

In korte tijd waren in Nederland zeker 100 van deze vrijkorpsen en genootschappen opgericht. In feite waren het kleine legertjes. Op 6 maart 1784 werd door een groot aantal burgers het Reglement voor het Excercitie-genootschap of Vrijcorps te Leeuwarden ondertekend. Gerben O. Gerbenzon was een van die burgers, maar ook Johannes E. Lodema. Ook Lodema was een overtuigd patriot. Zie daarvoor het twaalfde artikel in deze reeks. ³ Ze behoorden tot de eerste ondertekenaars die in maart 1784 tekenden. 



Afbeelding 14 Het Reglement voor het excercitie-genootschap of vrijcorps te Leeuwarden


Afbeelding 15 Links de handtekeningen van zowel G.O Gerbenzon als Joh. E. Lodema onder het reglement voor het excercitie-genootchap of vrijcorps te Leeuwarden 

De bedoeling was om vier compagnieën op te richten: "Westergoo, Oostergoo, Zevenwouden en de Steeden". Gerben Gerbenzon en Johannes Lodema zaten in de A compagnie, aanvankelijk onder leiding van Bernardus van Daalen en vanaf februari 1785 onder leiding van luitenant Lambertus de Haan. Zoals eerder aangegeven was het vrijcorps dus naast de bestaande schutterij actief en om "ongelukken" te voorkomen kregen beide uit praktische overwegingen hetzelfde Parool (wachtwoord).  Overigens was er ook nog steeds een oranje gezind Garnizoen in Leeuwarden en kon Leeuwarden toch een prinsgezind bolwerk te blijven.  

De Fraterniteit

Koffiehuizen, lees- en muziekgezelschappen en vrijkorpsen en excercitie-genootschappen bemoeiden zich nu met politiek. In 1785 was er initiatief om een aantal van deze bewegingen in Friesland te bundelen. Het reglement der Fraterniteit voor de schutterijen en gelegaliseerde vrijcorps of excercitie-genoodschappen in Friesland werd gepubliceerd. De leden van het gelegaliseerde vrijcorps (het vrijcorps was officieel erkend door zowel de magistraat als de vroedschap) te Leeuwarden werden als lid van de Fraterniteit aangenomen. De zinspreuk luidde: "Populi Concordia, Libertatis Vindex", vrij vertaald: eenheid ter verdediging van de vrijheid. In het voorberigt (voorwoord) wordt  opgeroepen tot eensgezindheid, welwillendheid en vertrouwen. De fraterniteit was in eerste instantie gevestigd in het huis van de zilversmid Jelgersma aan de Grote Hoogstraat 47 in Leeuwarden. En later in huis no. 143 van wijk D, het gebouw naast de Waag op de Nieuwestad zuidzijde aan de Lange Pijp.⁴


Afbeelding 16 Titelpagina van het reglement der Fraterniteit voor de schutterijen en gelegaliseerde vrijcorps of excercitie-genoodschappen in Friesland

De eerder genoemde sociëteit Door Vrijheid en IJver steunde het vrijcorps financieel, maar er waren ook leden die actief in het vrijcorps dienden, zoals Pieter Cats. En in 1783 oefende het vrijcorps op het bedrijfsterrein van een ander lid, de heer Zeper, zo schrijft C.L. van Beijma, de later leider van de Franeker opstand, in een brief aan een vriend: "Te Leeuwarden is het vrijcorps reeds met succes en accrès aan het excerceeren in eene grote meedstoof even buiten de stad, mijn vriend den koopman Zeper toebehorende, welken denzelven daartoe vrijwillig heeft aangeboden, vermits tog zedert eenige jaren niet gebruikt wierd." En op 2 december 1783 schrijft hij: "Ons vrijcorps te Leeuwarden exerceert reeds buiten ten afschrik van dwingelanden en aristocraten. Ik ben er gister met veelen bij present geweest. Zij winnen dagelijks in getal en kundigheid.". Beijma had geen tijd om zelf het commando over het vrijcorps op zich te nemen. Toch noemde men het vrijcorps veelal "de soldaten van Beijma".

Overigens waren er ook banden met de in 1782 opgerichte vrijmetselaarsloge De Friesche Trouw. De leden van de sociëteit waren bijna allemaal ook lid van de Fraterniteit. Van Beijma was op 23 juli 1785 degene die als eerste zijn handtekening zette. Joh. E. Lodema tekende als 33e op 27 juli 1785. Zijn handtekening staat op dezelfde pagina als die van de voorman van de sociëteit Door Vrijheid en IJver, Wopke Wopkens.


Afbeelding 17 Handtekening van Joh. E. Lodema onder het regelement der Fraterniteit voor de schutterijen en gelegaliseerde vrijcorps of excercitie-genoodschappen in Friesland

Op 15 augustus 1785 tekende ook Gerben Gerbenzon, als 81e. Beide waren dus lid vanaf het eerste uur en moeten de latere leiders van de patriottische opstand gekend hebben. Uiteindelijk zouden er 720 leden zijn uit heel Friesland. De laatste was nog in september 1787 lid geworden. 

Afbeelding 18 Handtekening van G. Gerbenzon onder het regelement der Fraterniteit voor de schutterijen en gelegaliseerde vrijcorps of excercitie-genoodschappen in Friesland

De Franeker Revolutie

Op 13 augustus 1787 stelde de Pruisische koning Frederik Willem II een ultimatum. Hij eiste genoegdoening van de Staten van Holland nadat zijn zuster Wilhelmina in Goejanverwellesluis was beledigd. Zij was tegengehouden door het exercitiegenootschap van Gouda toen zij terug wilde keren van Nijmegen naar het patriottische Den Haag. Dat was natuurlijk slechts de aanleiding. Hij wilde de orde herstellen in de Republiek. 

In Franeker had zich intussen een twaalftal opstandige statenleden onder leiding van Court Lambertus van Beyma verschanst, met een legertje, dat op 4 september 1787 was uitgegroeid tot 1.500 man. De manschappen waren afkomstig uit Grou, Marsum, Leeuwarden, het Bildt, maar ook waren er huzaren  van de Rijngraaf van Salm en kanonniers die aankwamen vanuit Utrecht. De verdedigingswerken van Franeker werden versterkt. Ze hadden elf stuks geschut, waarvan 5 in de stad en 6 er buiten. De kanonnen hadden fraaie namen gekregen zoals 'de Vrijheid', welke bij de grote brug in stelling werd gebracht en 'Hoezee', die op het Kaatsveld onder de bomen werd gezet. Verder heetten de kanonnen onder andere 'de Linie', 'Pro Patria', 'de Hoop' en de 'Ellende'. Aan elke poort stond een wacht van 30 tot 40 man. De steden Workum, Makkum, Stavoren en Lemmer werden in bezit genomen. Dit was in feite een poging tot staatsgreep in Friesland. Alleen de stad Bolsward erkende de tegen regering in Franeker, maar het was een heuse burgerlijke revolutie, nog voor de Bastille in Frankrijk bestormd werd!   

Op diezelfde dag verscheen een publicatie van het restant van de Staten van Friesland, gedomineerd door oranje gezinde statenleden, over het verstrekken van wapenen aan ingezetenen met betrekking tot de oorlogsdreiging. Daarin werden alle vrijkorpsen, exercitiegenootschappen en vrijwillige schutterijen gedwongen hun wapens binnen 14 dagen neer te leggen en in te leveren. 

Vervolgens, op zondag 9 september stelde de Pruisische gezant Friedrich Wilhelm von Thulemeyer, een tweede ultimatum dat op 13 september zou aflopen. Daarna zouden Pruisische troepen het land binnenvallen om de orde herstellen.  

In Franeker was inmiddels de discipline onder de mannen ver te zoeken, de drank vloeide er rijkelijk en steun vanuit de bevolking bleef uit. Harlingen, belangrijk als havenstad, had geweigerd mee te werken en de aanvoer van manschappen, wapens en munitie via Makkum was te weinig geweest om een verschil te maken.   

Op zondag 16 september viel de stad Utrecht in handen van de Pruisische troepen. “Een detachement militairen trekt uit Leeuwarden met eenige veldstukken ter beteugeling van de rustverstoorders, die te Stiens samenschoolden, daar een verschansing en batterij met een stuk kanon aanlegden, de wegen opgroeven en de passage belemmerden. Nadat eenige schoten waren gedaan hebben de militairen de batterij weldra doen zwijgen en is de bende gevlucht.”, aldus Dr. G.A. Wumpkes in zijn Stads en Dorpskroniek van Friesland 1785-1797.  

Toen op zondagmiddag 23 september duidelijk werd dat stadhouder Willem V teruggekeerd was naar Den Haag, de financiële middelen beperkt waren en er onvoldoende steun van de bevolking was en bovendien Frankrijk niet zou helpen, werd het de patriotten in Friesland te heet onder de voeten en werd hen aangeraden via Lemmer en Stavoren naar Amsterdam te vluchten. Op 26 september vertrok een detachement van Oranje Friesland bestaande uit 200 man infanterie en 20 man cavalerie vanuit Leeuwarden naar Franeker om daar garnizoen te houden. De stad werd zonder problemen ingenomen. Een nacht ervoor was er nog door Franeker verdedigers in het rond geschoten, waarbij het wonder was dat er niemand door eigen vuur was geraakt. Een dag later vertrok een detachement van infanterie en cavalerie met enige stukken artillerie naar Stavoren om ook daar de patriotten te verjagen.   

Ook Amsterdam bezweek op 10 oktober onder het goed getraind Pruisische leger dat onder bevel stond van de hertog van Brunswijk en enkele duizenden patriotten vluchtten via Antwerpen en Brussel naar het Franse Saint-Omer, waar ze een uitkering kregen van Lodewijk XVI van Frankrijk. Het ging volgens de Patriotten om een ereschuld. Frankrijk was hen immers, ondanks eerdere toezeggingen van de Franse minister van Buitenlandse zaken, Montmorin, niet te hulp gekomen na de Pruisische inval. Frankrijk had eerder wel een aantal militaire adviseurs gestuurd, maar daar bleef het dan ook bij. Dat Frankrijk de Patriotten verder heeft laten aanmodderen lag in het feit dat de Franse schatkist leeg was door de kosten die de Fransen maakten met het steunen van de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. De financiële steun die de vluchtelingen nu kregen was van belang omdat het voor de meeste vluchtelingen moeilijk was om rond te komen, in een vreemd land en verbeurd verklaarde bezittingen.  

De opstand was dus geëindigd in een drama voor de patriottenbeweging. Een stuk of twintig patriotten uit Franeker, een tiental uit Bolsward en twee uit Leeuwarden werden gevangen gezet in het blokhuis in Leeuwarden en later veroordeeld. De genootschappen werden verboden en ontbonden.   

Wat de rol van Gerben Gerbenzon hier was wordt allengs duidelijk. Hij was in elk geval lid van het vrijkorps van Franeker. Dit blijkt uit een bron in het stadsarchief van Leeuwarden: op 19 september 1787 was Gerben Gerbenzon in detentie op het raadhuis van Leeuwarden met de aantekening: “Bezit van wapenen, om als vrij corpist, zogenoemde vrijheid te verdedigen, heeft dienst gedaan bij het Franeker defensie wezen.” Het “defensie wezen van Staat en der Stad van Franeker” was ingesteld door Coert Lambertus van Beyma. Gerben was een van de Friese patriotten geweest met als motto ‘FOR UWS LAN, WYV EN BERN’, zoals op het vaandel van het vrijkorps van Franeker stond.   

Uit zijn verhoor blijkt dat Gerben eind augustus gewapend vanuit Leeuwarden naar Franeker was gegaan om “ten einde aldaar te verrigten datgeene zijn pligt” was en hij werd daar lid van een exercitiegenootschap. Hij maakte waarschijnlijk deel uit van een groep van 40 Leeuwarders die op 30 augustus in Franeker aankwamen. In een resolutie werd bepaald dat zowel soldaten als burgers die Franeker zouden verdedigen een weekloon zouden krijgen van 4 Caroli Guldens naast gratis kost en inkwartiering. 

Kort daarna werd Gerben met andere Leeuwarders gedetacheerd naar Makkum. Makkum was vanaf 1 september bezet op initiatief van C.L. Van Beijma, omdat de aanvoer van wapens, munitie en manschappen vanuit het patriottische Amsterdam niet via het oranje gezinde Harlingen kon. Het detachement onder leiding van kolonel Klaas Riemers van Barradeel vertrok ’s avonds op 29 augustus en bestond uit tweehonderd man en twee stuks geschut. Op de mars naar Makkum viel volgens een verslag een van de Leeuwarders 'in een vallende ziekte', wat nogal akelig was om te zien. De avond daarvoor was een paard los gebroken, maar had gelukkig niemand verwond. 

Om vijf uur in de ochtend kwamen ze Makkum binnen en namen het dorp zonder slag of stoot in. De bevolking was nieuwsgierig en de manschappen werden zonder problemen bij de bevolking ingekwartierd. Op zondagochtend kwamen nog zestig man mee met een wagen met benodigdheden. De toevoer vanuit Noord-Holland kwam op gang en omvatte: 6 zes-ponders, een grote hoeveelheid kruit, 110 veldtenten, twintig kisten met in totaal 1.500 geweren en ongeveer vijftig getrainde kanonniers. Het was nog een hele logistieke onderneming om alles naar Franeker getransporteerd te krijgen, maar met hulp van boeren met hooiwagens en paarden lukte dat. Nadat Gerben door een ander detachement was afgelost ging hij weer naar Franeker en is daar gebleven tot de achttiende september 1787 als algemeen lid van het Vrijkorps. Bij zijn verhoor ontkent hij als “state bode” te hebben gefungeerd. Hij begreep waarschijnlijk wel dat je als bode, en dus belast met het vervoeren van (geheime) stukken, meer aandacht op je zou vestigen dan als gewoon fuselier. Op 19 september is hij in de ochtend uit het inmiddels tot een chaos verworden Franeker vertrokken en ’s avonds kwam hij in Leeuwarden aan, gewapend met een snaphaan (geweer), een patroon en een sabel. Hij zal een blauwe jas en een zwarte steek hebben gedragen, het uniform van de exercitiegenootschappen.  

  


Afbeelding 19 Voorbeeld van een snaphaan geweer, zoals Gerben Gerbenzon zal hebben gehad.         


Afbeelding 20 Pagina uit het informatieboek met de verklaring van G. Gerbenzon  

Op 28 september 1787 werd hij voor de rechter geleid met nog een aantal anderen. Hij was een van de 150 politieke gevangenen.

Politiek Vluchteling  

Een andere aanwijzing dat Gerben een patriot was is het feit dat hij voorkomt op een naamlijst van alle die in 1787 naar Frankrijk zijn uitgeweken en gedurende hun verblijf daar een wekelijkse toelage ontvingen van de Franse regering. We kunnen dus stellen dat hij een politieke vluchteling was die van de Franse regering financiële bijstand kreeg. Zonder aanbeveling door een vooraanstaande patriot kreeg je geen toelage, hij moet dus connecties hebben gehad. Dit wordt bevestigd in het boek “Geene Heeren Meer, Zalige Egalité” van K. Kamminga, een Leeuwarder schoolmeester en uitgeweken patriot. Gerben Gerbenzon staat onder nummer 1289 met achter zijn naam 14 livres. Dat zal het weekbedrag zijn geweest wat hij kreeg. Waarom kreeg iemand 14 livres en de ander 24 of slechts 6 livres? Dit had te maken met afkomst (hoezo gelijkheid?) en gezinssamenstelling. Gerben had in 1788 vijf kinderen, maar het is niet duidelijk of hij alleen gevlucht is of een gezin bij zich had. 

Uit een brief daterende 20 mei 1788 van een andere vluchteling, blijkt dat hij begin mei nog in St. Omaars was, toen in het gezelschap van de eveneens uit Leeuwarden afkomstige kastelein Arnoldus Coelen. Coelen was tegelijk met Gerben aangekomen in St-Omer dus het lijkt erop dat ze samen uit Leeuwarden vertrokken zijn of elkaar onderweg zijn tegengekomen. Uit deze brief blijkt dat Gerben op gegeven moment gedwongen was om zijn zilveren gespen als onderpand te geven. Hieruit blijkt wel dat de geldelijke ondersteuning nodig was.

Uit een lijst van 20 juni 1788 blijkt dat er nogal verschillende bedragen werden uitbetaald. A. Coelen en Gerben krijgen hetzelfde betaald, maar een schoolmeester, ook uit Leeuwarden, krijgt maar 9 livres. 




Afbeelding 21 Tabel met namen en de uitkeringen van de Friese vluchtelingen in St-Omer.

Gerbens zoon David, geboren uit zijn eerste huwelijk, was ook in Frankrijk, maar het is niet duidelijk of hij op eigen gelegenheid was gevlucht of samen met zijn vader was gekomen. Het bedrag van 14 livres doet vermoeden dat hij is meegekomen. David sloot zich later aan bij de derde compagnie vrijwilligers van het derde bataljon van Pas-de-Calais. De derde compagnie bestond uit vrijwilligers uit St-Omer, zodat het wel waarschijnlijk is dat ook hij tijdelijk in St-Omer verbleef.



Afbeelding 22 Notulen van maart 1788, waaruit blijkt dat G. Gerbenzon, mr. schilder en glazenmaker te Leeuwarden admissie vraagt.

Voor de minder belangrijke patriotten was er een amnestie, op 16 oktober 1787 afgekondigd, maar die gold dan weer niet voor degene die een functie hadden gehad bij het defensie wezen van Franeker. Zo werd Eise Eisinga,  de maker van het Franeker planetarium, om zijn lidmaatschap van het defensie wezen nog in 1792 voor 5 jaar uit Friesland verbannen. Ook gebeurde het dat een amnestie later weer teruggedraaid werd. Al met al heeft Gerben dus minimaal vier weken in hechtenis doorgebracht.

In de jaren daarna werd er afgerekend met de patriotten, hun bezittingen werden verbeurd verklaard. De stad Franeker werd ontdaan van de deuren van haar poorten, zodat de stad open en bloot lag. De schutterij werd ontbonden en de kanonnen en munitie naar Leeuwarden overgebracht. Er was sprake van een contra-revolutie. Het is niet duidelijk of Gerben voor zijn leven heeft moeten vrezen, maar er was zeker een sfeer waarin werd afgerekend met politieke tegenstanders. In Deventer werden er bijvoorbeeld op 20 september huizen van patriotten geplunderd en dichter bij waren er op 24 september in Workum de huizen van 2 predikanten en een doopsgezinde koopman door oranje gepeupel aangevallen en geplunderd. Het leven van patriotten werd behoorlijk zuur gemaakt, zo werd een man met menselijke uitwerpselen besmeurd en werd bedreigd met ophanging. Uit rechtsverslagen blijkt dat dit soort treiterijen en bedreigingen door beide partijen nog langere tijd doorging. Als hoogtepunt van de oranje restauratie werd op zaterdag 8 maart 1788, de veertigste verjaardag van de stadhouder Willem V, in Leeuwarden een parade door de stad gehouden er werd er geschut gelost op de stadswallen en waren vele huizen geïllumineerd en gedecoreerd. De orangisten grepen deze verjaardag aan om de patriotten nogmaals op hun plaats te wijzen.  Waarschijnlijk was Gerben al voor deze datum naar Noord-Frankrijk gevlucht. De meesten waren via Antwerpen en Brussel gevlucht en Gerben zal deze route waarschijnlijk ook gevolgd hebben.

De meeste vluchtelingen hadden zich in Noord-Frankrijk gevestigd, bijvoorbeeld in Duinkerken, Grevelingen en St-Omer. In St-Omer deels in een kazerne en deels in het stadje.  



Afbeelding 23 Kazerne in St-Omer waar een deel van de vluchtelingen gehuisvest werden

De Franse regering onder koning Louis XVI, zag dit als een kans om het achtergebleven Noord-Franse gebied nieuw economisch leven in te blazen. Alleen al rond de Stad St. Omer ontvingen bijna 1.300 vluchtelingen een regelmatige toelage van de Franse staat. Dit kostte de Franse regering zo’n 14.000 livres per week. Dat ook Gerben zich daar gevestigd heeft is wel waarschijnlijk. In St. Omer waren er 68 Friezen, welke zich schaarden rondom C.L. van Beijma.⁵ De meeste kenden overigens geen woord Frans. In februari 1788 is een op de tien inwoners van St-Omer Nederlander.  Onder de bijna 1.300 vluchtelingen zijn er dan 80 vrouwen en 107 kinderen.  Een ooggetuige beschrijft de sfeer in de stad: “​De Stad op zich zelve ziet ‘er taamlijk wel uit; men vindt er eenige aanmerkelijke Gebouwen. De menigte Hollanders die zich alhier ophouden, zetten de Stad een aangename leevendigheid bij.​ ”en “​Onze Landgenooten woonen grootendeels op kamers, of bij Burgerluiden. Voor zo verre ik deeze Huishoudingen gezien heb, is ‘er de leevenswijze gansch niet onaangenaam. Men heeft er verschillende Logementen, waar men ’s middags tot een maatigen prijs kan gaan eeten.” 

Een andere bron beschrijft de stad ook: geen stoepen, een beek in het midden van de straat, varkens, ganzen en eenden op de weg. Maar ook gezellige straatjes en gevels versierd met uithangborden en beeldjes. Buiten de stad hadden de meeste huizen nog een strodak.

De vluchtelingen werden ontvangen door een vertegenwoordiger van de Franse regering. Hij zorgde voor onderdak in kazernes en zorgde voor huisraad. Zij die niet in de kazernes onderdak konden krijgen moesten voor 24 livres per maand een kamer huren. Na maart 1788 werden nieuw aangekomen vluchtelingen overigens met reisgeld weer heengezonden. De Franse regering besluit dan ook de uitkering per persoon te verlagen, omdat de lasten te sterk stijgen.   

De gevluchte patriotten voerden met succes een lobby om de Fransen te bewegen alsnog de revolutie naar Nederland te brengen. Dat lukte en in 1795 keerden de meeste ballingen weer terug naar Nederland. Natuurlijk hadden de Fransen een eigen agenda, maar dat bleek later pas.   

De eerste vluchtelingen kwamen op 10 februari 1795 terug in Leeuwarden.⁶ Het laatste jaar was zwaar geweest, door de felle winter was alles tot vier keer zo duur geworden, maar de ondersteuning was
hetzelfde gebleven. Gerben was in elk geval op 22 april 1795 terug in Leeuwarden. Dit blijkt uit een op schrift gestelde verklaring. Hij verklaarde toen, dat een Franse soldaat genaamd Jean Solope, hem had verteld dat zijn hoed  hem die vrijdag was ontstolen. Het vervelende voor deze Franse soldaat was dat deze diefstal was gedaan toen hij wacht moest lopen in de Wirdumerpoort, maar kennelijk in slaap was gevallen... 

Gerben Gerbenzon werd op 8 mei 1795 als stadsbode in dienst van de Gemeente Leeuwarden beëdigd. Was dit een schadeloosstelling voor zijn tijd als vluchteling en beloning voor zijn inzet als patriot? Dat was in die tijd niet ongebruikelijk. Velen kregen na de omwenteling voor hun zeven jaar ballingschap een schadeloosstelling of een baan bij de overheid.



Afbeelding 24 Links in de kantlijn de aantekening dat Gerben Gerbenzon op 8 mei 1795 als bode de eed heeft afgelegd, aldus het resolutieboek van de Stad Leeuwarden

Op 10 augustus 1795 is hij getuige bij de ontdekking van onzuiver brood bij een bakker aan de Hoeksterpoort. Door het meel waren ongeschilde gemalen bonen gemengd. Daarnaast treedt hij verder regelmatig als curator op.

Gerben was nog steeds bode in 1798, net als later zijn kleinzoon en naamgenoot. De titel van dit stuk: “in dienst van stad en staat” is niet geheel toevallig gekozen. 

Zijn zoon David was inmiddels in St. Domingue, het tegenwoordige Haïti, gesneuveld, nauwelijks 18 jaar oud. Het hele bataljon waarvan hij deel uitmaakte is op 22 man na verdwenen. Op 24 november 1800 overlijdt ook zijn oudste dochter Tjitske, op 23 jarige leeftijd. Gerben overlijdt kort daarna op 9 februari 1801, pas 52 jaar oud, en laat drie ‘onmondige’ kinderen achter. Of de jaren in ballingschap en het verlies van zijn oudste zoon opwogen tegen het verwezenlijken van zijn patriottische idealen valt te betwijfelen.

Yfke, zijn vrouw, overleed op 11 mei 1817 aan de gevolgen van een slijmberoerte op een leeftijd van bijna 73 jaar.

¹ Op 8 mei 1782 verzocht de sociëteit de Staten van Friesland om toestemming om een penning te laten slaan. Deze toestemming kwam al binnen twee weken. De penning is gemaakt door de Zeister medailleur Barend Christiaan van Calker. Op de voorzijde van de penning staat een Fries in oud-Friese kledij die de hand reikt aan een Indiaanse maagd (De Verenigde Staten). Voor haar voeten liggen een scepter en opengebroken boeien. Een neerdalende engel biedt haar de vrijheidshoed aan, Een vrouw met een luipaard (Engeland) biedt de Fries een vredestak aan, maar deze wijst hem af. Er ligt immers een adder in het gras. Op de keerzijde staat onder het wapen van Friesland een verklarende tekst. De totale kosten waren FL 2,064,50 en werden door de leden betaald. Overigens kreeg niet alleen John Adams een of meer exemplaren. Ook veel voorname patriotten kregen er een en vreemd genoeg kreeg ook de erfprins er een.

² De Friesche Patriot werd uitgegeven door Joh. Boltjes, gevestigd over den Brol en later in de Peeperstraat te Leeuwarden. Gerben Gerbenzon woonde in 1788 in Sint Omaars, maar zijn huis in Leeuwarden stond tegenover de Koornbeurs bij de Groenmarkt. Dat is over de Brol. Ze waren dus buurtgenoten.

³ Niet alleen woonde Johannes E. Lodema later naast Gerke Gerbenzon, een zoon van Gerben Gerbenzon, maar ook trouwde de dochter van Lodema, Johanna Margaretha, met de kleinzoon van Gerben, welke ook Gerben heette. 

⁴ De naam van de Fraterniteit of Volks-Societeit werd later gewijzigd in de Volks- of Groote Societeit tot handhaving der regten van den mensch. In 1798 werd het het Vaderlandsch Gezelschap genoemd en daarna het Constituioneel Gezelschap.

⁵ Een interessant detail is dat Coert Lambertus van Beijma zijn jeugd heeft doorgebracht op Kingma State in Zweins. Kingma State is gesticht door de familie Kingma, waarbij de voorvader, Jelle Kingum een voorvader is van Eeke Visser, de vrouw van Johannes Elzertus Gerbenzon.     

⁶ Het ging om 102 mensen, waarvan 48 kinderen, waarschijnlijk zijn dit niet alleen mensen geweest die in St. Omaars zaten, maar ook elders, bijvoorbeeld in Brussel. Ze werden door Annaatje Bakker, (Anna Jacoba Bakker) namens de burgerdochters, begroet.

Geraadpleegde literatuur en bronnen

- Sickesz, C.J., De schutterijen in Nederland (Utrecht,1864)

 -Aan de edele achtbaare magistraat en vroedschap der stad Leeuwarden, 1784 

- Bataafsch Comptoir Almanach of Tydwyzer voor het jaar 1798 te Leeuwarden  

- M221-161c 1795-05-08; Kleine instructieboeken, K25 Index diverse bestanden stadsarchief Leeuwarden tot 1811 

- Akte 033-162 1787-09-18; Informatieboeken, K25 Index diverse bestanden stadsarchief Leeuwarden tot 1811

- Leeuwarder Courant van 9-2-1788; 22-4-1780

- Tresoar, toegang 13-38, inv.nr. 4, pag. 155. Deze missive is overigens op 8 februari 1795 nadat de patriotten aan de macht kwamen weer ingetrokken 

- Dirks, Mr. J., “De uitgewekenen uit Nederland naar Frankrijk, 1787-1795: eene schets, Volume 1” 

- Aanspraak der burgerdochteren van Friesland, aan een gezelschap vaderlandsche medeburgers, door Anna Jacoba Bakker, te Leeuwarden, bij M.A. van der Wal, op de kelders 1795

- Reize door de Oostenrijksche Nederlanden, enz. gedaan door een voornaam Hollandsch Vlugteling in den jaare 1788, te Amsterdam 

- Het praal-tooneel der gezegende omwenteling, van het jaar 1787, tot de volkomen herstelling van ’s lands oude constitutie 

- Allart, J. Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der Neederlanden, negentiende deel (Amsterdam, 1797) 

- Van der Eyck, P. en Vygh, D., Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, of vervolg de merkwaardigste geschiedenissen die voorgevallen zijn in de vereenigde provincien, de generaliteitslanden en de volksplantingen van den staat. (Leiden, 1787) p. 4989. 

- Van der Aa, Cornelis, Geschiedenis van den oorlog 1793-1802 

- Kamminga, K., Geene Heeren meer! Zalige egalité!, Amsterdam, 1795 

- Wumkes, Dr. G.A, Stads- en Dorpskroniek van Friesland over de jaren 1785-1797 

- Kuiper, J.R., Burgers in beweging.    

Tresoar, toegang 318-06, inv, nr 19

- HCL 3.2.12.1.2 Het Vrijcorps ca. (1780 - 1787)

- Gedoopt! Doopsgezinde bijdrages. Nieuwe reeks 35/36 (2010)

- Tresoar. Toegang ABK 319, inv. nr. 2636

- Eekhof, W., Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, de hoofdstad van Friesland, tweede deel, Leeuwarden, 1846 

- Bildtsche Courant 17-07-1934

- Informatieboek, C43-67 22 april 1795, HCL

- Resolutieboek M 221-161 c 8 mei 1795, HCL

- Leeuwarder Courant, 15-12-1779; 23-5-1817

- Lidmatenregister hervormde Gemeente Leeuwarden 8-9-1780

- Vries, D.P., Corpus Batavum, verzameling biografische aantekeningen, betreffende personen die in de periode 1780-1813 een min of meer belangrijke rol in de Friese geschiedenis hebben gespeeld (typoschrift Tresoar, 1991) nr 351. (NB er staat onterecht dat Gerben Gerbenson naar Amerika zou zijn vertrokken waar hij overleed. Naar alle waarschijnlijkheid wordt hij hier verward met zijn zoon David Gerbenson die inderdaad in St Domingue is overleden.

- Brief van Augustijnus de Bos van 20 mei 1788 waarin hij zich beklaagd over een andere vluchteling die hem geld schuldig zouden zijn, waarbij Gerben Gerbenzon getuige zou zijn geweest.

- Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, ten vervolge van Wagenaars Vaderlandsche Historie, twee en dertigste deel, p. 180.

- Lancelin, Michel, Les Hollandais de Saint-Omer et la formation de la société populaire des Sans-Culottes Hollandais

- Dirk Pieters Zijlstra, Gebeurtenissen van Franeker, zedert den 14 Meij tot den 5 December 1787 (Franeker, 1787)

- Bergsma, W. e.a. - For uwz Lan, wyv en bern. De patriottentijd, p.138, 167.

- https://historischcentrumfraneker.nl/

- Kuiper, J.R., Jacobijnen en sansculotten in Friesland, De volkssociëteit van Leeuwarden en de Bataafse  in De Vriije Fries, 1989.

- https://www.dbnl.org/tekst/_bij005189401_01/_bij005189401_01_0010.php

- Kingma, Joost, Ruiter voor de Republiek, p. 161

Kunstzinnige voorouders: Dirk Gerbenzon

Dirk Gerbenzon Dit artikel is  er een uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman, handelaar of kunstenaar actief zijn geweest en...