vrijdag 23 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Obbe Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Obbe Gerbenzon (No 64)

Dit artikel is het tweede uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De burger

Dit tweede artikel gaat over Obbe Gerbenzon, zoon van de patriot Gerben Gerbenzon uit het eerste artikel. Gerben overleed op 9 februari 1801 en hij heeft dus niet meegemaakt hoe snel de gewonnen vrijheid verviel en zelfs helemaal verdween met de inlijving van Nederland bij het keizerrijk Frankrijk. Daarvoor had hij niet gestreden! Zijn zoon Obbe werd geboren op 5 september 1781. Hij woonde in het Raadhuisstraatje in Leeuwarden en van 1801 tot 1809 bezat hij een huis in de Peperstraat in Leeuwarden. Hij was meester koperslager van beroep. Op 12 mei 1819 verplaatst hij zijn koperslagerij naar de Heerestraat, letter c no 49 in Leeuwarden. 

Obbe meldde zich op 28 oktober 1814 als vrijwilliger om te dienen in de Schutterij van Leeuwarden. Hij had daartoe de burgereed stammende uit 1803 afgelegd:

Burgereed, 1803

Ik belove en swere, na mijn hoogste vermogen:

- de Stadt Leeuwarden en Burgemeesteren, Schepenen en Raeden van deselve in alles getrou en gehoorsaam te sijn; 

- bij en voor deselve op te setten lijff en goed, de eere en reverentie Godes; 

- den voorsschreven Steede, midtsgaders Burgemeesteren, Schepenen en Raeden van dien, voor te staan 't meeste nut, welvaeren en profijt van deselve; 

- sampt der Burgeren en inwoonderen van dien nae mijne beste vermogen met alle reedenen en billikheid te soecken en mij in goede gehoorsaemheid, vreede en eendragt bij en onder mijne meede Burgeren te houden en dragen; 

- alle twist, tweedracht, muiterije en heimlijcke aanslagen, die tegens den Eere en reverentie Godts, der Gereformeerde Christelijke religie, mitsgaders de Stad en ganse Burgerie, sampt Burgemeesteren, Schepenen ende Raeden voorsschreven, mogten gedagt ofte aangesteldt worden, 't selve tot mijne kennisse gekomen sijnde, belove ick terstond wel en getrouwelijck aen de gemelte Burgemeesteren, Schepenen en Raeden 't openbaeren. 

- So waerlijck moet mij helpen Godt Almachtigh.

Over het burgerschap

Voor de Franse tijd gold in Leeuwarden net als in veel andere steden dat niet elke inwoner ook een volwaardig burger van de stad was. Burgers hadden ten opzichte van de andere inwoners bepaalde voorrechten. Zij mochten een beroep uitoefenen in gildeverband en hadden dan bepaalde handelsvoordelen. Ook hadden burgers enige invloed op de samenstelling van het stadsbestuur. Tegenover rechten stonden ook plichten. Van de burgers werd verwacht dat ze in oorlogstijd de stad zouden verdedigen. Was je burger, dan werd je geacht je plicht bij de schutterij te doen. Een soort dienstplicht dus.

Het burgerschap ging over van vader op zoon. Voor hen die geen geboren burgers waren, bestond er de mogelijkheid om het burgerschap te verkrijgen. Hiervoor moest men een bepaald bedrag in de stadskas storten en een eed van trouw afleggen. Zowel de hoogte van het bedrag als de eed werden in de loop der jaren aangepast.

Niet iedereen kwam in aanmerking voor het burgerschap. Men moest een "goet oprecht man" zijn en in staat zijn het burgerrecht te betalen. In de achttiende eeuw liep het aantal nieuw aangenomen burgers sterk terug: er waren minder immigranten. Maar ook speelde mee dat men voor de uitoefening van een beroep steeds minder afhankelijk was van het lidmaatschap van een gilde. 

Het bestaan van een apart stadsburgerschap naast het staatsburgerschap stond op gespannen voet met de idealen van de Franse en Bataafse revoluties. Het stedelijk burgerschap verloor in de Franse tijd dan ook flink aan betekenis. 

Na de omwenteling van 1795 wilde het volk de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap met de wapens verdedigen. Op 6 februari 1795 hadden de Staten van Friesland toestemming gegeven aan het revolutionair comité om de Fraterniteit te Leeuwarden te gebruiken voor een bijeenkomst. Alle vonnissen vanwege de onlusten van 1787 werden vernietigd en de Friese ingezetenen mochten weer wapens dragen. Op 9 februari legde het garnizoen de oranjekokarde af. Op 10 februari werd er een voorlopig bestuur ingesteld en werden de vluchtelingen van 1787 terug verwelkomd. De eersten kwamen op 10 februari 1787 in Leeuwarden aan en werden toegesproken door Anna Jacoba Backer: ”Zijt welkom landgenooten, zijt hartelijk welkom vervolgde Medeburgers, onze Broeders!” 

Overal verschijnen vrijheidsbomen waar jonge dames gekleed in het wit omheen dansen. Op 17 februari legt de burgerschutterij de eed van trouw af voor een commissie van het revolutionaire comité. Later dat jaar werd de burgerwapening strak georganiseerd volgens het door de Nationale Vergadering vastgestelde ‘Reglement tot eene algemeene Burgerwapening voor de geheele Nederlandsche Natie’. Als gevolg daarvan werd in Friesland een ‘Commissie voor de Gewapende Burgermacht’ in het leven geroepen om te fungeren als hoofdbestuur. Deze commissie heeft maar twee jaar bestaan, maar speelde een belangrijke rol bij het neerslaan van het zogenaamde Kollumer oproer in februari 1797. De door de patriotten ingestelde dienstplicht en belastingen zijn een bron van ergernis en de onvrede wordt nog vergroot door de volstrekte willekeur waarmee de patriotten het land besturen: "Hoe politiek correcter je was, hoe meer kans op een baan." De oranje gezinde opstand in Kollum wordt de kop ingedrukt ten koste van een vijftal doden. Uiteindelijk worden er 168 opstandelingen gearresteerd. De twee vermeende leiders, Levy en Binnes worden later onthoofd. En dat was het einde van de kortstondige, amateuristische opstand tegen de patriotten.

Vanaf 1799 was er dus geen overkoepelend lichaam meer, maar in een aantal grotere plaatsen bleven er korpsen met gewapende burgers tot zeker 1809 in stand. Zij hielpen in 1799 nog mee met het verdrijven van Engelse invasietroepen. 

Tijdens de Bataafs-Franse tijd resulteerde de hevige politieke strijd in een gecentraliseerde legerorganisatie. Daarmee kwam er een einde aan de oude, versnipperde legerstructuur en er kwam een ministerie van Oorlog. De centrale overheid nam de verantwoordelijkheid voor legervorming en de betaling van de militairen. Materieel, bewapening en geneeskundige zorg van militairen werd centraal geregeld, waarbij het Franse leger als lichtend voorbeeld diende. 

Nederland was als bondgenoot van Frankrijk verplicht mee te doen aan de vele oorlogen die Napoleon had ontketend. Dit betekende dat Nederlandse militairen voortdurend in actie moesten komen in vaak afgelegen oorlogsgebieden. 

In 1803 werden de legerbataljons genummerd: van het 1ste tot en met het 21ste bataljon Infanterie van Linie. In 1805 werden deze bataljons door elkaar gehusseld en verenigd tot 8 Regimenten Infanterie van elk 3 bataljons om vervolgens in 1810 opnieuw herschikt te worden in regimenten met Franse benamingen. De Grenadiers heetten vanaf toen 2e Régiment de Grenadiers de la Garde d'Impériale, de jagers het 33e Régiment d'Infanterie Lègère. In 1813 zouden overigens de meeste van deze regimenten in de diverse veldslagen in Rusland vernietigd worden.

De Nationale Garde was bij keizerlijk decreet van 17 December 1813 opgezet om de garnizoenen van het binnenland te versterken of te vervangen. De Nationale Garde was een breed opgezette voortzetting van de eerder genoemde schutterijen. Maar Napoleon zag het ook als een reserveleger ter vervanging van zijn in Rusland vernietigde Grande Armee. Dit was in strijd met zijn toezegging dat de reserve niet buiten de eigen grenzen zou worden ingezet. 

Het beleg van Delfzijl  

Na het ineenstorten van het Franse bewind in Nederland neemt de commandant van de Nationale Garde Van Asbeck het bestuur over de provincie Friesland op zich. Op 19 november werd in Sneek al oranje gedragen, maar in Leeuwarden bleef dit voorlopig verboden uit vrees voor ordeverstoring. Pas op 28 november was er een oranje vlag op een toren van Leeuwarden te zien. De echte aansluiting bij de opstand is er pas op 1 december, nadat de prins van Oranje op 30 november 1813 voet aan land zette in Scheveningen.  Toen in januari 1814 aan baron J. G. Van Sytzama het bevel over het garnizoen der stad Leeuwarden werd gegeven, legde Van Asbeck het commando over de Nationale Garde met tegenzin neer.

Obbe Gerbenzon is in 1814 samen met 47 anderen van deze Nationale Garde ondertekenaar van een document waarin zij klagen dat zij door de “Franschen Keizer een derzelve onderhoorig bestuur willekeurig ten onze laste gelegd en nog onzer schouderen drukt, hoe veelen onzen zuchten enz. enz. ook al dat er naar Delfzijl moeten en zij hun gewoon bedrijf zien ten agteren gaan”.  De eigen stad verdedigen is een ding, maar om helemaal naar Delfzijl te moeten om daar een stel Fransen weg te jagen die nog niet geloofden dat Napoleon verslagen was, is van een andere orde. Zo kon je een bedrijf  (Obbe was meester koperslager) natuurlijk niet runnen. Uit de inschrijving Leeuwarder Stemgerechtigden van 1824 blijkt dat hij aan zijn militieverplichting heeft voldaan en zoals hierboven gezegd heeft hij zich in 1814 aangemeld bij de schutterij. Het is niet zeker of hij ook echt aan het beleg van Delfzijl heeft meegedaan, maar gezien zijn geuite bezwaren lijkt het me wel plausibel.

Het beleg van Delfzijl duurde van 13 november 1813 tot 23 mei 1814. De troepen van de Nationale Garde, Kozakken en Pruisen en de schepen van de Engels vloot belegerden gezamenlijk de vestingstad Delfzijl. Omdat de Franse kolonel Maufroy niet wilde geloven dat Napoleon verslagen was, bleef hij Delfzijl bezet houden. Delfzijl was een vestingstad en een marinehaven. Op 13 november 1813 kondigde Maufroy de staat van beleg af. In de stad waren naast ruim duizend burgers 1.221 man infanterie, 60 man cavalerie, 80 man artillerie met het indrukwekkende aantal van 200 kanonnen op de wallen. De Fransen werden volledig ingesloten door een coalitie van Kozakken, Pruisen en Hollanders. De vluchtroute via de noordkant van de Eems monding was afgesneden door enkele Engelse schepen.

Omdat er te weinig voorraden waren gingen de Fransen regelmatig op strooptocht in de omgeving. Daarbij werden boerderijen van niet meewerkende boeren in brand gestoken. Dat de Fransen de gelegenheid kregen om telkens uit te breken had te maken met het feit de belegeraars niet goed getraind en gedisciplineerd waren. Kolonel Marcus Busch werd aangesteld als bevelhebber van de belegeringstroepen voor Delfzijl en trachtte orde op zaken te stellen. Op 29 november werd het eerste "Nederlandse" kanonschot op Delfzijl gelost, dat beantwoord werd met een hevig vuur uit de vele kanonnen op de wallen van Delfzijl. Hoewel de belegeraars steeds meer versterking kregen, Busch beschikte inmiddels over een leger van ongeveer 4.000 man, hielden de strooptochten van de Fransen aan. 

Op 8 december 1813 gingen 354 man van de Friesche Nationale Garde via Groningen naar Appingedam. Daar maakten zij deel uit van de belegering van Delfzijl. Busch had in de tijd waarin hij Delfzijl belegerde, zijn manschappen deels met zijn eigen geld uitgerust. Toch kampte hij met het probleem dat zijn manschappen slecht gekleed en bewapend waren. Ook de toestand van de Friesche Garde was alles behalve rooskleurig. Dit blijkt uit een brief van de bevelvoerende officier, luitenant kolonel H. Beekkerk aan commandant Van Asbeck van 29 December. "De soldij der nationale gardes blijft uit en de noodige kleeren ontbreken. De menschen lijden in alles gebrek en daardoor wordt de goede geest uitgedoofd, welke reeds ten gevolge heeft, dat er verscheiden uit het cantonnement zijn gedeserteerd. De mannen van den landstorm lijden schrikkelijk van de koude. Na 24 uur op wacht gestaan te hebben, liggen zij 's nachts op een handvol stroo. Zij hebben geen turf om hun potje te koken. In den omtrek van Dalen zijn dan ook alle hekken, palen, heiningen, planken, kortom alles wat brandbaar is, gesloopt", Er werd veel over de slechte voorzieningen geklaagd. Busch liet daarom zonder formele toestemming van zijn superieuren overjassen voor de manschappen vervaardigen. Zijn reputatie bij de manschappen steeg daardoor, maar hij werd door zijn superieuren berispt om zijn eigenmachtig handelen. 

In januari 1814 liepen de spanningen binnen de vesting verder op. Naast het verlies aan manschappen door desertie (voor februari waren er al ruim 400 man overgelopen) verloor Maufroy steeds meer manschappen die sneuvelden bij de rooftochten. De situatie werd voor hem steeds nijpender. 
Op 16 januari 1814 verlaten honderd man van de Nationale Garde onder bevel van Kapitein S. F. de Haan onder muziek via de Hoeksterpoort Leeuwarden naar Delfzijl ter aflossing van hun wapenbroeders.

Begin februari werd er een tegenaanval door de Fransen  ingezet. In de nacht van 5 februari werd de batterij bij Naterij volledig verwoest. 's Middags kwam er een tweede aanval, ditmaal op Holwierde en Appingedam, die door de belegeraars werd afgeweerd. 's Avonds volgde er in de Oosterhoek een aanval op de batterijen van Weiwerd en Geefsweer, die eveneens werden verwoest. De dorpen werden in brand gestoken en de overvallers keerden met een grote buit terug in Delfzijl.

Als reactie hierop maakte Busch het plan op om de vesting te bestormen maar de provinciaal militair commandant, luitenant-generaal Otto van Limburg Stirum deelde Busch mee dat de Nederlandse troepen niet mochten deelnemen aan de bestorming van Delfzijl. Wel kreeg Busch de opdracht een vriendelijke brief te overhandigen waarin kolonel Maufroy verzocht werd om zo verstandig te zijn de vesting over te geven. Busch heeft de brief niet laten overbrengen. Nu werd Busch wegens dienstweigering gearresteerd, en werd kolonel Coenraad van Valkenburg bevelhebber. De chaos en onvrede onder de belegeraars nam daardoor met de dag toe. In feite lag de belegering stil. De Fransen maakten van de gelegenheid gebruik door in de omgeving aanvallen te doen en te plunderen. Van Valkenburg viel daarop de Fransen aan en er ontstond een heftig gevecht.

Een dag later bracht koning Willem I een bezoek aan Appingedam om de stellingen van de blokkadetroepen om Delfzijl te inspecteren. Hij hoorde over de chaos en onvrede bij de troepen en kreeg het advies om kolonel Busch, die bij de manschappen in hoog aanzien stond, te herstellen in zijn functie als bevelhebber van de belegeringstroepen voor Delfzijl. De koning nam dat advies over. 

Toen op 31 maart 1814 Parijs veroverd was, wilde Maufroy nog steeds niets weten van overgave. Hij wachtte op orders. Die kwamen echter niet, wan Napoleon had inmiddels op 6 april afstand gedaan van de troon. En de burgers van Delfzijl leden inmiddels honger.

Op 27 april 1814 is er een detachement Friesche Gardes van de blokkade van Delfzijl teruggekeerd en afgelost door het 5de detachement.

Op 5 mei werd na diverse onderhandelingen een wapenstilstand gesloten. Uiteindelijk berichtte Maufroy zijn belegeraars dat hij onder zijn eigen voorwaarden bereid was tot een overeenkomst tot het ontzet van Delfzijl. De belangrijkste voorwaarde was dat hij met volle militaire eer mocht vertrekken. Vervolgens werd er een witte vlag gehesen op de Grote Waterpoort en dreunden er 101 saluutschoten als bewijs van Maufroys beslissing. Nadat de belegeraars akkoord waren gegaan met Maufroys voorwaarden, vertrokken er in de ochtend van 23 mei 1814 vijf schepen met Franse vrouwen en kinderen en met zieken en gewonden van Delfzijl naar Antwerpen. Vervolgens marcheerden rond 7 uur de ongeveer 1.100 overgebleven Fransen Delfzijl uit, om via Den Bosch naar het eindpunt Lille op te trekken. Maufroy en zijn mannen verlieten de vesting "met vliegend vaandel en slaande trom" en met vier kanonnen. Met het vertrek van Maufroy uit Delfzijl was eindelijk het laatste Franse bolwerk gevallen.

Om 10 uur trok een compagnie van de Nationale Garde van het 9e Bataillon van Ligne van Holland, Delfzijl binnen. Weer klonken er saluutschoten in Delfzijl. Kolonel Busch en zijn Nationale Garde trekken door de versierde Steentilpoort Groningen binnen en worden op de Grote Markt met een hartelijke toespraak verwelkomd. Nooit zouden de Groningers vergeten wat zij aan de "onvermoeide en eensgezinde pogingen der gewapende burgermacht" te danken hadden. Het volk riep: "hoezee, vivat Oranje!". Vervolgens werden de officieren op het stadhuis op "een prachtig dejeuner" onthaald. Het detachement Vriesche Garde werd op 27 Mei 1814 met muziek tot buiten de stad begeleid. Jaren later wordt er nog gecorrespondeerd over achterstallige soldij...


Afbeelding 1 Bewijs dat Obbe aan zijn militieplicht heeft voldaan

Op 30 mei 1808 had Obbe samen met zijn vrouw Dieuwke Emmenes een hypotheek van FL. 200,00 en die moest natuurlijk wel betaald worden. Ze hadden vier kinderen: Gerben, Yfke, Fetje en Jan Hendrik. Op 7 juni 1816 doet Obbe belijdenis, In 1829 woonde hij met Dieuwke en hun zoon Jan Hendrik in de St. Jacobsstraat in Leeuwarden. Obbe overlijdt op 49-jarige leeftijd op 28 september 1830. Dochter Yfke is dan ook al op 30-jarige leeftijd overleden. Dieuwke overlijdt op 30 jul 1847 in afwezigheid van zoon Jan Hendrik; hij is in Oost-Indië en men weet op dat moment niet of hij nog in leven is. Maar over hem later meer. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Historisch gedenkboek der herstelling van Neerlands onafhankelijkheid in 1813 (Haarlem, 1912)

- Aanspraak der Burgerdochteren van Friesland, aan een gezelschap Vaderlandsche medeburgers, door Anna Jacoba Bakker, te Leeuwarden, bij M.A. van der Wal, op de kelders 1795

- Allart, J. Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der Neederlanden, negentiende deel (Amsterdam, 1797)

- Van der Eyck, P. en Vygh, D., Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, of vervolg de merkwaardigste geschiedenissen die voorgevallen zijn in de Vereenigde Provincien, de Generaliteitslanden en de volksplantingen van den staat. (Leiden, 1787)

- Cornelis van der Aa, Geschiedenis van den oorlog 1793-1802, Cornelis van der Aa

- Kamminga, K., Geene Heeren meer! Zalige egalité! (Amsterdam, 1795)

- Wumkes, Dr. G.A. ,Stads- en Dorpskroniek van Friesland over de jaren 1785—1797

- Kuiper, J.R. Burgers in beweging

- www.elsinga.nl Invent 6389 akte 4 28-10-1814

- Register Huisfloreen binnenstad Leeuwarden 1808, volgens wijkletter en nummer, HCL

- Registre Civique 1811

- Leeuwarder Courant 2-7-1819, p. 4

- Leeuwarden Stemgerechtigden 1824, alle Friezen


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Kunstzinnige voorouders: Dirk Gerbenzon

Dirk Gerbenzon Dit artikel is  er een uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman, handelaar of kunstenaar actief zijn geweest en...