vrijdag 23 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Gerke Obbes Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Gerke Obbes Gerbenzon

Dit artikel is het derde uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De infanterist

Dit derde artikel gaat over Gerke Obbes Gerbenzon, de zoon van Gerben uit het eerste artikel en de broer van Obbe uit het tweede artikel, geboren op 25 september 1787, overleden 2 december 1847. Hij was zaakwaarnemer in 1815 en woonde in K194 (West Hoekster espel). Hij trouwde op 3 november 1811 met Alida Christina Vuistman en ze hadden drie dochters: Yfke, Susanna en Anna Maria. Op 5 juli 1823 werd dat huwelijk ontbonden. In 1829 woonde hij in de Grote Hoogstraat 49 in Leeuwarden en was hij deurwaarder. In 1833 woonde hij in de Kleine Hoogstraat, letter G no 124 


Afbeelding 1 Pagina uit het huwelijksregister, 3 november 1811

In 1822 werd hij deed hij belijdenis bij de Nederlandse Hervormde kerk. 


Afbeelding 2 Lidmaatschap van de Nederlandse Hervormde kerk, 1 december 1822

Op 9 juli 1810 annexeerde keizer Napoleon Bonaparte het Koninkrijk Holland, de vazalstaat waar sinds 1806 zijn broer Lodewijk koning was. Hier ging ook de militaire dienstplicht gelden zoals die op 5 september 1798 al in Frankrijk was ingevoerd. Het leger van het Koninkrijk Holland werd bij de annexatie opgenomen in Napoleons Grande Armée. De dienstplicht gold in principe voor alle mannen van 20 tot 25 jaar, maar er waren natuurlijk eisen waaraan ze moesten voldoen, zoals een minimumlengte van 1,544 mm. Wie getrouwd was, kreeg vrijstelling, en zo waren er nog een paar gronden voor afkeuring of vrijstelling: vrij van dienstplicht waren theologie studenten, matrozen en werknemers van wapenfabrieken. Een te kleine gestalte of handicap was soms nog een reden om aan de "bloedbelasting" te ontkomen, maar de regels werden steeds soepeler uitgelegd naarmate het tekort aan manschappen toenam. Napoleon had kanonnenvlees nodig.

Het oproepen van dienstplichtigen begon in februari 1811. De dienstplicht was toen niet persoonlijk, zodat een ingelote op twee manieren onder de dienst kon uitkomen. Hij kon zijn lotingsnummer ruilen met een dienstplichtige die een hoger nummer had, of hij kon zijn dienstplicht tegen betaling laten vervullen door een man van hoogstens 32 jaar en onbesproken gedrag. Beide manieren van plaatsvervanging  moesten officieel worden vastgelegd. 

De Nederlanders werden niet verspreid over Franse eenheden, maar bleven bij elkaar onder het bevel van Franse officieren. In totaal waren dit in 1810 bijna 26.000 man en 1.200 officieren.

De beroepsmilitairen komende van het leger van het Koninkrijk Holland dienden vooral bij: 
3e Régiment de grenadiers à pied de la garde impériale 
2e Régiment de lanciers de la garde impériale 
11e Régiment de Hussard) in Arras 
14e Régiment de Cuirassiers

De dienstplichtigen dienden vooral bij: 
123e Régiment d'infanterie de ligne in Saint-Omer  
124e Régiment d'infanterie de ligne in Abbéville 
125e Régiment d'infanterie de ligne in Amiens 
126e Régiment d'infanterie de ligne in Luik
33e Régiment d'infanterie légère in Givet 
9e Régiment d'artillerie à pied in Douai  
88e Cohort in Amsterdam

Gerke Obbes Gerbenzon staat in het militieregister van 1795-1813. Hij is ingeschreven in stamboek 575, 125e regiment van linie. Het 125e was in 1795 opgericht en gelegerd in Amiens, en bestond vrijwel geheel uit Nederlanders. De linie infanterie vormde de ruggengraat van het leger. Op het slagveld stonden ze in linies opgesteld om met hun geweren op de tegenstander salvo's af te vuren en ze daarna met de bajonet op de loop aan te vallen. Het 125e regiment stond vanaf 10 juli 1810 onder leiding van kolonel Wagner. 


Afbeelding 3 Kolonel Wagner

Het 125e regiment was de voorzetting van het oude 4e Hollandse regiment en van het tweede bataljon van het 7e Hollandse regiment. 

Uit een brief van een tijdgenoot blijkt hoe Gerke waarschijnlijk van Leeuwarden in Amiens terecht was gekomen. Namelijk te voet. De mars ging van Leeuwarden via Heerenveen, Steenwijk, Zwartsluis, Zwolle, Apeldoorn, Arnhem, Gassel, Den Bosch, Tilburg naar Antwerpen en van daar via Mechelen, Brussel, Tubbeken, Cambrais en Dolan naar Amiens. In totaal 114 uur lopen, gelukkig met de nodige rustdagen. In Amiens waren kennelijk te weinig barakken, zodat sommige rekruten ondergebracht werden bij burgers in de stad.

Het eten van de rekruten was redelijk, althans voor die tijd. " 's Morgens om 10 uur dan eten wij zop met witte brood. Om 3 uur dan eten wij aardappelen met knollen of appels of koolen. Wij hebben daags anderhalf pond brood en een halfpond vlees." 



Afbeelding  4 Vermelding van Gerke Obbes Gerbenzon in het stamboek



Afbeelding 5 De geschiedenis van het regiment en de veldslagen waaraan bataljons van het regiment meededen.

Het is niet helemaal na te gaan welk bataljon precies bij welke veldslag was betrokken. Misschien heeft Gerke steeds het geluk gehad. Hij kwam net te laat als rekruut binnen. De Hollande Brigade was in 1808 al naar Spanje vertrokken. En hij hoefde niet mee naar Rusland; hij was toen al met ontslag. Maar misschien is hij wel betrokken geweest bij de oorlogshandelingen in Duitsland of op Walcheren.




Afbeelding 6 Een soldaat van het 125e regiment van linie

In 1812 was het regiment richting Polen verplaatst. De “Hollandse” regimenten vochten zonder uitzondering in Rusland en leden daar zeer zware verliezen. Het 125e regiment maakte onderdeel uit van de 12e divisie die zich had opgeofferd voor de redding van de restanten van het Grote Leger van 27 tot 29 november 1812 bij de bruggen over de Berezina tijdens de terugtocht uit Rusland. Wagner, hoewel ziek en gewond en uitgeput bracht de laatste nacht door bij zijn mannen. 'En carré' vochten ze door in de sneeuw. De volgende ochtend sneuvelden de laatste Nederlanders of werden half bevroren krijgsgevangen gemaakt. Wagner en 21 van zijn officieren bezweken in het ziekenhuis van Witepesk aan hun wonden.


Afbeelding 7 De ondergang van het 125e regiment in de nacht van 27 op 28 november 1812 aan de oever van de Berenzina

Gerke was op 25 december 1808 in Amiens als rekruut, als vrijwilliger, bij de voorloper van het 125e regiment, het 4e oud-Hollandse regiment, binnen gekomen .De dienstplicht kwam pas in februari 1810.  

Volgens het stamboek had hij blauwe ogen, bruin haar en was hij 1 meter 76. Hij was vanaf 16 juni 1809 korporaal bij de derde compagnie van het derde bataljon. Later gedegradeerd tot soldaat bij de derde compagnie van het vijfde bataljon vanaf mei 1810. In december 1810 zit dit vijfde bataljon in Den Haag en wordt het geleid door kapitein Van Groin. Per 1 maart 1811 zit zijn bataljon in Leiden. Op 26 april 1811 was hij “avec conge de reforme” (verlof om te herstellen). Was hij gewond geraakt? Afgekeurd? In elk geval was dit zijn geluk, want “zijn” 125e regiment werd een jaar later in Rusland vernietigd. 

In 1810 had het regiment een keizerlijke vlag. Deze was in vijf vakken verdeeld: een ruit verbonden met driehoeken, deze waren afwisselend blauw en rood met in het midden het nummer van het regiment omgeven door een lauwerkrans. In het midden stond, omgeven door gouden laurierbladeren: "L' EMPEREUR DES FRANÇAIS AU 125e REGIMENT DE LINGE" . Het vaandel was bekroond met de gekroonde keizerlijke adelaar en een cravatte.


Afbeelding 8 Vaandels van het 125e regiment en zijn voorloper

Afbeelding 9 Fusilier van het 125e regiment

Op 20 december 1813 werd in Nederland het Reglement van algemeene Volkswapening, Landstorm en Landmilitie uitgegeven, waarin onder meer de landstorm werd opgericht. Alle weerbare mannen, tussen de 17 en 50 jaar oud, dienden zich te organiseren in bataljons ter verdediging van de eigen omgeving; er werd geen uniform voorgeschreven, maar iedereen diende een groene tak met bladeren op de hoed te dragen als kenmerk. Alleen degenen die goed konden exerceren mochten een soort uniform en/of uitrusting krijgenLandstormmannen dienden hun eigen wapens mee te nemen; ingeval geen wapens voorhanden waren, werden pieken uitgereikt. De landstormbataljons namen gedurende de bevrijdingsoorlog van 1813-1814 veelvuldig deel aan het belegeren van Franse garnizoenen. Zo werd Delfzijl belegerd met behulp van 19 bataljons landstorm uit onder meer Winschoten. Nadat Napoleon in 1815 definitief werd verslagen  met behulp van de landmilities die geformeerd waren n.a.v. het Reglement van Algemeene Volkswapening voor de verdediging van het vaderland werden de eenheden ontbonden.

De bevrijdingsoorlog 1813-1815

Eind 1813 werd de onafhankelijkheid van Nederland hersteld. Prins Willem VI nam op 15 maart 1815 de titel aan van koning Willem I van het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden (het grondgebied van wat nu de Benelux is).



Afbeelding 10 Het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden (prive bezit J.E. Gerbenzon)

Hoe moest het nieuwe leger er uit zien? Een Staand beroepsleger of moesten er ook dienstplichtigen zijn? En wie zou de baas zijn: de vorst of het parlement?  De landmacht bestond in eerste instantie uit een beroepsleger van 34.000 man; een nationale militie (dienstplichtigen) van 22.000 man en de lokale schutterijen die als reserve konden worden opgeroepen. Het parlement zag liever een leger bestaande uit dienstplichtigen waarop zij via de Militiewet invloed op kon hebben dan een staand beroepsleger dat ten door de koning aangestuurd werd. Wegens tekort aan beroepspersoneel en omdat dienstplichtigen goedkoper waren werden de militie en het staande leger samengevoegd tot een kader-militieleger. Het kader was beroeps. De dienstplichtigen waren vooral lotelingen die te arm waren om een vervanger (remplaçant) te betalen. Nummerwisseling (het vrijwillig ruilen van een lotingsnummer met iemand die ingeloot was) was ook nog toegestaan. 

Bij de grondwet van 1814 werden (weer) schutterijen ingesteld, die in tijd van oorlog konden dienen als versterking van het leger. In de besluiten van de gemeenteraad van Leeuwarden is te lezen dat er begin augustus 1814 een schutterij georganiseerd was, maar dat er geen wapens waren. De gouverneur verlangde dat er binnen de stad een schutterij moest komen van 5 compagnieën, elk van 75 man. 

Op 12 september 1815 is de sterkte:
Staf: 19 man
Officieren (4 compagnieën): 16 man
Tamboers en Pijpers:    8 man
Onderofficieren en schutters: 383 man

Verder schrijft de secretaris van Staat van binnenlandse zaken dat de Schutterijen zoveel mogelijk uit de gegoede burgerij moet worden geworven.

Het vaandel zou er als volgt gaan uitzien: Een witte ondergrond met een rond blauw schild waarop gouden klimmende leeuwen, omgeven met een oranje krans. Hierboven in gouden letters: “Voor Vaderland en Oranje”, daaronder: “Stedelijke Schutterij van Leeuwarden”, verder het rijkswapen met oranjekrans en “Je Maintendrai”. Het vaandel kwam er uiteindelijk toch iets anders uit te zien.





Afbeelding 11 Het vaandel van de Leeuwarder Schutterij

De schutters moesten zelf voor het uniform zorgen, maar in een aantal gevallen betaalde de gemeente dat. Volgens de wet van 1827 kende men in steden van tenminste 2.500 inwoners dienstdoende, en in de overige steden en op het platteland “rustende” schutterijen. De wet stelde de sterkte van beide soorten schutterijen vast op 600 man per 20.000 inwoners. Alle mannelijke Nederlanders tussen 25 en 34 jaar kwamen voor de dienst in aanmerking. Evenals bij de militie was de diensttijd vijf jaar. Het gemeentebestuur was verantwoordelijk voor de dienstdoende schutterij, de commissaris des Konings voor de rustende schutterij. Bij oorlogsdreiging konden de schutters worden opgeroepen om dienst te doen als reservetroepen of landstorm. 

Landstormmannen dienden hun eigen wapens mee te nemen. In het geval er geen wapens waren, werden pieken uitgereikt. De landstormbataljons namen gedurende de bevrijdingsoorlog van 1813-1814 veelvuldig deel aan het belegeren van Franse garnizoenen. Nadat Napoleon in 1815 definitief werd verslagen met behulp van onder andere de landmilities werden de eenheden ontbonden. 

Uit het register van stemgerechtigden van de gemeente Leeuwarden uit 1824 blijkt dat hij aan de militieplicht heeft voldaan. 


Afbeelding 12 Pagina uit register van stemgerechtigden van Leeuwarden, 1824

In 1830, Gerke was toen 43 jaar oud, was hij nog steeds lid van de schutterij. Hij verzocht echter op 30 november van dat jaar om "vrijstelling van wachtdiensten wegens lichaamszwakte, ter handhaving van de inwendige rust.”. Dit werd door de gemeenteraad toegestaan en aan de commandant meegedeeld. 

Hij bleef betrokken bij het leger, tenslotte was zijn broer als tweede luitenant betrokken bij de tiendaagse veldtocht en de nasleep daarvan. Zo gaf hij op 23 augustus twee gulden en zestig cent ten behoeve van de gekwetsten van het Leger.


Afbeelding 13 Artikel in Leeuwarder Courant van 23 augutus 1831 met vermelding van gift aan het leger ten behoeve van gekwetsten

In de praktijk bleek het moeilijk om de schutterij in stand te houden. Vaak ontbrak het aan goed kaderpersoneel en materieel. Ook moest de schutterij taken afstaan aan de steeds beter georganiseerde politie en brandweer. Op 24 juni 1901 werden de schutterijen daarom opgeheven en vervangen door de landweer, die bestond uit dienstplichtigen en vrijwilligers. 

Deurwaarder

Hoe ging het verder met Gerke? 

In 1815 zet hij een advertentie in de Leeuwarder Courant dat hij ondersteuning biedt bij het indienen van de aangifte voor de dan geldende oorlogsbelasting.


Afbeelding 14 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 29 november 1815

In 1815 en lang daarna is hij deurwaarder; hij wordt in de archieven van de burgerlijke stand ook copist genoemd en kantoorklerk. Op 23 augustus 1828 was hij bij besluit van B&W van Leeuwarden aangesteld voor het rondbrengen van waarschuwingsbiljetten en sommaties. Op 29 mei 1824 werd hij aangesteld als Commies der plaatselijke belastingen. Dit zijn met name de Lantaarn- Brandspuit- en Nachtwachtgelden. Hij kreeg daarvoor 2 en een halve cent voor een eerste sommatie en 5 cent voor een tweede sommatie. Ook in 1832 deed hij dit nog maar toen vroeg hij aan de gemeente om 15 cent in plaats van 7 en een halve cent te mogen declareren voor het opmaken van een proces verbaal of een verklaring van onvermogen. In 1835 krijgt hij een bedrag van 40 gulden voor zijn werk om fouten in het kadaster op te sporen.

Op 11 november 1831 was hij zaakwaarnemer en hielp hij bij de afhandeling van belastingzaken. Kennelijk was het voor de gemiddelde burger ook toen al lastig om belastingbetaling goed te regelen.


Afbeelding 15 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 11 november 1831


Afbeelding 16 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 17 februari 1832

In 1833 bood hij zijn diensten aan in een advertentie in de Leeuwarder Courant onder andere om zijn stadsgenoten te helpen bij de administratie en de belastingaangifte. Hij was toen deurwaarder en nog steeds zaakwaarnemer.


Afbeelding 17 Advertentie in de Leeuwarder Courant 27 augustus 1833


Afbeelding 18 Advertentie in de Leeuwarder Courant 6 september 1833


Op 11 maart 1835 's morgens om elf uur overlijdt zijn dochter Yfke Gerbenzon. Ze is pas 22 jaar oud.


Afbeelding 19 Vermelding in de Leeuwarder Courant 20 maart 1835

In 1838 woonde hij in de Poststraat, wijk H no 109, althans volgens bovenstaande advertentie. Hij trad op als getuige bij akten, zoals bijvoorbeeld in 1835.


Afbeelding 20 Handtekening van Gerke Gerbenzon

In 1846 trad hij op als "boedelredder" (executeur-testamentair).


Afbeelding 21 Vermelding in de Leeuwarder Courant 28 april 1846

Hij overleed op 2 december 1847, elders staat 1 december 1847. Er was geen onroerend goed (meer) in de nalatenschap.

Afbeelding 22 Kennisgeving van overlijden in de Leeuwarder Courant van 7 december 1847

 Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- www.memoiresdeshommes.sga.defense.gouv.fr; Service Historique de la Defense, Vincennes/Parijs. Inv nr. 21Yc874

- Op Herhaling. De Koninklijke Landmacht en haar reservisten 1945-2006, p. 11

-- Register van Leeuwarder stemgerechtigden

-’T Kleine Krantsje 10 juli 1982, p. 7. 

- Leovardia, 1 mei 2010, p. 11

- L.L.C. Roulin, 125e régiment d'infanterie: historique de corps d'infanterie ayant porté le no 125

- https://allefriezen.nl/zoeken/persons?ss=%7B%22q%22:%22gerke%20gerbenzon%22%7D

- Historisch Centrum Leeuwarden Besluiten Leeuwarden 1811-1850 (Repertorium de Roos) | 1811 | 1 januari 1811 | pagina 58, 57, 56, 49, 321, 22

- Leeuwarder Courant 27 augustus 1833; 2 augustus 1833; 6 september 1833; 27 februari 1838; 23 februari 1838; 11 november 1831; 17 februari 1832; 6 september 1822; 20 september 1822; 13 september 1822; 4 oktober 1822; 11 oktober 1822; 27 september 1822; 23 augustus 1831; 30 december 1831; 6 januari 1832; 14 april 1826; 13 mei 1828; 7 juni 1822; 14 januari 1821; 4 januari 1821; 18 januari 1821; 20 mei 1828; 4 december 1815; 28 oktober 1834; 18 oktober 1822; 13 februari 1824; 16 mei 1834; 20 mei 1834; 16 maart 1838; 7 december 1847; 6 januari 1843; 22 december 1854; 5 april 1844

In dienst van Stad en Staat: Obbe Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Obbe Gerbenzon (No 64)

Dit artikel is het tweede uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De burger

Dit tweede artikel gaat over Obbe Gerbenzon, zoon van de patriot Gerben Gerbenzon uit het eerste artikel. Gerben overleed op 9 februari 1801 en hij heeft dus niet meegemaakt hoe snel de gewonnen vrijheid verviel en zelfs helemaal verdween met de inlijving van Nederland bij het keizerrijk Frankrijk. Daarvoor had hij niet gestreden! Zijn zoon Obbe werd geboren op 5 september 1781. Hij woonde in het Raadhuisstraatje in Leeuwarden en van 1801 tot 1809 bezat hij een huis in de Peperstraat in Leeuwarden. Hij was meester koperslager van beroep. Op 12 mei 1819 verplaatst hij zijn koperslagerij naar de Heerestraat, letter c no 49 in Leeuwarden. 

Obbe meldde zich op 28 oktober 1814 als vrijwilliger om te dienen in de Schutterij van Leeuwarden. Hij had daartoe de burgereed stammende uit 1803 afgelegd:

Burgereed, 1803

Ik belove en swere, na mijn hoogste vermogen:

- de Stadt Leeuwarden en Burgemeesteren, Schepenen en Raeden van deselve in alles getrou en gehoorsaam te sijn; 

- bij en voor deselve op te setten lijff en goed, de eere en reverentie Godes; 

- den voorsschreven Steede, midtsgaders Burgemeesteren, Schepenen en Raeden van dien, voor te staan 't meeste nut, welvaeren en profijt van deselve; 

- sampt der Burgeren en inwoonderen van dien nae mijne beste vermogen met alle reedenen en billikheid te soecken en mij in goede gehoorsaemheid, vreede en eendragt bij en onder mijne meede Burgeren te houden en dragen; 

- alle twist, tweedracht, muiterije en heimlijcke aanslagen, die tegens den Eere en reverentie Godts, der Gereformeerde Christelijke religie, mitsgaders de Stad en ganse Burgerie, sampt Burgemeesteren, Schepenen ende Raeden voorsschreven, mogten gedagt ofte aangesteldt worden, 't selve tot mijne kennisse gekomen sijnde, belove ick terstond wel en getrouwelijck aen de gemelte Burgemeesteren, Schepenen en Raeden 't openbaeren. 

- So waerlijck moet mij helpen Godt Almachtigh.

Over het burgerschap

Voor de Franse tijd gold in Leeuwarden net als in veel andere steden dat niet elke inwoner ook een volwaardig burger van de stad was. Burgers hadden ten opzichte van de andere inwoners bepaalde voorrechten. Zij mochten een beroep uitoefenen in gildeverband en hadden dan bepaalde handelsvoordelen. Ook hadden burgers enige invloed op de samenstelling van het stadsbestuur. Tegenover rechten stonden ook plichten. Van de burgers werd verwacht dat ze in oorlogstijd de stad zouden verdedigen. Was je burger, dan werd je geacht je plicht bij de schutterij te doen. Een soort dienstplicht dus.

Het burgerschap ging over van vader op zoon. Voor hen die geen geboren burgers waren, bestond er de mogelijkheid om het burgerschap te verkrijgen. Hiervoor moest men een bepaald bedrag in de stadskas storten en een eed van trouw afleggen. Zowel de hoogte van het bedrag als de eed werden in de loop der jaren aangepast.

Niet iedereen kwam in aanmerking voor het burgerschap. Men moest een "goet oprecht man" zijn en in staat zijn het burgerrecht te betalen. In de achttiende eeuw liep het aantal nieuw aangenomen burgers sterk terug: er waren minder immigranten. Maar ook speelde mee dat men voor de uitoefening van een beroep steeds minder afhankelijk was van het lidmaatschap van een gilde. 

Het bestaan van een apart stadsburgerschap naast het staatsburgerschap stond op gespannen voet met de idealen van de Franse en Bataafse revoluties. Het stedelijk burgerschap verloor in de Franse tijd dan ook flink aan betekenis. 

Na de omwenteling van 1795 wilde het volk de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap met de wapens verdedigen. Op 6 februari 1795 hadden de Staten van Friesland toestemming gegeven aan het revolutionair comité om de Fraterniteit te Leeuwarden te gebruiken voor een bijeenkomst. Alle vonnissen vanwege de onlusten van 1787 werden vernietigd en de Friese ingezetenen mochten weer wapens dragen. Op 9 februari legde het garnizoen de oranjekokarde af. Op 10 februari werd er een voorlopig bestuur ingesteld en werden de vluchtelingen van 1787 terug verwelkomd. De eersten kwamen op 10 februari 1787 in Leeuwarden aan en werden toegesproken door Anna Jacoba Backer: ”Zijt welkom landgenooten, zijt hartelijk welkom vervolgde Medeburgers, onze Broeders!” 

Overal verschijnen vrijheidsbomen waar jonge dames gekleed in het wit omheen dansen. Op 17 februari legt de burgerschutterij de eed van trouw af voor een commissie van het revolutionaire comité. Later dat jaar werd de burgerwapening strak georganiseerd volgens het door de Nationale Vergadering vastgestelde ‘Reglement tot eene algemeene Burgerwapening voor de geheele Nederlandsche Natie’. Als gevolg daarvan werd in Friesland een ‘Commissie voor de Gewapende Burgermacht’ in het leven geroepen om te fungeren als hoofdbestuur. Deze commissie heeft maar twee jaar bestaan, maar speelde een belangrijke rol bij het neerslaan van het zogenaamde Kollumer oproer in februari 1797. De door de patriotten ingestelde dienstplicht en belastingen zijn een bron van ergernis en de onvrede wordt nog vergroot door de volstrekte willekeur waarmee de patriotten het land besturen: "Hoe politiek correcter je was, hoe meer kans op een baan." De oranje gezinde opstand in Kollum wordt de kop ingedrukt ten koste van een vijftal doden. Uiteindelijk worden er 168 opstandelingen gearresteerd. De twee vermeende leiders, Levy en Binnes worden later onthoofd. En dat was het einde van de kortstondige, amateuristische opstand tegen de patriotten.

Vanaf 1799 was er dus geen overkoepelend lichaam meer, maar in een aantal grotere plaatsen bleven er korpsen met gewapende burgers tot zeker 1809 in stand. Zij hielpen in 1799 nog mee met het verdrijven van Engelse invasietroepen. 

Tijdens de Bataafs-Franse tijd resulteerde de hevige politieke strijd in een gecentraliseerde legerorganisatie. Daarmee kwam er een einde aan de oude, versnipperde legerstructuur en er kwam een ministerie van Oorlog. De centrale overheid nam de verantwoordelijkheid voor legervorming en de betaling van de militairen. Materieel, bewapening en geneeskundige zorg van militairen werd centraal geregeld, waarbij het Franse leger als lichtend voorbeeld diende. 

Nederland was als bondgenoot van Frankrijk verplicht mee te doen aan de vele oorlogen die Napoleon had ontketend. Dit betekende dat Nederlandse militairen voortdurend in actie moesten komen in vaak afgelegen oorlogsgebieden. 

In 1803 werden de legerbataljons genummerd: van het 1ste tot en met het 21ste bataljon Infanterie van Linie. In 1805 werden deze bataljons door elkaar gehusseld en verenigd tot 8 Regimenten Infanterie van elk 3 bataljons om vervolgens in 1810 opnieuw herschikt te worden in regimenten met Franse benamingen. De Grenadiers heetten vanaf toen 2e Régiment de Grenadiers de la Garde d'Impériale, de jagers het 33e Régiment d'Infanterie Lègère. In 1813 zouden overigens de meeste van deze regimenten in de diverse veldslagen in Rusland vernietigd worden.

De Nationale Garde was bij keizerlijk decreet van 17 December 1813 opgezet om de garnizoenen van het binnenland te versterken of te vervangen. De Nationale Garde was een breed opgezette voortzetting van de eerder genoemde schutterijen. Maar Napoleon zag het ook als een reserveleger ter vervanging van zijn in Rusland vernietigde Grande Armee. Dit was in strijd met zijn toezegging dat de reserve niet buiten de eigen grenzen zou worden ingezet. 

Het beleg van Delfzijl  

Na het ineenstorten van het Franse bewind in Nederland neemt de commandant van de Nationale Garde Van Asbeck het bestuur over de provincie Friesland op zich. Op 19 november werd in Sneek al oranje gedragen, maar in Leeuwarden bleef dit voorlopig verboden uit vrees voor ordeverstoring. Pas op 28 november was er een oranje vlag op een toren van Leeuwarden te zien. De echte aansluiting bij de opstand is er pas op 1 december, nadat de prins van Oranje op 30 november 1813 voet aan land zette in Scheveningen.  Toen in januari 1814 aan baron J. G. Van Sytzama het bevel over het garnizoen der stad Leeuwarden werd gegeven, legde Van Asbeck het commando over de Nationale Garde met tegenzin neer.

Obbe Gerbenzon is in 1814 samen met 47 anderen van deze Nationale Garde ondertekenaar van een document waarin zij klagen dat zij door de “Franschen Keizer een derzelve onderhoorig bestuur willekeurig ten onze laste gelegd en nog onzer schouderen drukt, hoe veelen onzen zuchten enz. enz. ook al dat er naar Delfzijl moeten en zij hun gewoon bedrijf zien ten agteren gaan”.  De eigen stad verdedigen is een ding, maar om helemaal naar Delfzijl te moeten om daar een stel Fransen weg te jagen die nog niet geloofden dat Napoleon verslagen was, is van een andere orde. Zo kon je een bedrijf  (Obbe was meester koperslager) natuurlijk niet runnen. Uit de inschrijving Leeuwarder Stemgerechtigden van 1824 blijkt dat hij aan zijn militieverplichting heeft voldaan en zoals hierboven gezegd heeft hij zich in 1814 aangemeld bij de schutterij. Het is niet zeker of hij ook echt aan het beleg van Delfzijl heeft meegedaan, maar gezien zijn geuite bezwaren lijkt het me wel plausibel.

Het beleg van Delfzijl duurde van 13 november 1813 tot 23 mei 1814. De troepen van de Nationale Garde, Kozakken en Pruisen en de schepen van de Engels vloot belegerden gezamenlijk de vestingstad Delfzijl. Omdat de Franse kolonel Maufroy niet wilde geloven dat Napoleon verslagen was, bleef hij Delfzijl bezet houden. Delfzijl was een vestingstad en een marinehaven. Op 13 november 1813 kondigde Maufroy de staat van beleg af. In de stad waren naast ruim duizend burgers 1.221 man infanterie, 60 man cavalerie, 80 man artillerie met het indrukwekkende aantal van 200 kanonnen op de wallen. De Fransen werden volledig ingesloten door een coalitie van Kozakken, Pruisen en Hollanders. De vluchtroute via de noordkant van de Eems monding was afgesneden door enkele Engelse schepen.

Omdat er te weinig voorraden waren gingen de Fransen regelmatig op strooptocht in de omgeving. Daarbij werden boerderijen van niet meewerkende boeren in brand gestoken. Dat de Fransen de gelegenheid kregen om telkens uit te breken had te maken met het feit de belegeraars niet goed getraind en gedisciplineerd waren. Kolonel Marcus Busch werd aangesteld als bevelhebber van de belegeringstroepen voor Delfzijl en trachtte orde op zaken te stellen. Op 29 november werd het eerste "Nederlandse" kanonschot op Delfzijl gelost, dat beantwoord werd met een hevig vuur uit de vele kanonnen op de wallen van Delfzijl. Hoewel de belegeraars steeds meer versterking kregen, Busch beschikte inmiddels over een leger van ongeveer 4.000 man, hielden de strooptochten van de Fransen aan. 

Op 8 december 1813 gingen 354 man van de Friesche Nationale Garde via Groningen naar Appingedam. Daar maakten zij deel uit van de belegering van Delfzijl. Busch had in de tijd waarin hij Delfzijl belegerde, zijn manschappen deels met zijn eigen geld uitgerust. Toch kampte hij met het probleem dat zijn manschappen slecht gekleed en bewapend waren. Ook de toestand van de Friesche Garde was alles behalve rooskleurig. Dit blijkt uit een brief van de bevelvoerende officier, luitenant kolonel H. Beekkerk aan commandant Van Asbeck van 29 December. "De soldij der nationale gardes blijft uit en de noodige kleeren ontbreken. De menschen lijden in alles gebrek en daardoor wordt de goede geest uitgedoofd, welke reeds ten gevolge heeft, dat er verscheiden uit het cantonnement zijn gedeserteerd. De mannen van den landstorm lijden schrikkelijk van de koude. Na 24 uur op wacht gestaan te hebben, liggen zij 's nachts op een handvol stroo. Zij hebben geen turf om hun potje te koken. In den omtrek van Dalen zijn dan ook alle hekken, palen, heiningen, planken, kortom alles wat brandbaar is, gesloopt", Er werd veel over de slechte voorzieningen geklaagd. Busch liet daarom zonder formele toestemming van zijn superieuren overjassen voor de manschappen vervaardigen. Zijn reputatie bij de manschappen steeg daardoor, maar hij werd door zijn superieuren berispt om zijn eigenmachtig handelen. 

In januari 1814 liepen de spanningen binnen de vesting verder op. Naast het verlies aan manschappen door desertie (voor februari waren er al ruim 400 man overgelopen) verloor Maufroy steeds meer manschappen die sneuvelden bij de rooftochten. De situatie werd voor hem steeds nijpender. 
Op 16 januari 1814 verlaten honderd man van de Nationale Garde onder bevel van Kapitein S. F. de Haan onder muziek via de Hoeksterpoort Leeuwarden naar Delfzijl ter aflossing van hun wapenbroeders.

Begin februari werd er een tegenaanval door de Fransen  ingezet. In de nacht van 5 februari werd de batterij bij Naterij volledig verwoest. 's Middags kwam er een tweede aanval, ditmaal op Holwierde en Appingedam, die door de belegeraars werd afgeweerd. 's Avonds volgde er in de Oosterhoek een aanval op de batterijen van Weiwerd en Geefsweer, die eveneens werden verwoest. De dorpen werden in brand gestoken en de overvallers keerden met een grote buit terug in Delfzijl.

Als reactie hierop maakte Busch het plan op om de vesting te bestormen maar de provinciaal militair commandant, luitenant-generaal Otto van Limburg Stirum deelde Busch mee dat de Nederlandse troepen niet mochten deelnemen aan de bestorming van Delfzijl. Wel kreeg Busch de opdracht een vriendelijke brief te overhandigen waarin kolonel Maufroy verzocht werd om zo verstandig te zijn de vesting over te geven. Busch heeft de brief niet laten overbrengen. Nu werd Busch wegens dienstweigering gearresteerd, en werd kolonel Coenraad van Valkenburg bevelhebber. De chaos en onvrede onder de belegeraars nam daardoor met de dag toe. In feite lag de belegering stil. De Fransen maakten van de gelegenheid gebruik door in de omgeving aanvallen te doen en te plunderen. Van Valkenburg viel daarop de Fransen aan en er ontstond een heftig gevecht.

Een dag later bracht koning Willem I een bezoek aan Appingedam om de stellingen van de blokkadetroepen om Delfzijl te inspecteren. Hij hoorde over de chaos en onvrede bij de troepen en kreeg het advies om kolonel Busch, die bij de manschappen in hoog aanzien stond, te herstellen in zijn functie als bevelhebber van de belegeringstroepen voor Delfzijl. De koning nam dat advies over. 

Toen op 31 maart 1814 Parijs veroverd was, wilde Maufroy nog steeds niets weten van overgave. Hij wachtte op orders. Die kwamen echter niet, wan Napoleon had inmiddels op 6 april afstand gedaan van de troon. En de burgers van Delfzijl leden inmiddels honger.

Op 27 april 1814 is er een detachement Friesche Gardes van de blokkade van Delfzijl teruggekeerd en afgelost door het 5de detachement.

Op 5 mei werd na diverse onderhandelingen een wapenstilstand gesloten. Uiteindelijk berichtte Maufroy zijn belegeraars dat hij onder zijn eigen voorwaarden bereid was tot een overeenkomst tot het ontzet van Delfzijl. De belangrijkste voorwaarde was dat hij met volle militaire eer mocht vertrekken. Vervolgens werd er een witte vlag gehesen op de Grote Waterpoort en dreunden er 101 saluutschoten als bewijs van Maufroys beslissing. Nadat de belegeraars akkoord waren gegaan met Maufroys voorwaarden, vertrokken er in de ochtend van 23 mei 1814 vijf schepen met Franse vrouwen en kinderen en met zieken en gewonden van Delfzijl naar Antwerpen. Vervolgens marcheerden rond 7 uur de ongeveer 1.100 overgebleven Fransen Delfzijl uit, om via Den Bosch naar het eindpunt Lille op te trekken. Maufroy en zijn mannen verlieten de vesting "met vliegend vaandel en slaande trom" en met vier kanonnen. Met het vertrek van Maufroy uit Delfzijl was eindelijk het laatste Franse bolwerk gevallen.

Om 10 uur trok een compagnie van de Nationale Garde van het 9e Bataillon van Ligne van Holland, Delfzijl binnen. Weer klonken er saluutschoten in Delfzijl. Kolonel Busch en zijn Nationale Garde trekken door de versierde Steentilpoort Groningen binnen en worden op de Grote Markt met een hartelijke toespraak verwelkomd. Nooit zouden de Groningers vergeten wat zij aan de "onvermoeide en eensgezinde pogingen der gewapende burgermacht" te danken hadden. Het volk riep: "hoezee, vivat Oranje!". Vervolgens werden de officieren op het stadhuis op "een prachtig dejeuner" onthaald. Het detachement Vriesche Garde werd op 27 Mei 1814 met muziek tot buiten de stad begeleid. Jaren later wordt er nog gecorrespondeerd over achterstallige soldij...


Afbeelding 1 Bewijs dat Obbe aan zijn militieplicht heeft voldaan

Op 30 mei 1808 had Obbe samen met zijn vrouw Dieuwke Emmenes een hypotheek van FL. 200,00 en die moest natuurlijk wel betaald worden. Ze hadden vier kinderen: Gerben, Yfke, Fetje en Jan Hendrik. Op 7 juni 1816 doet Obbe belijdenis, In 1829 woonde hij met Dieuwke en hun zoon Jan Hendrik in de St. Jacobsstraat in Leeuwarden. Obbe overlijdt op 49-jarige leeftijd op 28 september 1830. Dochter Yfke is dan ook al op 30-jarige leeftijd overleden. Dieuwke overlijdt op 30 jul 1847 in afwezigheid van zoon Jan Hendrik; hij is in Oost-Indië en men weet op dat moment niet of hij nog in leven is. Maar over hem later meer. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Historisch gedenkboek der herstelling van Neerlands onafhankelijkheid in 1813 (Haarlem, 1912)

- Aanspraak der Burgerdochteren van Friesland, aan een gezelschap Vaderlandsche medeburgers, door Anna Jacoba Bakker, te Leeuwarden, bij M.A. van der Wal, op de kelders 1795

- Allart, J. Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der Neederlanden, negentiende deel (Amsterdam, 1797)

- Van der Eyck, P. en Vygh, D., Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, of vervolg de merkwaardigste geschiedenissen die voorgevallen zijn in de Vereenigde Provincien, de Generaliteitslanden en de volksplantingen van den staat. (Leiden, 1787)

- Cornelis van der Aa, Geschiedenis van den oorlog 1793-1802, Cornelis van der Aa

- Kamminga, K., Geene Heeren meer! Zalige egalité! (Amsterdam, 1795)

- Wumkes, Dr. G.A. ,Stads- en Dorpskroniek van Friesland over de jaren 1785—1797

- Kuiper, J.R. Burgers in beweging

- www.elsinga.nl Invent 6389 akte 4 28-10-1814

- Register Huisfloreen binnenstad Leeuwarden 1808, volgens wijkletter en nummer, HCL

- Registre Civique 1811

- Leeuwarder Courant 2-7-1819, p. 4

- Leeuwarden Stemgerechtigden 1824, alle Friezen


maandag 12 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Gerben Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Gerben Gerbenzon (No 128)

Dit artikel is er een uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weggeweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Een aantal hebben de dienstplicht ondergaan, maar sommige zijn ook als vrijwilliger het leger ingegaan, waarbij “leger’ een rekbaar begrip is. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd langzaam een verschuiving van loyaliteit jegens de eigen stad naar loyaliteit richting de staat.   

De patriot 

Dit eerste artikel gaat over Gerben Gerbenzon, zoon van apotheker Obbe Gerbenzon en Afke Hylkes, geboren te Joure op 1 september 1748.









Afbeelding rmelding in het doopboek van de Hervormde Gemeente Joure, Westermeer en Snikzwaag van Gerben Obbes Gerbenzon 

Hij werd later schilder en glazenmaker en belastingbetaler in Leeuwarden, volgens het burgerboek van Leeuwarden van 24 mei 1777. Hij is dus burger van Leeuwarden. Dit is belangrijk om te weten, omdat aan het burgerschap rechten en plichten verbonden waren, onder andere deelname aan de schutterij.   

Tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden (1568-1795) bestonden er veel stedelijke schutterijen. Ze moesten zorgen voor de handhaving van veiligheid, rust en orde. Deelname aan de schutterij kon door het stadsbestuur worden verplicht. In de achttiende eeuw was het toetreden tot de schutterij niet erg populair, maar het was in Leeuwarden voor de plaatselijke, gereformeerde, elite van belang om eraan deel te nemen om zo carrière te maken. Dienen in de schutterij kostte echter behalve tijd ook geld. De aanschaf van het wapen en het uniform waren voor eigen kosten. 

Maar Gerben woonde van 1772 tot 1777 nog in Franeker, eerst aan de Schilcampen 1, vervolgens aan de Voorstraat 5 en daarna aan de Zilverstraat 7.


Afbeelding 2 Schilcampen 1 in Franeker. Hier heeft Gerben Gerbenzon in 1772 gewoond. Het toeval wil dat het pand in 1711 eigendom was van Freerck Hayema, een andere voorouder, en zijn vrouw Franske Clamerus Scheltinga ien pas in 1769 door hun erfgenamen verkocht.

Op 15 augustus 1773 was Gerben met Trijntje Davids Peerdemans getrouwd. 




Afbeelding 3 Vermelding van het huwelijk van Gerben Obbis Gerbenson met Trijnje Peerdemans in het register van de Nederlands Hervormde kerk van Franeker 15 augustus 1773

Samen kochten ze het herenhuis aan de Voorstraat 67 op 7 juli 1775 van Lambertus Barsee en Maaike Voogd. Het was een deftig en net betimmerd huis met achterplaats, put, bleekveld en regenwaterbak. Zijn beroep was toen kastschilder en ijzerkramer. 


Afbeelding 4 Het herenhuis aan de Voorstraat 67 te Franeker

Helaas sloeg het noodlot toe. Bij de geboorte van zijn zoon David, op 6 november 1774, stierf Trijntje in het kraambed. 


Afbeelding 5 Vermelding van David in het geboorteregister van de Nederlands Hervormde kerk in Franeker 28 december 1774

Hij moest het huis verkopen en verhuisde met zijn zoontje naar de Vismarkt, waar hij tot 12 mei 1777 woonde. Kennelijk wilden de broers van Trijntje, Johannes Peerdemans, koopman in drank, en Jan Peerdemans, koopman, de hypotheek opeisen.


Afbeelding 6 Opeisen van de hypotheek door Johannes en Jan Peerdemans, 8 november 1776

Op 2 december 1775 hertrouwde hij met Yfke Kroon en verhuisde naar Leeuwarden. 


Afbeelding 7 Vermelding van het huwelijk van Gerben Gerbenson met Yfke Kroon in het register van de Nederlands Hervormde kerk in Leeuwarden 2 december 1775

Met Yfke kreeg hij nog vier kinderen:

Tjitske, geboren 18-09-1777;

Obbe, geboren 14-07-1779 en waarschijnlijk vroeg overleden;

Obbe, geboren 05-09-1781;

Gerke, geboren 26-09-1783;

Aafke, geboren 25-10-1785

Yfke was de dochter van Claas Kroon en Saerke Wybrens en weduwe van Minse Molenaar, meester chirurgijn.

Op 30 maart 1776 had Gerben een verf- en ijzerwinkel in Leeuwarden overgenomen.

Afbeelding 8 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 30 maart 1776 waarin Gerben Gerbenzon aankondigt dat hij een ijzerwinkel heeft overgenomen. Ondertussen huurde hij een woning bij de Put in Leeuwarden, tot 12 mei 1780. Op 8 september 1780 deed hij belijdenis bij de Hervormde Gemeente van Leeuwarden.


Afbeelding 9 Belijdenis van Gerben Gerbenson in het lidmatenregister van de Nederlands Hervormde Kerk van Leeuwarden op 8 september 1780

Het ging goed met de zijn werk als schilder en glazenmaker. Op 22 april 1780 zette hij een advertentie in de Leeuwarder Courant waarin gevraagd werd om een verversknecht. 

In 1784 was Gerben een van de ondertekenaars van een protest tegen het herschrijven van het reglement van de schutterij, zonder als burger daarin gekend te worden. Een aantal artikelen, maar ook de inhoud van de eed waren voor hen bezwaarlijk. Daarnaast was hij ondertekenaar van een stuk van 23 november 1785 voor de Staten van Friesland, waarbij de Leeuwarder burgerij verzoekt tot herinvoering van de vrije magistraats keuze. De Friese Staten gaven echter aan dat het aanstellen van magistraten aan de stadhouder toekwam.  



Afbeelding 10 Fragment uit lijst van ondertekenaars van de Deductie van 23 november 1785 voor de Staten van Friesland, waarbij de Leeuwarder burgerij verzoekt tot herinvoering van de vrije magistraatskeuze. Zesde handtekening aan de linkerkant van onderen is van Gerben Gerbenzon.  

De schutterij in Leeuwarden bestond per espel (wijk) uit een schrijver, twee sergeants, twee wachtkorporaals, twaalf vrij korporaals (vrijgesteld van wachtlopen), achtentwintig schutters, een tamboer en een pijper (fluitspeler). De schutterijen waren van oudsher een machtsmiddel waarmee de burgerij in een periode van crisis haar eisen kracht bij zette richting de regenten. Ook nu werd de schutterij gebruikt om druk te zetten. De opleving van de schutterij in Leeuwarden hing duidelijk samen met het verlangen naar politieke medezeggenschap.   

De opstand die in 1770 begon in de Noord-Amerikaanse kolonie tegen de Engelsen en leidde tot de onafhankelijkheidsverklaring op 4 juli 1776 was een inspiratiebron voor de hervormers die af wilden van het stadhouderlijke bestel. De verlichtingsidealen waren al op de universiteit van Franeker verkondigd. De fransman Descartes (1596-1650) had wellicht daar al in april 1629 de basis voor gelegd toen hij een jaar bij de Academie van Franeker was ingeschreven. Ook een eeuw later werden de "verlichte natuurrechten" er nog gedoceerd door hoogleraren zoals Christiaan Hendrik Trotz.

Uit een in handen van de Engelsen gevallen geheim handelsverdrag bleek dat Amsterdamse handelaars de opstandelingen in Amerika steunden door wapens en munitie te leveren. Engeland verklaarde daarop Nederland de oorlog. Stadhouder Willem V kreeg de schuld van de economische malaise, het gevolg van deze vierde Engelse oorlog (1780-1784). Hij werd gewantrouwd vanwege zijn banden met de Engelsen. Zijn moeder was immers de dochter van de Engelse koning George III. In de jaren ervoor was de visserij en de handel al teruggelopen en was de veestapel door allerlei ziektes gekrompen. De prins was intelligent en geïnteresseerd, maar het schortte hem aan zelfvertrouwen. Zowel zijn vader als moeder waren jong gestorven en een neef van zijn moeder, de Duitser Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel (bijgenaamd de dikke Hertog), deelde de lakens uit. Daarnaast wilde stadhouder Willem V zijn privileges niet afstaan. Daardoor ontstonden er overal in Nederland protestbewegingen.  

In februari 1782 had Court Lambertus van Beijma in de Friese Staten een poging gedaan het nooit uitgevoerde artikel VIII van de Unie van Utrecht, dat voorzag in een algemene volksbewapening, te effectueren. Het was voor het eerst dat er zo’n voorstel werd gedaan, maar de stemmen in de Staten van Friesland staakten. In 1783 besloten de Staten van Friesland het oprichten van zogenaamde exercitiegenootschappen toe te staan, mits zij hun reglementen ter goedkeuring zouden voorleggen. De exercitiegenootschappen werden opgericht naar Amerikaans voorbeeld: daar waren burgers bewapend om de “ware vrijheid” te verdedigen. Een exercitiegenootschap had in tegenstelling tot de schutterij een democratisch gekozen bestuur en stond ook open voor katholieken en doopsgezinden. Ze kwamen dus naast de bestaande schutterijen. De bedoeling was de kosten van een huurleger te beperken door een burgerbewapening in te voeren; de bevolking was de huurlingenlegers met hun buitenlandse officieren zat. Militair gezien was er overigens geen behoefte aan exercitiegenootschappen en vrijkorpsen aangezien ze dezelfde wapens voerden als de schutterij. Uiteindelijk werd het vooral een drukmiddel van de patriotten. In de vrijkorpsen, die voornamelijk op het platteland ontstonden en de exercitiegenootschappen, in de steden, verenigden zich burgers die hun liefde voor het vaderland wilden tonen en tegelijk iets wilden ondernemen tegen de politieke willekeur.   

Intussen hadden de Staten van Friesland op hun landdag in februari 1782, tegen de zin van de stadhouder, de Verenigde Staten van Amerika erkend. Daarmee waren ze de eerste regering ter wereld die dat deed. De andere gewesten volgden het Friese voorbeeld en op 19 april 1782 was de Republiek het tweede land dat de Amerikaanse onafhankelijkheid erkende. In juni 1782 werd de erkenning van de Verenigde Staten van Amerika met een groot vuurwerk gevierd in Franeker. De Leeuwarder burger sociëteit "Door Vrijheid en IJver" speelde bij deze erkenning ook een rol door een erepenning te laten slaan ter gelegenheid van de Amerikaanse onafhankelijkheid.¹


Afbeelding 11 Penning voor de Friese Staten in verband met de erkenning van de USA in 1782

Deze sociëteit bestond al in april 1772 en was begonnen als een vereniging van 36 burgers, waaronder reders en kooplieden en had als doel de bevordering van de volkswelvaart. Door de oorlog met Engeland leden ze schade en gingen ze onder leiding van Wopke Wopkens meer de richting op van een politieke beweging met patriottische sympathieën. Eigenbelang was daarbij een belangrijke drijfveer. De mogelijkheid van een nieuwe afzetmarkt in Amerika werd al gauw onderkend. 

John Adams (1735-1826), de latere president van de Verenigde Staten en op dat moment ambassadeur in de Republiek, schreef op 10 mei 1783 een brief aan de sociëteit waarin hij zijn dankbaarheid toonde. Adams had tot die tijd weinig voor elkaar gekregen, juist door de pro-Engelse houding van de stadhouder. De eigenzinnige opstelling van de Friese staten was dus voor Adams en het Amerikaanse onafhankelijkheidsstreven een grote meevaller.


Afbeelding 12 Bedankbrief van John Adams

Hoewel de oorlog in 1784 was afgelopen en de reden voor een gewapende burgermacht minder van toepassing leek was de geest uit de fles. In dat jaar kwamen de burger officieren binnen de schutterij in conflict met de vrij korporaals die meer invloed wilden. Het stadsbestuur van Leeuwarden gaf gedeeltelijk aan de eisen toe, maar nu voelden de schutters zich gepasseerd en boycotten de exercities. De vrij korporaals konden na een wijziging van het reglement voortaan prinsgezinde bevelhebbers wegstemmen en patriots gezinde kandidaten naar voren schuiven. De patriotsgezinde schutters vonden verder aansluiting met het ook in Leeuwarden opgerichte vrijkorps. Spreekbuis van de patriotten was het sinds 1785 uitgegeven weekblad “De Friesche Patriot”. 


Afbeelding 13 Aflevering van "De Friesche Patriot" ²

De blauw-witte kokarde was het herkenningsteken van Friese patriotten. De kleuren zijn ontleend aan het wapen van Westergo, en de patriotten namen daarmee afstand van het oranje-blanje-bleu van de prinsgezinden.  

In korte tijd waren in Nederland zeker 100 van deze vrijkorpsen en genootschappen opgericht. In feite waren het kleine legertjes. Op 6 maart 1784 werd door een groot aantal burgers het Reglement voor het Excercitie-genootschap of Vrijcorps te Leeuwarden ondertekend. Gerben O. Gerbenzon was een van die burgers, maar ook Johannes E. Lodema. Ook Lodema was een overtuigd patriot. Zie daarvoor het twaalfde artikel in deze reeks. ³ Ze behoorden tot de eerste ondertekenaars die in maart 1784 tekenden. 



Afbeelding 14 Het Reglement voor het excercitie-genootschap of vrijcorps te Leeuwarden


Afbeelding 15 Links de handtekeningen van zowel G.O Gerbenzon als Joh. E. Lodema onder het reglement voor het excercitie-genootchap of vrijcorps te Leeuwarden 

De bedoeling was om vier compagnieën op te richten: "Westergoo, Oostergoo, Zevenwouden en de Steeden". Gerben Gerbenzon en Johannes Lodema zaten in de A compagnie, aanvankelijk onder leiding van Bernardus van Daalen en vanaf februari 1785 onder leiding van luitenant Lambertus de Haan. Zoals eerder aangegeven was het vrijcorps dus naast de bestaande schutterij actief en om "ongelukken" te voorkomen kregen beide uit praktische overwegingen hetzelfde Parool (wachtwoord).  Overigens was er ook nog steeds een oranje gezind Garnizoen in Leeuwarden en kon Leeuwarden toch een prinsgezind bolwerk te blijven.  

De Fraterniteit

Koffiehuizen, lees- en muziekgezelschappen en vrijkorpsen en excercitie-genootschappen bemoeiden zich nu met politiek. In 1785 was er initiatief om een aantal van deze bewegingen in Friesland te bundelen. Het reglement der Fraterniteit voor de schutterijen en gelegaliseerde vrijcorps of excercitie-genoodschappen in Friesland werd gepubliceerd. De leden van het gelegaliseerde vrijcorps (het vrijcorps was officieel erkend door zowel de magistraat als de vroedschap) te Leeuwarden werden als lid van de Fraterniteit aangenomen. De zinspreuk luidde: "Populi Concordia, Libertatis Vindex", vrij vertaald: eenheid ter verdediging van de vrijheid. In het voorberigt (voorwoord) wordt  opgeroepen tot eensgezindheid, welwillendheid en vertrouwen. De fraterniteit was in eerste instantie gevestigd in het huis van de zilversmid Jelgersma aan de Grote Hoogstraat 47 in Leeuwarden. En later in huis no. 143 van wijk D, het gebouw naast de Waag op de Nieuwestad zuidzijde aan de Lange Pijp.⁴


Afbeelding 16 Titelpagina van het reglement der Fraterniteit voor de schutterijen en gelegaliseerde vrijcorps of excercitie-genoodschappen in Friesland

De eerder genoemde sociëteit Door Vrijheid en IJver steunde het vrijcorps financieel, maar er waren ook leden die actief in het vrijcorps dienden, zoals Pieter Cats. En in 1783 oefende het vrijcorps op het bedrijfsterrein van een ander lid, de heer Zeper, zo schrijft C.L. van Beijma, de later leider van de Franeker opstand, in een brief aan een vriend: "Te Leeuwarden is het vrijcorps reeds met succes en accrès aan het excerceeren in eene grote meedstoof even buiten de stad, mijn vriend den koopman Zeper toebehorende, welken denzelven daartoe vrijwillig heeft aangeboden, vermits tog zedert eenige jaren niet gebruikt wierd." En op 2 december 1783 schrijft hij: "Ons vrijcorps te Leeuwarden exerceert reeds buiten ten afschrik van dwingelanden en aristocraten. Ik ben er gister met veelen bij present geweest. Zij winnen dagelijks in getal en kundigheid.". Beijma had geen tijd om zelf het commando over het vrijcorps op zich te nemen. Toch noemde men het vrijcorps veelal "de soldaten van Beijma".

Overigens waren er ook banden met de in 1782 opgerichte vrijmetselaarsloge De Friesche Trouw. De leden van de sociëteit waren bijna allemaal ook lid van de Fraterniteit. Van Beijma was op 23 juli 1785 degene die als eerste zijn handtekening zette. Joh. E. Lodema tekende als 33e op 27 juli 1785. Zijn handtekening staat op dezelfde pagina als die van de voorman van de sociëteit Door Vrijheid en IJver, Wopke Wopkens.


Afbeelding 17 Handtekening van Joh. E. Lodema onder het regelement der Fraterniteit voor de schutterijen en gelegaliseerde vrijcorps of excercitie-genoodschappen in Friesland

Op 15 augustus 1785 tekende ook Gerben Gerbenzon, als 81e. Beide waren dus lid vanaf het eerste uur en moeten de latere leiders van de patriottische opstand gekend hebben. Uiteindelijk zouden er 720 leden zijn uit heel Friesland. De laatste was nog in september 1787 lid geworden. 

Afbeelding 18 Handtekening van G. Gerbenzon onder het regelement der Fraterniteit voor de schutterijen en gelegaliseerde vrijcorps of excercitie-genoodschappen in Friesland

De Franeker Revolutie

Op 13 augustus 1787 stelde de Pruisische koning Frederik Willem II een ultimatum. Hij eiste genoegdoening van de Staten van Holland nadat zijn zuster Wilhelmina in Goejanverwellesluis was beledigd. Zij was tegengehouden door het exercitiegenootschap van Gouda toen zij terug wilde keren van Nijmegen naar het patriottische Den Haag. Dat was natuurlijk slechts de aanleiding. Hij wilde de orde herstellen in de Republiek. 

In Franeker had zich intussen een twaalftal opstandige statenleden onder leiding van Court Lambertus van Beyma verschanst, met een legertje, dat op 4 september 1787 was uitgegroeid tot 1.500 man. De manschappen waren afkomstig uit Grou, Marsum, Leeuwarden, het Bildt, maar ook waren er huzaren  van de Rijngraaf van Salm en kanonniers die aankwamen vanuit Utrecht. De verdedigingswerken van Franeker werden versterkt. Ze hadden elf stuks geschut, waarvan 5 in de stad en 6 er buiten. De kanonnen hadden fraaie namen gekregen zoals 'de Vrijheid', welke bij de grote brug in stelling werd gebracht en 'Hoezee', die op het Kaatsveld onder de bomen werd gezet. Verder heetten de kanonnen onder andere 'de Linie', 'Pro Patria', 'de Hoop' en de 'Ellende'. Aan elke poort stond een wacht van 30 tot 40 man. De steden Workum, Makkum, Stavoren en Lemmer werden in bezit genomen. Dit was in feite een poging tot staatsgreep in Friesland. Alleen de stad Bolsward erkende de tegen regering in Franeker, maar het was een heuse burgerlijke revolutie, nog voor de Bastille in Frankrijk bestormd werd!   

Op diezelfde dag verscheen een publicatie van het restant van de Staten van Friesland, gedomineerd door oranje gezinde statenleden, over het verstrekken van wapenen aan ingezetenen met betrekking tot de oorlogsdreiging. Daarin werden alle vrijkorpsen, exercitiegenootschappen en vrijwillige schutterijen gedwongen hun wapens binnen 14 dagen neer te leggen en in te leveren. 

Vervolgens, op zondag 9 september stelde de Pruisische gezant Friedrich Wilhelm von Thulemeyer, een tweede ultimatum dat op 13 september zou aflopen. Daarna zouden Pruisische troepen het land binnenvallen om de orde herstellen.  

In Franeker was inmiddels de discipline onder de mannen ver te zoeken, de drank vloeide er rijkelijk en steun vanuit de bevolking bleef uit. Harlingen, belangrijk als havenstad, had geweigerd mee te werken en de aanvoer van manschappen, wapens en munitie via Makkum was te weinig geweest om een verschil te maken.   

Op zondag 16 september viel de stad Utrecht in handen van de Pruisische troepen. “Een detachement militairen trekt uit Leeuwarden met eenige veldstukken ter beteugeling van de rustverstoorders, die te Stiens samenschoolden, daar een verschansing en batterij met een stuk kanon aanlegden, de wegen opgroeven en de passage belemmerden. Nadat eenige schoten waren gedaan hebben de militairen de batterij weldra doen zwijgen en is de bende gevlucht.”, aldus Dr. G.A. Wumpkes in zijn Stads en Dorpskroniek van Friesland 1785-1797.  

Toen op zondagmiddag 23 september duidelijk werd dat stadhouder Willem V teruggekeerd was naar Den Haag, de financiële middelen beperkt waren en er onvoldoende steun van de bevolking was en bovendien Frankrijk niet zou helpen, werd het de patriotten in Friesland te heet onder de voeten en werd hen aangeraden via Lemmer en Stavoren naar Amsterdam te vluchten. Op 26 september vertrok een detachement van Oranje Friesland bestaande uit 200 man infanterie en 20 man cavalerie vanuit Leeuwarden naar Franeker om daar garnizoen te houden. De stad werd zonder problemen ingenomen. Een nacht ervoor was er nog door Franeker verdedigers in het rond geschoten, waarbij het wonder was dat er niemand door eigen vuur was geraakt. Een dag later vertrok een detachement van infanterie en cavalerie met enige stukken artillerie naar Stavoren om ook daar de patriotten te verjagen.   

Ook Amsterdam bezweek op 10 oktober onder het goed getraind Pruisische leger dat onder bevel stond van de hertog van Brunswijk en enkele duizenden patriotten vluchtten via Antwerpen en Brussel naar het Franse Saint-Omer, waar ze een uitkering kregen van Lodewijk XVI van Frankrijk. Het ging volgens de Patriotten om een ereschuld. Frankrijk was hen immers, ondanks eerdere toezeggingen van de Franse minister van Buitenlandse zaken, Montmorin, niet te hulp gekomen na de Pruisische inval. Frankrijk had eerder wel een aantal militaire adviseurs gestuurd, maar daar bleef het dan ook bij. Dat Frankrijk de Patriotten verder heeft laten aanmodderen lag in het feit dat de Franse schatkist leeg was door de kosten die de Fransen maakten met het steunen van de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. De financiële steun die de vluchtelingen nu kregen was van belang omdat het voor de meeste vluchtelingen moeilijk was om rond te komen, in een vreemd land en verbeurd verklaarde bezittingen.  

De opstand was dus geëindigd in een drama voor de patriottenbeweging. Een stuk of twintig patriotten uit Franeker, een tiental uit Bolsward en twee uit Leeuwarden werden gevangen gezet in het blokhuis in Leeuwarden en later veroordeeld. De genootschappen werden verboden en ontbonden.   

Wat de rol van Gerben Gerbenzon hier was wordt allengs duidelijk. Hij was in elk geval lid van het vrijkorps van Franeker. Dit blijkt uit een bron in het stadsarchief van Leeuwarden: op 19 september 1787 was Gerben Gerbenzon in detentie op het raadhuis van Leeuwarden met de aantekening: “Bezit van wapenen, om als vrij corpist, zogenoemde vrijheid te verdedigen, heeft dienst gedaan bij het Franeker defensie wezen.” Het “defensie wezen van Staat en der Stad van Franeker” was ingesteld door Coert Lambertus van Beyma. Gerben was een van de Friese patriotten geweest met als motto ‘FOR UWS LAN, WYV EN BERN’, zoals op het vaandel van het vrijkorps van Franeker stond.   

Uit zijn verhoor blijkt dat Gerben eind augustus gewapend vanuit Leeuwarden naar Franeker was gegaan om “ten einde aldaar te verrigten datgeene zijn pligt” was en hij werd daar lid van een exercitiegenootschap. Hij maakte waarschijnlijk deel uit van een groep van 40 Leeuwarders die op 30 augustus in Franeker aankwamen. In een resolutie werd bepaald dat zowel soldaten als burgers die Franeker zouden verdedigen een weekloon zouden krijgen van 4 Caroli Guldens naast gratis kost en inkwartiering. 

Kort daarna werd Gerben met andere Leeuwarders gedetacheerd naar Makkum. Makkum was vanaf 1 september bezet op initiatief van C.L. Van Beijma, omdat de aanvoer van wapens, munitie en manschappen vanuit het patriottische Amsterdam niet via het oranje gezinde Harlingen kon. Het detachement onder leiding van kolonel Klaas Riemers van Barradeel vertrok ’s avonds op 29 augustus en bestond uit tweehonderd man en twee stuks geschut. Op de mars naar Makkum viel volgens een verslag een van de Leeuwarders 'in een vallende ziekte', wat nogal akelig was om te zien. De avond daarvoor was een paard los gebroken, maar had gelukkig niemand verwond. 

Om vijf uur in de ochtend kwamen ze Makkum binnen en namen het dorp zonder slag of stoot in. De bevolking was nieuwsgierig en de manschappen werden zonder problemen bij de bevolking ingekwartierd. Op zondagochtend kwamen nog zestig man mee met een wagen met benodigdheden. De toevoer vanuit Noord-Holland kwam op gang en omvatte: 6 zes-ponders, een grote hoeveelheid kruit, 110 veldtenten, twintig kisten met in totaal 1.500 geweren en ongeveer vijftig getrainde kanonniers. Het was nog een hele logistieke onderneming om alles naar Franeker getransporteerd te krijgen, maar met hulp van boeren met hooiwagens en paarden lukte dat. Nadat Gerben door een ander detachement was afgelost ging hij weer naar Franeker en is daar gebleven tot de achttiende september 1787 als algemeen lid van het Vrijkorps. Bij zijn verhoor ontkent hij als “state bode” te hebben gefungeerd. Hij begreep waarschijnlijk wel dat je als bode, en dus belast met het vervoeren van (geheime) stukken, meer aandacht op je zou vestigen dan als gewoon fuselier. Op 19 september is hij in de ochtend uit het inmiddels tot een chaos verworden Franeker vertrokken en ’s avonds kwam hij in Leeuwarden aan, gewapend met een snaphaan (geweer), een patroon en een sabel. Hij zal een blauwe jas en een zwarte steek hebben gedragen, het uniform van de exercitiegenootschappen.  

  


Afbeelding 19 Voorbeeld van een snaphaan geweer, zoals Gerben Gerbenzon zal hebben gehad.         


Afbeelding 20 Pagina uit het informatieboek met de verklaring van G. Gerbenzon  

Op 28 september 1787 werd hij voor de rechter geleid met nog een aantal anderen. Hij was een van de 150 politieke gevangenen.

Politiek Vluchteling  

Een andere aanwijzing dat Gerben een patriot was is het feit dat hij voorkomt op een naamlijst van alle die in 1787 naar Frankrijk zijn uitgeweken en gedurende hun verblijf daar een wekelijkse toelage ontvingen van de Franse regering. We kunnen dus stellen dat hij een politieke vluchteling was die van de Franse regering financiële bijstand kreeg. Zonder aanbeveling door een vooraanstaande patriot kreeg je geen toelage, hij moet dus connecties hebben gehad. Dit wordt bevestigd in het boek “Geene Heeren Meer, Zalige Egalité” van K. Kamminga, een Leeuwarder schoolmeester en uitgeweken patriot. Gerben Gerbenzon staat onder nummer 1289 met achter zijn naam 14 livres. Dat zal het weekbedrag zijn geweest wat hij kreeg. Waarom kreeg iemand 14 livres en de ander 24 of slechts 6 livres? Dit had te maken met afkomst (hoezo gelijkheid?) en gezinssamenstelling. Gerben had in 1788 vijf kinderen, maar het is niet duidelijk of hij alleen gevlucht is of een gezin bij zich had. 

Uit een brief daterende 20 mei 1788 van een andere vluchteling, blijkt dat hij begin mei nog in St. Omaars was, toen in het gezelschap van de eveneens uit Leeuwarden afkomstige kastelein Arnoldus Coelen. Coelen was tegelijk met Gerben aangekomen in St-Omer dus het lijkt erop dat ze samen uit Leeuwarden vertrokken zijn of elkaar onderweg zijn tegengekomen. Uit deze brief blijkt dat Gerben op gegeven moment gedwongen was om zijn zilveren gespen als onderpand te geven. Hieruit blijkt wel dat de geldelijke ondersteuning nodig was.

Uit een lijst van 20 juni 1788 blijkt dat er nogal verschillende bedragen werden uitbetaald. A. Coelen en Gerben krijgen hetzelfde betaald, maar een schoolmeester, ook uit Leeuwarden, krijgt maar 9 livres. 




Afbeelding 21 Tabel met namen en de uitkeringen van de Friese vluchtelingen in St-Omer.

Gerbens zoon David, geboren uit zijn eerste huwelijk, was ook in Frankrijk, maar het is niet duidelijk of hij op eigen gelegenheid was gevlucht of samen met zijn vader was gekomen. Het bedrag van 14 livres doet vermoeden dat hij is meegekomen. David sloot zich later aan bij de derde compagnie vrijwilligers van het derde bataljon van Pas-de-Calais. De derde compagnie bestond uit vrijwilligers uit St-Omer, zodat het wel waarschijnlijk is dat ook hij tijdelijk in St-Omer verbleef.



Afbeelding 22 Notulen van maart 1788, waaruit blijkt dat G. Gerbenzon, mr. schilder en glazenmaker te Leeuwarden admissie vraagt.

Voor de minder belangrijke patriotten was er een amnestie, op 16 oktober 1787 afgekondigd, maar die gold dan weer niet voor degene die een functie hadden gehad bij het defensie wezen van Franeker. Zo werd Eise Eisinga,  de maker van het Franeker planetarium, om zijn lidmaatschap van het defensie wezen nog in 1792 voor 5 jaar uit Friesland verbannen. Ook gebeurde het dat een amnestie later weer teruggedraaid werd. Al met al heeft Gerben dus minimaal vier weken in hechtenis doorgebracht.

In de jaren daarna werd er afgerekend met de patriotten, hun bezittingen werden verbeurd verklaard. De stad Franeker werd ontdaan van de deuren van haar poorten, zodat de stad open en bloot lag. De schutterij werd ontbonden en de kanonnen en munitie naar Leeuwarden overgebracht. Er was sprake van een contra-revolutie. Het is niet duidelijk of Gerben voor zijn leven heeft moeten vrezen, maar er was zeker een sfeer waarin werd afgerekend met politieke tegenstanders. In Deventer werden er bijvoorbeeld op 20 september huizen van patriotten geplunderd en dichter bij waren er op 24 september in Workum de huizen van 2 predikanten en een doopsgezinde koopman door oranje gepeupel aangevallen en geplunderd. Het leven van patriotten werd behoorlijk zuur gemaakt, zo werd een man met menselijke uitwerpselen besmeurd en werd bedreigd met ophanging. Uit rechtsverslagen blijkt dat dit soort treiterijen en bedreigingen door beide partijen nog langere tijd doorging. Als hoogtepunt van de oranje restauratie werd op zaterdag 8 maart 1788, de veertigste verjaardag van de stadhouder Willem V, in Leeuwarden een parade door de stad gehouden er werd er geschut gelost op de stadswallen en waren vele huizen geïllumineerd en gedecoreerd. De orangisten grepen deze verjaardag aan om de patriotten nogmaals op hun plaats te wijzen.  Waarschijnlijk was Gerben al voor deze datum naar Noord-Frankrijk gevlucht. De meesten waren via Antwerpen en Brussel gevlucht en Gerben zal deze route waarschijnlijk ook gevolgd hebben.

De meeste vluchtelingen hadden zich in Noord-Frankrijk gevestigd, bijvoorbeeld in Duinkerken, Grevelingen en St-Omer. In St-Omer deels in een kazerne en deels in het stadje.  



Afbeelding 23 Kazerne in St-Omer waar een deel van de vluchtelingen gehuisvest werden

De Franse regering onder koning Louis XVI, zag dit als een kans om het achtergebleven Noord-Franse gebied nieuw economisch leven in te blazen. Alleen al rond de Stad St. Omer ontvingen bijna 1.300 vluchtelingen een regelmatige toelage van de Franse staat. Dit kostte de Franse regering zo’n 14.000 livres per week. Dat ook Gerben zich daar gevestigd heeft is wel waarschijnlijk. In St. Omer waren er 68 Friezen, welke zich schaarden rondom C.L. van Beijma.⁵ De meeste kenden overigens geen woord Frans. In februari 1788 is een op de tien inwoners van St-Omer Nederlander.  Onder de bijna 1.300 vluchtelingen zijn er dan 80 vrouwen en 107 kinderen.  Een ooggetuige beschrijft de sfeer in de stad: “​De Stad op zich zelve ziet ‘er taamlijk wel uit; men vindt er eenige aanmerkelijke Gebouwen. De menigte Hollanders die zich alhier ophouden, zetten de Stad een aangename leevendigheid bij.​ ”en “​Onze Landgenooten woonen grootendeels op kamers, of bij Burgerluiden. Voor zo verre ik deeze Huishoudingen gezien heb, is ‘er de leevenswijze gansch niet onaangenaam. Men heeft er verschillende Logementen, waar men ’s middags tot een maatigen prijs kan gaan eeten.” 

Een andere bron beschrijft de stad ook: geen stoepen, een beek in het midden van de straat, varkens, ganzen en eenden op de weg. Maar ook gezellige straatjes en gevels versierd met uithangborden en beeldjes. Buiten de stad hadden de meeste huizen nog een strodak.

De vluchtelingen werden ontvangen door een vertegenwoordiger van de Franse regering. Hij zorgde voor onderdak in kazernes en zorgde voor huisraad. Zij die niet in de kazernes onderdak konden krijgen moesten voor 24 livres per maand een kamer huren. Na maart 1788 werden nieuw aangekomen vluchtelingen overigens met reisgeld weer heengezonden. De Franse regering besluit dan ook de uitkering per persoon te verlagen, omdat de lasten te sterk stijgen.   

De gevluchte patriotten voerden met succes een lobby om de Fransen te bewegen alsnog de revolutie naar Nederland te brengen. Dat lukte en in 1795 keerden de meeste ballingen weer terug naar Nederland. Natuurlijk hadden de Fransen een eigen agenda, maar dat bleek later pas.   

De eerste vluchtelingen kwamen op 10 februari 1795 terug in Leeuwarden.⁶ Het laatste jaar was zwaar geweest, door de felle winter was alles tot vier keer zo duur geworden, maar de ondersteuning was
hetzelfde gebleven. Gerben was in elk geval op 22 april 1795 terug in Leeuwarden. Dit blijkt uit een op schrift gestelde verklaring. Hij verklaarde toen, dat een Franse soldaat genaamd Jean Solope, hem had verteld dat zijn hoed  hem die vrijdag was ontstolen. Het vervelende voor deze Franse soldaat was dat deze diefstal was gedaan toen hij wacht moest lopen in de Wirdumerpoort, maar kennelijk in slaap was gevallen... 

Gerben Gerbenzon werd op 8 mei 1795 als stadsbode in dienst van de Gemeente Leeuwarden beëdigd. Was dit een schadeloosstelling voor zijn tijd als vluchteling en beloning voor zijn inzet als patriot? Dat was in die tijd niet ongebruikelijk. Velen kregen na de omwenteling voor hun zeven jaar ballingschap een schadeloosstelling of een baan bij de overheid.



Afbeelding 24 Links in de kantlijn de aantekening dat Gerben Gerbenzon op 8 mei 1795 als bode de eed heeft afgelegd, aldus het resolutieboek van de Stad Leeuwarden

Op 10 augustus 1795 is hij getuige bij de ontdekking van onzuiver brood bij een bakker aan de Hoeksterpoort. Door het meel waren ongeschilde gemalen bonen gemengd. Daarnaast treedt hij verder regelmatig als curator op.

Gerben was nog steeds bode in 1798, net als later zijn kleinzoon en naamgenoot. De titel van dit stuk: “in dienst van stad en staat” is niet geheel toevallig gekozen. 

Zijn zoon David was inmiddels in St. Domingue, het tegenwoordige Haïti, gesneuveld, nauwelijks 18 jaar oud. Het hele bataljon waarvan hij deel uitmaakte is op 22 man na verdwenen. Op 24 november 1800 overlijdt ook zijn oudste dochter Tjitske, op 23 jarige leeftijd. Gerben overlijdt kort daarna op 9 februari 1801, pas 52 jaar oud, en laat drie ‘onmondige’ kinderen achter. Of de jaren in ballingschap en het verlies van zijn oudste zoon opwogen tegen het verwezenlijken van zijn patriottische idealen valt te betwijfelen.

Yfke, zijn vrouw, overleed op 11 mei 1817 aan de gevolgen van een slijmberoerte op een leeftijd van bijna 73 jaar.

¹ Op 8 mei 1782 verzocht de sociëteit de Staten van Friesland om toestemming om een penning te laten slaan. Deze toestemming kwam al binnen twee weken. De penning is gemaakt door de Zeister medailleur Barend Christiaan van Calker. Op de voorzijde van de penning staat een Fries in oud-Friese kledij die de hand reikt aan een Indiaanse maagd (De Verenigde Staten). Voor haar voeten liggen een scepter en opengebroken boeien. Een neerdalende engel biedt haar de vrijheidshoed aan, Een vrouw met een luipaard (Engeland) biedt de Fries een vredestak aan, maar deze wijst hem af. Er ligt immers een adder in het gras. Op de keerzijde staat onder het wapen van Friesland een verklarende tekst. De totale kosten waren FL 2,064,50 en werden door de leden betaald. Overigens kreeg niet alleen John Adams een of meer exemplaren. Ook veel voorname patriotten kregen er een en vreemd genoeg kreeg ook de erfprins er een.

² De Friesche Patriot werd uitgegeven door Joh. Boltjes, gevestigd over den Brol en later in de Peeperstraat te Leeuwarden. Gerben Gerbenzon woonde in 1788 in Sint Omaars, maar zijn huis in Leeuwarden stond tegenover de Koornbeurs bij de Groenmarkt. Dat is over de Brol. Ze waren dus buurtgenoten.

³ Niet alleen woonde Johannes E. Lodema later naast Gerke Gerbenzon, een zoon van Gerben Gerbenzon, maar ook trouwde de dochter van Lodema, Johanna Margaretha, met de kleinzoon van Gerben, welke ook Gerben heette. 

⁴ De naam van de Fraterniteit of Volks-Societeit werd later gewijzigd in de Volks- of Groote Societeit tot handhaving der regten van den mensch. In 1798 werd het het Vaderlandsch Gezelschap genoemd en daarna het Constituioneel Gezelschap.

⁵ Een interessant detail is dat Coert Lambertus van Beijma zijn jeugd heeft doorgebracht op Kingma State in Zweins. Kingma State is gesticht door de familie Kingma, waarbij de voorvader, Jelle Kingum een voorvader is van Eeke Visser, de vrouw van Johannes Elzertus Gerbenzon.     

⁶ Het ging om 102 mensen, waarvan 48 kinderen, waarschijnlijk zijn dit niet alleen mensen geweest die in St. Omaars zaten, maar ook elders, bijvoorbeeld in Brussel. Ze werden door Annaatje Bakker, (Anna Jacoba Bakker) namens de burgerdochters, begroet.

Geraadpleegde literatuur en bronnen

- Sickesz, C.J., De schutterijen in Nederland (Utrecht,1864)

 -Aan de edele achtbaare magistraat en vroedschap der stad Leeuwarden, 1784 

- Bataafsch Comptoir Almanach of Tydwyzer voor het jaar 1798 te Leeuwarden  

- M221-161c 1795-05-08; Kleine instructieboeken, K25 Index diverse bestanden stadsarchief Leeuwarden tot 1811 

- Akte 033-162 1787-09-18; Informatieboeken, K25 Index diverse bestanden stadsarchief Leeuwarden tot 1811

- Leeuwarder Courant van 9-2-1788; 22-4-1780

- Tresoar, toegang 13-38, inv.nr. 4, pag. 155. Deze missive is overigens op 8 februari 1795 nadat de patriotten aan de macht kwamen weer ingetrokken 

- Dirks, Mr. J., “De uitgewekenen uit Nederland naar Frankrijk, 1787-1795: eene schets, Volume 1” 

- Aanspraak der burgerdochteren van Friesland, aan een gezelschap vaderlandsche medeburgers, door Anna Jacoba Bakker, te Leeuwarden, bij M.A. van der Wal, op de kelders 1795

- Reize door de Oostenrijksche Nederlanden, enz. gedaan door een voornaam Hollandsch Vlugteling in den jaare 1788, te Amsterdam 

- Het praal-tooneel der gezegende omwenteling, van het jaar 1787, tot de volkomen herstelling van ’s lands oude constitutie 

- Allart, J. Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der Neederlanden, negentiende deel (Amsterdam, 1797) 

- Van der Eyck, P. en Vygh, D., Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, of vervolg de merkwaardigste geschiedenissen die voorgevallen zijn in de vereenigde provincien, de generaliteitslanden en de volksplantingen van den staat. (Leiden, 1787) p. 4989. 

- Van der Aa, Cornelis, Geschiedenis van den oorlog 1793-1802 

- Kamminga, K., Geene Heeren meer! Zalige egalité!, Amsterdam, 1795 

- Wumkes, Dr. G.A, Stads- en Dorpskroniek van Friesland over de jaren 1785-1797 

- Kuiper, J.R., Burgers in beweging.    

Tresoar, toegang 318-06, inv, nr 19

- HCL 3.2.12.1.2 Het Vrijcorps ca. (1780 - 1787)

- Gedoopt! Doopsgezinde bijdrages. Nieuwe reeks 35/36 (2010)

- Tresoar. Toegang ABK 319, inv. nr. 2636

- Eekhof, W., Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, de hoofdstad van Friesland, tweede deel, Leeuwarden, 1846 

- Bildtsche Courant 17-07-1934

- Informatieboek, C43-67 22 april 1795, HCL

- Resolutieboek M 221-161 c 8 mei 1795, HCL

- Leeuwarder Courant, 15-12-1779; 23-5-1817

- Lidmatenregister hervormde Gemeente Leeuwarden 8-9-1780

- Vries, D.P., Corpus Batavum, verzameling biografische aantekeningen, betreffende personen die in de periode 1780-1813 een min of meer belangrijke rol in de Friese geschiedenis hebben gespeeld (typoschrift Tresoar, 1991) nr 351. (NB er staat onterecht dat Gerben Gerbenson naar Amerika zou zijn vertrokken waar hij overleed. Naar alle waarschijnlijkheid wordt hij hier verward met zijn zoon David Gerbenson die inderdaad in St Domingue is overleden.

- Brief van Augustijnus de Bos van 20 mei 1788 waarin hij zich beklaagd over een andere vluchteling die hem geld schuldig zouden zijn, waarbij Gerben Gerbenzon getuige zou zijn geweest.

- Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, ten vervolge van Wagenaars Vaderlandsche Historie, twee en dertigste deel, p. 180.

- Lancelin, Michel, Les Hollandais de Saint-Omer et la formation de la société populaire des Sans-Culottes Hollandais

- Dirk Pieters Zijlstra, Gebeurtenissen van Franeker, zedert den 14 Meij tot den 5 December 1787 (Franeker, 1787)

- Bergsma, W. e.a. - For uwz Lan, wyv en bern. De patriottentijd, p.138, 167.

- https://historischcentrumfraneker.nl/

- Kuiper, J.R., Jacobijnen en sansculotten in Friesland, De volkssociëteit van Leeuwarden en de Bataafse  in De Vriije Fries, 1989.

- https://www.dbnl.org/tekst/_bij005189401_01/_bij005189401_01_0010.php

- Kingma, Joost, Ruiter voor de Republiek, p. 161

Kunstzinnige voorouders: Dirk Gerbenzon

Dirk Gerbenzon Dit artikel is  er een uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman, handelaar of kunstenaar actief zijn geweest en...