zaterdag 24 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Gerben Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Gerben Gerbenzon (No 32)

Dit artikel is het vierde uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De schutter

Dit vierde artikel gaat over Gerben Gerbenzon. Hij is geboren op 8 oktober 1806, gedoopt op 9 november 1806 en overleden op 15 september 1881. In 1829 was hij een van de uitvoerders van een volkstelling. Hij was op 1 februari 1832 getrouwd met Johanna Margaretha Lodema en had twee dochters, Dieuwke en Catharina Margaretha en een zoon, Johannes Elsertus. Catharina Margaretha is maar 15 maanden oud geworden. Een jaar later kregen ze nog een dochter die dezelfde naam kreeg.

In 1826 zat Gerben bij het depot bataljon (reserve bataljon), zoals uit zijn zakboekje blijkt. Hoe hij bij deze reserve is gekomen zal via de volgende procedure zijn gegaan.

Op basis van een inschrijvingsregister werd een alfabetische lijst opgesteld en van die lijst werd weer een lotingslijst gemaakt. 


Afbeelding 1 Voorblad van het Alfabetische register van de ingeschrevenen voor de dienstdoende schutterij in de Gemeente Leeuwarden



Afbeelding 2 Vermelding van Gerben Gerbenzon in de alfabetische lijst met lotnummer 91. Bij aanmerkingen staat dat hij een rang van officier had.

Een commissie van onderzoek deed uitspraak over een eventuele vrijstelling, waarvan aantekening werd gemaakt op de lijst. Een lotingscommissie stelde daarna een algemene lijst op, waarop de vrijgestelden niet meer voorkwamen. Op deze lijst werden, naar volgorde van lotingsnummer, eerst de ongehuwden en weduwnaars geplaatst, daarna de gehuwden. Tenslotte werd de bijzondere rol opgesteld, waarop zoveel namen werden geplaatst als er nieuwe schutters nodig waren. Als een schutter in de loop van het jaar verhuisde of kwam te overlijden, dan werd de eerstvolgende op de algemene lijst ingelijfd. Het systeem van nummerwisseling werd ook bij de schutterij toegepast. 

Er werd in de Manege in Leeuwarden geoefend. De opleiding duurde een half jaar. Iedere eerste maandag van de maand werd op het schuttersveld tussen het Nieuwe Kanaal en Achter de Hoven geoefend en enkele malen per jaar was er een parade op het Wilhelminaplein. De schietbaan was achter Cambuur. 

Zo wist Leeuwarden een sterkte van ongeveer 700 schutters te behouden, waarvan de helft als reserve. In vredestijd hield de schutterij zich bezig met het ondersteunen van de politie, bijvoorbeeld bij grote branden maar had het vooral een ceremoniële functie. Op hun sjako hadden ze een kokarde met een gele bal met een klein wit balletje, dat door de Leeuwarders “citroentje met suiker” genoemd werd.

Het liedje ‘1, 2, 3, 4, hoedje van papier' is trouwens een spotliedje op de snelle manier van produceren van sjako’s ten behoeve van de Nederlandse Mobiele Schutterij voor de mobilisatie  van 1830-1839. Het binnenwerk van de sjako werd gemaakt van leer, vilt en karton.




Afbeelding 3 Zakboekje van Gerben Gerbenzon

Verderop in het zakboekje staat zijn signalement. Hij was 1 el, 6 palm, 3 duim en 5 streepjes groot. Bij de invoering van het metrieke stelsel in 1820 werd een el gelijkgesteld aan een meter; een palm een decimeter, een duim een centimeter en een streepje een millimeter. Hij was dus afgerond 1 meter 64. 


Afbeelding 4 Signalement in het zakboekje

Zoals in een eerder artikel gezegd konden in tijden van nood de schutters worden opgeroepen om dienst te doen als landstorm. De enige keer dat dit heeft plaatsgevonden was in 1830, tijdens de Belgische Opstand. De dienstdoende en rustende schutterijen werden verenigd tot een korps, genaamd de Vriesche Mobiele Schutterij, die gelegerd werd in Noord-Brabant. Pas toen in 1839 er eindelijk vrede gesloten werd mochten de schutters weer naar huis.

De grenadier

Gerben is als vrijwilliger in oktober 1830 bij de grenadiers in dienst getreden. De eenheidsnaam Garde Grenadiers bestaat in velen landen en werd in de middeleeuwen al toegekend aan Franse elite troepen. Het woord Grenadier is dan ook afgeleid van het Franse woord "Grenade" wat "Granaat" betekent. Deze "handgranaten" waren destijds het belangrijkste wapentuig van de Grenadiers. 

Dit was in de tijd dat bataljons op linie tot op een meter of 50 van de vijand afmarcheerden. De Grenadiers stonden vooraan. Gereed met hun handgranaten, om deze op bevel op de vijand te mikken. Grenadiers moesten dan ook lange mannen zijn met lange armen om de granaten zover mogelijk te gooien. Het waren militairen van wie meer verwacht en geëist werd dan van de gemiddelde militair. Zij vingen als voorste linie de zwaarste klappen op. Zo zijn ook de berenmutsen te verklaren waaraan de Grenadiers te herkennen zijn. Bij charges van de vijandelijke cavalerie ving deze muts (hopelijk) de sabelslagen op. 



Afbeelding 5 Regiment Grenadiers 

Onder het oog des Konings

Het huidige Nederlandse Garderegiment Grenadiers is opgericht op 7 juli 1829 tijdens de regering van Koning Willem I. Omdat het Garderegiment toen belast was met de zorg voor de veiligheid van de vorst dienden de grenadiers aanvankelijk in Brussel. Later werd de Koning in Den Haag beveiligd "onder het oog des Konings".

De Grenadiers vormden een afzonderlijk keurkorps. De eisen om Grenadier te worden waren in 1830 streng: de minimale lengte was 1.72 meter en verder dienstijver en goed gedrag. Later, in 1866, daalde de lengte eis naar 1.67 meter. Volgens het zakboekje van Gerben was hij echter bijna 1 meter 64 groot. Wellicht nam men het tijdens de opstand van België iets minder nauw met deze regel. Als wapen hadden de Grenadiers een sabel en een lange buks.

Na de overwinning op Napoleon bij Waterloo in 1815 is het in Europa nog steeds onrustig. Dit geldt ook voor het Koninkrijk der Nederlanden dat toen uit het huidige België, Nederland en Luxemburg bestond. het noordelijke en het zuidelijke deel blijken politiek en cultureel uit elkaar te zijn gegroeid. In 1830 broeit het in België waar de katholieken en liberalen het niet eens zijn met het beleid van koning Willem I en velen aansluiting met Frankrijk zoeken. Het komt tot een oproer in Brussel die uitgroeit tot een nationale opstand. Met steun van Engeland wordt Prins Leopold van Saxen-Coburg koning der Belgen en een jaar later helpt Frankrijk België zich definitief los te maken van Nederland. 

Het Regiment Grenadiers bestond uit drie bataljons van elk vier compagnieën en het kreeg in 1830 te maken met het oproer in Brussel. De eerste openlijke uitbarsting van het oproer vond in augustus 1830 plaats na de operavoorstelling "De stomme van Portici" in de Muntschouwburg. Wapenwinkels werden geplunderd en kort daarna hoorde men de eerste schoten in de straten van Brussel.

Op 23 september 1830 trok op bevel van Koning Willem I, een legerkorps van 14.000 man Brussel binnen, onder aanvoering van de Grenadiers en Jagers. Men stuitte op heftige tegenstand. Huis na huis, barricade na barricade moest worden veroverd. Pas tegen de avond luwde de strijd. Er moest tenslotte ook gegeten worden en als het donker is zie je niet veel. De volgende ochtend werd een rood-geel-zwarte vlag op de opstandelingen veroverd, deze vlag bevindt zich nu nog in het Historisch Museum van Grenadiers en Jagers.

Gerben Gerbenzon heeft deze strijd om Brussel niet meegemaakt. Hij was immers pas in vanaf 5 oktober 1830, als vrijwilliger, bij de Grenadiers in dienst getreden. Daarvoor zat hij, zoals hierboven in zijn zakboekje te lezen viel, bij het reserve bataljon. Aan de tiendaagse veldtocht heeft hij wel meegedaan. In 1832 heeft hij daarvoor het metalen kruis ontvangen.


Afbeelding 6 Het metalen kruis


Afbeelding 7 Certificaat metalen kruis

Toen op 21 juni 1831 Koning Leopold, zoals dat zo mooi heet, in zijn nieuwe waardigheid werd bevestigd, beloofde hij Limburg bij België te voegen. Koning Willem I besloot hierop opnieuw de wapens op te pakken, wat leidde tot de Tiendaagse Veldtocht.

In augustus 1831 doorbraken de Nederlandse troepen de eerste Belgische weerstanden. Over drie assen werd België binnengevallen. Het aanvalsplan bestond uit een tangbeweging: één rechtstreeks naar Antwerpen en Brussel en de andere via Limburg naar Brussel.

De afdeling Grenadiers hoorde bij de eerste brigade van de eerste divisie en, bestond uit twee bataljons, ieder met vier compagnieën, en een depot van twee compagnieën.  Een compagnie van de grenadiers was als volgt opgebouwd: een kapitein, een 1e luitenant, twee 2e luitenants, een sergeant-majoor, ze sergeanten, een foerier, acht korporaals, vier tamboers/hoornblazers, vijfentachtig vrijwilligers, dertig dienstplichtigen met een diensttijd van 12 maanden en vijfenzestig dienstplichtigen met een diensttijd van een maand en veertig mobilisabele dienstplichtigen. In totaal 249 man. (1)

De 1e divisie, viel aan over de westelijk as. Na vijf dagen werd de plaats Diest bezet, het doel was om het Maasleger van het Scheldeleger te scheiden was bereikt. Het Maasleger vluchtte in een chaotische terugtocht. Het tweede bataljon Grenadiers heeft zich bij de opmars naar Leuven uitzonderlijk onderscheiden. Op 12 augustus wilde de 1e Divisie de aanval op Leuven openen, maar Frankrijk en Engeland stonden niet toe dat de Nederlandse aanval voortgezet zou worden. 

Er volgde een patstelling. Koning Willem I wilde niet toegeven en het gevolg was dat een grote gewapende macht lange tijd in het Zuiden van  Nederland gelegerd werd. In Tilburg, dat toen 12.000 inwoners telde, werden duizenden soldaten ingekwartierd bij burgers. Vrijwel alle Tilburgse gezinnen kregen daarmee te maken. Ze ontvingen daarvoor een vergoeding van 35 cent per soldaat voor kost in inwoning, Dat was weinig. Een volwassen textiel arbeider verdiende bijvoorbeeld 50 tot 80 cent per dag. 

Op 10 juni 1831 werd het kamp Rijen door de militairen van de eerste divisie in gebruik genomen die vanuit hun inkwartieringen in Breda en Tilburg naar Rijen marcheerden. Een van de eerste dingen die de manschappen deden was hun tenten op te hogen om te voorkomen dat ze onder water liepen. Het kamp bood plaats aan 10.000 man. 


Afbeelding 8 Kamp Rijen

Gerben zal hier ook hebben rondgelopen. Rijen ligt tegenover de huidige vliegbasis en nu vindt men nog steeds voorwerpen uit die tijd. Het kamp was 1670 bij 212 meter groot. 


Afbeelding 9 Een officiersstent in kamp Rijen

Vanuit 104 houten kantines verkochten kooplui, marketentsters en wasvrouwen hun diensten. desondanks was het soldatenleven er hard. De soldaten sliepen op stro.


Afbeelding 10 Kantine in Rijen

De trom gaf het ritme van de dag aan. Opstaan, tent opruimen, eten. Het eten bestond uit gort met boter of rapen-ratjetoe. Wie genoeg geld had ging echter liever eten bij de kantines. Tussendoor waren er oefeningen, appel en inspectie.

De verveling werd verdreven met drank en kaarten. Een enkeling las de krant, want de meeste soldaten waren analfabeet. Van overheidswege kreeg elke soldaat een dop jenever. Verder was er een schouwburg: de Groote Tent Concordia. Daar werden voorstellingen gehouden, maar ook de mis op zondag.

In 1839 volgde de definitieve afscheiding van België. Tijdens de acties in 1830 en 1831 waren er bij de Afdeling Grenadiers en de Jagersbataljons in totaal 61 doden gevallen. Alle deelnemers aan de gevechten te Brussel en de Tiendaagse Veldtocht ontvingen als herinnering het 'Metalen Kruis', vervaardigd uit vijf op de Belgen veroverde kanonnen, die voor dit doel werden omgesmolten. Uit erkenning voor de prestaties in 1830-1831 bevestigt koning Willem III in 1849 het Metalen Kruis (2) van zijn gestorven vader koning Willem II aan het vaandel, terwijl in 1896 het opschrift ‘Tiendaagse Veldtocht 1831' aan het vaandel van het Regiment Grenadiers en Jagers wordt toegekend. 

In 1831 woonde Gerben Gerbenzon in wijk H. Grote Hoogstraat no 19, in de binnenstad van Leeuwarden en was hij zaakwaarnemer. Op 25 februari 1843 was hij, net als zijn opa voor hem, stadsbode. Daarvoor was hij klerk 1e klasse bij de Griffie van de provincie: “Gerbenzon G. Johz. hij zweere getrouwheid aan den Koning en gehoorzaamheid aan de wetten van den staat, alsmede dat ik om te bekomen mijne bediening als klerk enz. zal ik dit document ondertekenen enz. jaar 1839”. Men kan dan wel vaststellen dat ook Gerben zich in dienst heeft gesteld van zowel stad als staat, net als zijn grootvader, vader en broer. 


Afbeelding 11 Uittreksel uit het huwelijksregister van 1832

Verder is hij nog klerk geweest bij notaris Jan Hzn Albarda te Huizum. 

Op het moment dat hij met Johanna Margaretha Lodema trouwde, op 1 februari 1832, was hij nog grenadier bij het eerste bataljon en zat hij in garnizoen in Tilburg. Hij had toestemming van zijn commandant van de Grenadiers nodig om te kunnen trouwen, welke hij ook kreeg (zie hieronder).



Afbeelding 12 Toestemming commandant van de Grenadiers

Verder kon hij het certificaat overleggen ten bewijs van het dienen bij de militie. Hieruit blijkt dat hij bij de loting van 1825 het nummer 92 (3) had en was ingelijfd bij de achtste afdeling van de infanterie en 5 jaar had gediend. Leuk detail is ook het signalement op het certificaat. Het zou moeten overeenkomen met dat van zijn zakboekje, maar doet dat niet helemaal. Het lijkt erop alsof hij 16 centimeter is gegroeid, maar dat kan ook te maken hebben met het gerommel met de benamingen van de lengtematen in die tijd. Een lengte van 1 meter 80 is echter wel weer in overeenstemming met de lengte eis die de grenadiers stelden en komt ook overeen met die van zijn broer, Jan Hendrik, die 1 meter 78 lang was. 


Afbeelding 13 Certificaat van de Nationale Militie Provincie Vriesland

Gerben Gerbenzon is later tweede luitenant geworden bij de Friese schutterij. De benoeming tot tweede luitenant stond in de Nederlandse Staatscourant van 28 augustus 1833 en in de Leeuwarder Courant van 29 augutus 1833


Afbeelding 14 Artikel in Leeuwarder Courant van 29 augustus 1833 met daarin de vermelding van benoeming tot 2e Luitenant bij de tweede afdeling van het eerste bataljon

Op 24 maart 1834 zat hij als tweede luitenant nog steeds in Noord-Brabant. Dat was hij nog steeds toen zijn dochtertje werd geboren.

Afbeelding 15 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 6 mei 1834 met de aankondiging van de geboorte van zijn dochter.

Volgens de Provinciaal Almanak van Vriesland van het schrikkeljaar 1836 was Gerben Gerbenzon, Obbezn, klerk 1e klasse en was hij nog steeds tweede luitenant van “de tweede kompagnie van het eerste batallion van de tweede afdeling van de mobiele Vriesche Schutterij”. 

Een bataljon bestond toen uit zes compagnieën en een depot compagnie. Het uniform van de mobiele schutterij in 1831 bestond uit een donkerblauwe jas met een dubbele rij knopen en een staande kraag; rode kraagpatten en rode manchetten bij de mouwopslagen. Witte bies om de kraag en bij de taille. Verder een blauwe broek afgezet met een witte bies. En een grijze of bruine overjas.


Afbeelding 16 Voorbeeld van uniform van de mobiele Friese schutterij

Het oproepen van de compagnieën Schutters in de Landstorm, in geval van een mobilisatie, vond plaats volgens de volgorde van de bannen. Tot de eerste ban behoorden de compagnieën bestaande uit Schutters die ongehuwd of gehuwd waren maar geen kinderen hadden. De tweede ban bestond uit Schutters die niet voor hun familie hoefde te zorgen en de derde ban bestond uit Schutters die door hun familie wel moeilijk konden worden gemist.

De Leeuwarder Schutterij vormde het 4e Bataljon van het 1e District Friesland en bestond uit vier dienstdoende en twee zogenaamde rustende compagnieën. Een dienstdoende compagnie bestond uit ongeveer 50 tot 100 man. Gedurende de mobilisatiejaren 1830-1839 vormde Leeuwarden het 15e Bataljon Reserve Schutterij. 



Afbeelding 17 Benoeming tot tweede luitenant bij de Mobiele Vriesche Schutterij.


Afbeelding 18 Pagina uit het stamboek met onder ander de vermelding van toekenning van het metalen kruis.



Afbeelding 19 Pagina uit register stemgerechtigden waaruit blijkt dat Gerben Gerbenzon aan de militieplicht heeft voldaan

In 1839 werd de vrede getekend. Toen kregen de deelnemers aan de tiendaagse veldtocht nogmaals een bewijs van erkentelijkheid voor hun inzet.



Afbeelding 20 Verklaring uit 1839 deelname tiendaagse veldtocht

In 1851 woonde hij nog steeds in de Grote Hoogstraat (H 120) Privé gaat het echter niet geweldig: Zijn dochter, Dieuwke, overlijdt op 17-jarige leeftijd op 13 juni 1851. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

(1) Volgens de toelichting op het Koninklijk Besluit nr 104 van 7 juli 1829

(2) Het metalen kruis was laatstelijk in het bezit van mevrouw J.A. Gerbenzon-Adema, weduwe van Prof. mr. P. Gerbenzon te Haren. Detail: De naam op het certificaat is fout geschreven: er staat G. Gerberzon. Zie ook: Ministerie van Oorlog: Naamindex voorgedragenen Metalen Kruizen en Bronzen Medailles, 1832-1834, Den Haag, archief 2.13.13.03inventaris­num­mer 79, folio 79

(3) In de alfabetische naamlijst staat dat hij lotnummer 91 had. 

- www.friezen-in-de –tiendaagse-veldtocht.nl en

- NL-HaNA 2.13.09 Registratienummer 2358, Registratiedatum 1829, Akteplaats

 ’s-Gravenhage, Collectie Regiment Grenadiers en Jagers - 1829-1831, Stamboek 37.

-  Zakboekje van Gerben Gerbenzon

- https://www.wiewaswie.nl/nl/detail/46252293 (registratienummer 2358, stamboek 37).

- Slagorde tiendaagse veldtocht: De tiendaagse veldtocht, 2 tot 12 augustus 1831. Een relativering na anderhalve eeuw. W. Walthuis in de Militaire Spectator

- Provinciaal almanak van Vriesland voor het schrikkeljaar 1836, p.9

- http://altijdstrijdvaardig.nl, register van Leeuwarder stemgerechtigden

-  De Nederlandsche Staatscourant woensdag 28 augustus 1833, no 204; tevens te vinden in de naam en ranglijst der officieren van de schutterijen in het Koninkrijk der Nederlanden bij Jacobus Noordduin, 1833. Tevens Nieuwe Amsterdam Courant en Algemeen Handelsblad 29-08-1933

- Memoires van successie, Tressoar

- Invent 8214 1036/14 10-10-1839 http://altijstrijdvaardig.nl

- Staatsblad 1832, nr. 49

- Nieuwsblad van het Noorden 4-10-1974

- Register Stemgerechtigden Gemeente Leeuwarden

- Tressoar toegang 1038, inv 214

vrijdag 23 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Gerke Obbes Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Gerke Obbes Gerbenzon

Dit artikel is het derde uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De infanterist

Dit derde artikel gaat over Gerke Obbes Gerbenzon, de zoon van Gerben uit het eerste artikel en de broer van Obbe uit het tweede artikel, geboren op 25 september 1787, overleden 2 december 1847. Hij was zaakwaarnemer in 1815 en woonde in K194 (West Hoekster espel). Hij trouwde op 3 november 1811 met Alida Christina Vuistman en ze hadden drie dochters: Yfke, Susanna en Anna Maria. Op 5 juli 1823 werd dat huwelijk ontbonden. In 1829 woonde hij in de Grote Hoogstraat 49 in Leeuwarden en was hij deurwaarder. In 1833 woonde hij in de Kleine Hoogstraat, letter G no 124 


Afbeelding 1 Pagina uit het huwelijksregister, 3 november 1811

In 1822 werd hij deed hij belijdenis bij de Nederlandse Hervormde kerk. 


Afbeelding 2 Lidmaatschap van de Nederlandse Hervormde kerk, 1 december 1822

Op 9 juli 1810 annexeerde keizer Napoleon Bonaparte het Koninkrijk Holland, de vazalstaat waar sinds 1806 zijn broer Lodewijk koning was. Hier ging ook de militaire dienstplicht gelden zoals die op 5 september 1798 al in Frankrijk was ingevoerd. Het leger van het Koninkrijk Holland werd bij de annexatie opgenomen in Napoleons Grande Armée. De dienstplicht gold in principe voor alle mannen van 20 tot 25 jaar, maar er waren natuurlijk eisen waaraan ze moesten voldoen, zoals een minimumlengte van 1,544 mm. Wie getrouwd was, kreeg vrijstelling, en zo waren er nog een paar gronden voor afkeuring of vrijstelling: vrij van dienstplicht waren theologie studenten, matrozen en werknemers van wapenfabrieken. Een te kleine gestalte of handicap was soms nog een reden om aan de "bloedbelasting" te ontkomen, maar de regels werden steeds soepeler uitgelegd naarmate het tekort aan manschappen toenam. Napoleon had kanonnenvlees nodig.

Het oproepen van dienstplichtigen begon in februari 1811. De dienstplicht was toen niet persoonlijk, zodat een ingelote op twee manieren onder de dienst kon uitkomen. Hij kon zijn lotingsnummer ruilen met een dienstplichtige die een hoger nummer had, of hij kon zijn dienstplicht tegen betaling laten vervullen door een man van hoogstens 32 jaar en onbesproken gedrag. Beide manieren van plaatsvervanging  moesten officieel worden vastgelegd. 

De Nederlanders werden niet verspreid over Franse eenheden, maar bleven bij elkaar onder het bevel van Franse officieren. In totaal waren dit in 1810 bijna 26.000 man en 1.200 officieren.

De beroepsmilitairen komende van het leger van het Koninkrijk Holland dienden vooral bij: 
3e Régiment de grenadiers à pied de la garde impériale 
2e Régiment de lanciers de la garde impériale 
11e Régiment de Hussard) in Arras 
14e Régiment de Cuirassiers

De dienstplichtigen dienden vooral bij: 
123e Régiment d'infanterie de ligne in Saint-Omer  
124e Régiment d'infanterie de ligne in Abbéville 
125e Régiment d'infanterie de ligne in Amiens 
126e Régiment d'infanterie de ligne in Luik
33e Régiment d'infanterie légère in Givet 
9e Régiment d'artillerie à pied in Douai  
88e Cohort in Amsterdam

Gerke Obbes Gerbenzon staat in het militieregister van 1795-1813. Hij is ingeschreven in stamboek 575, 125e regiment van linie. Het 125e was in 1795 opgericht en gelegerd in Amiens, en bestond vrijwel geheel uit Nederlanders. De linie infanterie vormde de ruggengraat van het leger. Op het slagveld stonden ze in linies opgesteld om met hun geweren op de tegenstander salvo's af te vuren en ze daarna met de bajonet op de loop aan te vallen. Het 125e regiment stond vanaf 10 juli 1810 onder leiding van kolonel Wagner. 


Afbeelding 3 Kolonel Wagner

Het 125e regiment was de voorzetting van het oude 4e Hollandse regiment en van het tweede bataljon van het 7e Hollandse regiment. 

Uit een brief van een tijdgenoot blijkt hoe Gerke waarschijnlijk van Leeuwarden in Amiens terecht was gekomen. Namelijk te voet. De mars ging van Leeuwarden via Heerenveen, Steenwijk, Zwartsluis, Zwolle, Apeldoorn, Arnhem, Gassel, Den Bosch, Tilburg naar Antwerpen en van daar via Mechelen, Brussel, Tubbeken, Cambrais en Dolan naar Amiens. In totaal 114 uur lopen, gelukkig met de nodige rustdagen. In Amiens waren kennelijk te weinig barakken, zodat sommige rekruten ondergebracht werden bij burgers in de stad.

Het eten van de rekruten was redelijk, althans voor die tijd. " 's Morgens om 10 uur dan eten wij zop met witte brood. Om 3 uur dan eten wij aardappelen met knollen of appels of koolen. Wij hebben daags anderhalf pond brood en een halfpond vlees." 



Afbeelding  4 Vermelding van Gerke Obbes Gerbenzon in het stamboek



Afbeelding 5 De geschiedenis van het regiment en de veldslagen waaraan bataljons van het regiment meededen.

Het is niet helemaal na te gaan welk bataljon precies bij welke veldslag was betrokken. Misschien heeft Gerke steeds het geluk gehad. Hij kwam net te laat als rekruut binnen. De Hollande Brigade was in 1808 al naar Spanje vertrokken. En hij hoefde niet mee naar Rusland; hij was toen al met ontslag. Maar misschien is hij wel betrokken geweest bij de oorlogshandelingen in Duitsland of op Walcheren.




Afbeelding 6 Een soldaat van het 125e regiment van linie

In 1812 was het regiment richting Polen verplaatst. De “Hollandse” regimenten vochten zonder uitzondering in Rusland en leden daar zeer zware verliezen. Het 125e regiment maakte onderdeel uit van de 12e divisie die zich had opgeofferd voor de redding van de restanten van het Grote Leger van 27 tot 29 november 1812 bij de bruggen over de Berezina tijdens de terugtocht uit Rusland. Wagner, hoewel ziek en gewond en uitgeput bracht de laatste nacht door bij zijn mannen. 'En carré' vochten ze door in de sneeuw. De volgende ochtend sneuvelden de laatste Nederlanders of werden half bevroren krijgsgevangen gemaakt. Wagner en 21 van zijn officieren bezweken in het ziekenhuis van Witepesk aan hun wonden.


Afbeelding 7 De ondergang van het 125e regiment in de nacht van 27 op 28 november 1812 aan de oever van de Berenzina

Gerke was op 25 december 1808 in Amiens als rekruut, als vrijwilliger, bij de voorloper van het 125e regiment, het 4e oud-Hollandse regiment, binnen gekomen .De dienstplicht kwam pas in februari 1810.  

Volgens het stamboek had hij blauwe ogen, bruin haar en was hij 1 meter 76. Hij was vanaf 16 juni 1809 korporaal bij de derde compagnie van het derde bataljon. Later gedegradeerd tot soldaat bij de derde compagnie van het vijfde bataljon vanaf mei 1810. In december 1810 zit dit vijfde bataljon in Den Haag en wordt het geleid door kapitein Van Groin. Per 1 maart 1811 zit zijn bataljon in Leiden. Op 26 april 1811 was hij “avec conge de reforme” (verlof om te herstellen). Was hij gewond geraakt? Afgekeurd? In elk geval was dit zijn geluk, want “zijn” 125e regiment werd een jaar later in Rusland vernietigd. 

In 1810 had het regiment een keizerlijke vlag. Deze was in vijf vakken verdeeld: een ruit verbonden met driehoeken, deze waren afwisselend blauw en rood met in het midden het nummer van het regiment omgeven door een lauwerkrans. In het midden stond, omgeven door gouden laurierbladeren: "L' EMPEREUR DES FRANÇAIS AU 125e REGIMENT DE LINGE" . Het vaandel was bekroond met de gekroonde keizerlijke adelaar en een cravatte.


Afbeelding 8 Vaandels van het 125e regiment en zijn voorloper

Afbeelding 9 Fusilier van het 125e regiment

Op 20 december 1813 werd in Nederland het Reglement van algemeene Volkswapening, Landstorm en Landmilitie uitgegeven, waarin onder meer de landstorm werd opgericht. Alle weerbare mannen, tussen de 17 en 50 jaar oud, dienden zich te organiseren in bataljons ter verdediging van de eigen omgeving; er werd geen uniform voorgeschreven, maar iedereen diende een groene tak met bladeren op de hoed te dragen als kenmerk. Alleen degenen die goed konden exerceren mochten een soort uniform en/of uitrusting krijgenLandstormmannen dienden hun eigen wapens mee te nemen; ingeval geen wapens voorhanden waren, werden pieken uitgereikt. De landstormbataljons namen gedurende de bevrijdingsoorlog van 1813-1814 veelvuldig deel aan het belegeren van Franse garnizoenen. Zo werd Delfzijl belegerd met behulp van 19 bataljons landstorm uit onder meer Winschoten. Nadat Napoleon in 1815 definitief werd verslagen  met behulp van de landmilities die geformeerd waren n.a.v. het Reglement van Algemeene Volkswapening voor de verdediging van het vaderland werden de eenheden ontbonden.

De bevrijdingsoorlog 1813-1815

Eind 1813 werd de onafhankelijkheid van Nederland hersteld. Prins Willem VI nam op 15 maart 1815 de titel aan van koning Willem I van het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden (het grondgebied van wat nu de Benelux is).



Afbeelding 10 Het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden (prive bezit J.E. Gerbenzon)

Hoe moest het nieuwe leger er uit zien? Een Staand beroepsleger of moesten er ook dienstplichtigen zijn? En wie zou de baas zijn: de vorst of het parlement?  De landmacht bestond in eerste instantie uit een beroepsleger van 34.000 man; een nationale militie (dienstplichtigen) van 22.000 man en de lokale schutterijen die als reserve konden worden opgeroepen. Het parlement zag liever een leger bestaande uit dienstplichtigen waarop zij via de Militiewet invloed op kon hebben dan een staand beroepsleger dat ten door de koning aangestuurd werd. Wegens tekort aan beroepspersoneel en omdat dienstplichtigen goedkoper waren werden de militie en het staande leger samengevoegd tot een kader-militieleger. Het kader was beroeps. De dienstplichtigen waren vooral lotelingen die te arm waren om een vervanger (remplaçant) te betalen. Nummerwisseling (het vrijwillig ruilen van een lotingsnummer met iemand die ingeloot was) was ook nog toegestaan. 

Bij de grondwet van 1814 werden (weer) schutterijen ingesteld, die in tijd van oorlog konden dienen als versterking van het leger. In de besluiten van de gemeenteraad van Leeuwarden is te lezen dat er begin augustus 1814 een schutterij georganiseerd was, maar dat er geen wapens waren. De gouverneur verlangde dat er binnen de stad een schutterij moest komen van 5 compagnieën, elk van 75 man. 

Op 12 september 1815 is de sterkte:
Staf: 19 man
Officieren (4 compagnieën): 16 man
Tamboers en Pijpers:    8 man
Onderofficieren en schutters: 383 man

Verder schrijft de secretaris van Staat van binnenlandse zaken dat de Schutterijen zoveel mogelijk uit de gegoede burgerij moet worden geworven.

Het vaandel zou er als volgt gaan uitzien: Een witte ondergrond met een rond blauw schild waarop gouden klimmende leeuwen, omgeven met een oranje krans. Hierboven in gouden letters: “Voor Vaderland en Oranje”, daaronder: “Stedelijke Schutterij van Leeuwarden”, verder het rijkswapen met oranjekrans en “Je Maintendrai”. Het vaandel kwam er uiteindelijk toch iets anders uit te zien.





Afbeelding 11 Het vaandel van de Leeuwarder Schutterij

De schutters moesten zelf voor het uniform zorgen, maar in een aantal gevallen betaalde de gemeente dat. Volgens de wet van 1827 kende men in steden van tenminste 2.500 inwoners dienstdoende, en in de overige steden en op het platteland “rustende” schutterijen. De wet stelde de sterkte van beide soorten schutterijen vast op 600 man per 20.000 inwoners. Alle mannelijke Nederlanders tussen 25 en 34 jaar kwamen voor de dienst in aanmerking. Evenals bij de militie was de diensttijd vijf jaar. Het gemeentebestuur was verantwoordelijk voor de dienstdoende schutterij, de commissaris des Konings voor de rustende schutterij. Bij oorlogsdreiging konden de schutters worden opgeroepen om dienst te doen als reservetroepen of landstorm. 

Landstormmannen dienden hun eigen wapens mee te nemen. In het geval er geen wapens waren, werden pieken uitgereikt. De landstormbataljons namen gedurende de bevrijdingsoorlog van 1813-1814 veelvuldig deel aan het belegeren van Franse garnizoenen. Nadat Napoleon in 1815 definitief werd verslagen met behulp van onder andere de landmilities werden de eenheden ontbonden. 

Uit het register van stemgerechtigden van de gemeente Leeuwarden uit 1824 blijkt dat hij aan de militieplicht heeft voldaan. 


Afbeelding 12 Pagina uit register van stemgerechtigden van Leeuwarden, 1824

In 1830, Gerke was toen 43 jaar oud, was hij nog steeds lid van de schutterij. Hij verzocht echter op 30 november van dat jaar om "vrijstelling van wachtdiensten wegens lichaamszwakte, ter handhaving van de inwendige rust.”. Dit werd door de gemeenteraad toegestaan en aan de commandant meegedeeld. 

Hij bleef betrokken bij het leger, tenslotte was zijn broer als tweede luitenant betrokken bij de tiendaagse veldtocht en de nasleep daarvan. Zo gaf hij op 23 augustus twee gulden en zestig cent ten behoeve van de gekwetsten van het Leger.


Afbeelding 13 Artikel in Leeuwarder Courant van 23 augutus 1831 met vermelding van gift aan het leger ten behoeve van gekwetsten

In de praktijk bleek het moeilijk om de schutterij in stand te houden. Vaak ontbrak het aan goed kaderpersoneel en materieel. Ook moest de schutterij taken afstaan aan de steeds beter georganiseerde politie en brandweer. Op 24 juni 1901 werden de schutterijen daarom opgeheven en vervangen door de landweer, die bestond uit dienstplichtigen en vrijwilligers. 

Deurwaarder

Hoe ging het verder met Gerke? 

In 1815 zet hij een advertentie in de Leeuwarder Courant dat hij ondersteuning biedt bij het indienen van de aangifte voor de dan geldende oorlogsbelasting.


Afbeelding 14 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 29 november 1815

In 1815 en lang daarna is hij deurwaarder; hij wordt in de archieven van de burgerlijke stand ook copist genoemd en kantoorklerk. Op 23 augustus 1828 was hij bij besluit van B&W van Leeuwarden aangesteld voor het rondbrengen van waarschuwingsbiljetten en sommaties. Op 29 mei 1824 werd hij aangesteld als Commies der plaatselijke belastingen. Dit zijn met name de Lantaarn- Brandspuit- en Nachtwachtgelden. Hij kreeg daarvoor 2 en een halve cent voor een eerste sommatie en 5 cent voor een tweede sommatie. Ook in 1832 deed hij dit nog maar toen vroeg hij aan de gemeente om 15 cent in plaats van 7 en een halve cent te mogen declareren voor het opmaken van een proces verbaal of een verklaring van onvermogen. In 1835 krijgt hij een bedrag van 40 gulden voor zijn werk om fouten in het kadaster op te sporen.

Op 11 november 1831 was hij zaakwaarnemer en hielp hij bij de afhandeling van belastingzaken. Kennelijk was het voor de gemiddelde burger ook toen al lastig om belastingbetaling goed te regelen.


Afbeelding 15 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 11 november 1831


Afbeelding 16 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 17 februari 1832

In 1833 bood hij zijn diensten aan in een advertentie in de Leeuwarder Courant onder andere om zijn stadsgenoten te helpen bij de administratie en de belastingaangifte. Hij was toen deurwaarder en nog steeds zaakwaarnemer.


Afbeelding 17 Advertentie in de Leeuwarder Courant 27 augustus 1833


Afbeelding 18 Advertentie in de Leeuwarder Courant 6 september 1833


Op 11 maart 1835 's morgens om elf uur overlijdt zijn dochter Yfke Gerbenzon. Ze is pas 22 jaar oud.


Afbeelding 19 Vermelding in de Leeuwarder Courant 20 maart 1835

In 1838 woonde hij in de Poststraat, wijk H no 109, althans volgens bovenstaande advertentie. Hij trad op als getuige bij akten, zoals bijvoorbeeld in 1835.


Afbeelding 20 Handtekening van Gerke Gerbenzon

In 1846 trad hij op als "boedelredder" (executeur-testamentair).


Afbeelding 21 Vermelding in de Leeuwarder Courant 28 april 1846

Hij overleed op 2 december 1847, elders staat 1 december 1847. Er was geen onroerend goed (meer) in de nalatenschap.

Afbeelding 22 Kennisgeving van overlijden in de Leeuwarder Courant van 7 december 1847

 Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- www.memoiresdeshommes.sga.defense.gouv.fr; Service Historique de la Defense, Vincennes/Parijs. Inv nr. 21Yc874

- Op Herhaling. De Koninklijke Landmacht en haar reservisten 1945-2006, p. 11

-- Register van Leeuwarder stemgerechtigden

-’T Kleine Krantsje 10 juli 1982, p. 7. 

- Leovardia, 1 mei 2010, p. 11

- L.L.C. Roulin, 125e régiment d'infanterie: historique de corps d'infanterie ayant porté le no 125

- https://allefriezen.nl/zoeken/persons?ss=%7B%22q%22:%22gerke%20gerbenzon%22%7D

- Historisch Centrum Leeuwarden Besluiten Leeuwarden 1811-1850 (Repertorium de Roos) | 1811 | 1 januari 1811 | pagina 58, 57, 56, 49, 321, 22

- Leeuwarder Courant 27 augustus 1833; 2 augustus 1833; 6 september 1833; 27 februari 1838; 23 februari 1838; 11 november 1831; 17 februari 1832; 6 september 1822; 20 september 1822; 13 september 1822; 4 oktober 1822; 11 oktober 1822; 27 september 1822; 23 augustus 1831; 30 december 1831; 6 januari 1832; 14 april 1826; 13 mei 1828; 7 juni 1822; 14 januari 1821; 4 januari 1821; 18 januari 1821; 20 mei 1828; 4 december 1815; 28 oktober 1834; 18 oktober 1822; 13 februari 1824; 16 mei 1834; 20 mei 1834; 16 maart 1838; 7 december 1847; 6 januari 1843; 22 december 1854; 5 april 1844

In dienst van Stad en Staat: Obbe Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Obbe Gerbenzon (No 64)

Dit artikel is het tweede uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De burger

Dit tweede artikel gaat over Obbe Gerbenzon, zoon van de patriot Gerben Gerbenzon uit het eerste artikel. Gerben overleed op 9 februari 1801 en hij heeft dus niet meegemaakt hoe snel de gewonnen vrijheid verviel en zelfs helemaal verdween met de inlijving van Nederland bij het keizerrijk Frankrijk. Daarvoor had hij niet gestreden! Zijn zoon Obbe werd geboren op 5 september 1781. Hij woonde in het Raadhuisstraatje in Leeuwarden en van 1801 tot 1809 bezat hij een huis in de Peperstraat in Leeuwarden. Hij was meester koperslager van beroep. Op 12 mei 1819 verplaatst hij zijn koperslagerij naar de Heerestraat, letter c no 49 in Leeuwarden. 

Obbe meldde zich op 28 oktober 1814 als vrijwilliger om te dienen in de Schutterij van Leeuwarden. Hij had daartoe de burgereed stammende uit 1803 afgelegd:

Burgereed, 1803

Ik belove en swere, na mijn hoogste vermogen:

- de Stadt Leeuwarden en Burgemeesteren, Schepenen en Raeden van deselve in alles getrou en gehoorsaam te sijn; 

- bij en voor deselve op te setten lijff en goed, de eere en reverentie Godes; 

- den voorsschreven Steede, midtsgaders Burgemeesteren, Schepenen en Raeden van dien, voor te staan 't meeste nut, welvaeren en profijt van deselve; 

- sampt der Burgeren en inwoonderen van dien nae mijne beste vermogen met alle reedenen en billikheid te soecken en mij in goede gehoorsaemheid, vreede en eendragt bij en onder mijne meede Burgeren te houden en dragen; 

- alle twist, tweedracht, muiterije en heimlijcke aanslagen, die tegens den Eere en reverentie Godts, der Gereformeerde Christelijke religie, mitsgaders de Stad en ganse Burgerie, sampt Burgemeesteren, Schepenen ende Raeden voorsschreven, mogten gedagt ofte aangesteldt worden, 't selve tot mijne kennisse gekomen sijnde, belove ick terstond wel en getrouwelijck aen de gemelte Burgemeesteren, Schepenen en Raeden 't openbaeren. 

- So waerlijck moet mij helpen Godt Almachtigh.

Over het burgerschap

Voor de Franse tijd gold in Leeuwarden net als in veel andere steden dat niet elke inwoner ook een volwaardig burger van de stad was. Burgers hadden ten opzichte van de andere inwoners bepaalde voorrechten. Zij mochten een beroep uitoefenen in gildeverband en hadden dan bepaalde handelsvoordelen. Ook hadden burgers enige invloed op de samenstelling van het stadsbestuur. Tegenover rechten stonden ook plichten. Van de burgers werd verwacht dat ze in oorlogstijd de stad zouden verdedigen. Was je burger, dan werd je geacht je plicht bij de schutterij te doen. Een soort dienstplicht dus.

Het burgerschap ging over van vader op zoon. Voor hen die geen geboren burgers waren, bestond er de mogelijkheid om het burgerschap te verkrijgen. Hiervoor moest men een bepaald bedrag in de stadskas storten en een eed van trouw afleggen. Zowel de hoogte van het bedrag als de eed werden in de loop der jaren aangepast.

Niet iedereen kwam in aanmerking voor het burgerschap. Men moest een "goet oprecht man" zijn en in staat zijn het burgerrecht te betalen. In de achttiende eeuw liep het aantal nieuw aangenomen burgers sterk terug: er waren minder immigranten. Maar ook speelde mee dat men voor de uitoefening van een beroep steeds minder afhankelijk was van het lidmaatschap van een gilde. 

Het bestaan van een apart stadsburgerschap naast het staatsburgerschap stond op gespannen voet met de idealen van de Franse en Bataafse revoluties. Het stedelijk burgerschap verloor in de Franse tijd dan ook flink aan betekenis. 

Na de omwenteling van 1795 wilde het volk de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap met de wapens verdedigen. Op 6 februari 1795 hadden de Staten van Friesland toestemming gegeven aan het revolutionair comité om de Fraterniteit te Leeuwarden te gebruiken voor een bijeenkomst. Alle vonnissen vanwege de onlusten van 1787 werden vernietigd en de Friese ingezetenen mochten weer wapens dragen. Op 9 februari legde het garnizoen de oranjekokarde af. Op 10 februari werd er een voorlopig bestuur ingesteld en werden de vluchtelingen van 1787 terug verwelkomd. De eersten kwamen op 10 februari 1787 in Leeuwarden aan en werden toegesproken door Anna Jacoba Backer: ”Zijt welkom landgenooten, zijt hartelijk welkom vervolgde Medeburgers, onze Broeders!” 

Overal verschijnen vrijheidsbomen waar jonge dames gekleed in het wit omheen dansen. Op 17 februari legt de burgerschutterij de eed van trouw af voor een commissie van het revolutionaire comité. Later dat jaar werd de burgerwapening strak georganiseerd volgens het door de Nationale Vergadering vastgestelde ‘Reglement tot eene algemeene Burgerwapening voor de geheele Nederlandsche Natie’. Als gevolg daarvan werd in Friesland een ‘Commissie voor de Gewapende Burgermacht’ in het leven geroepen om te fungeren als hoofdbestuur. Deze commissie heeft maar twee jaar bestaan, maar speelde een belangrijke rol bij het neerslaan van het zogenaamde Kollumer oproer in februari 1797. De door de patriotten ingestelde dienstplicht en belastingen zijn een bron van ergernis en de onvrede wordt nog vergroot door de volstrekte willekeur waarmee de patriotten het land besturen: "Hoe politiek correcter je was, hoe meer kans op een baan." De oranje gezinde opstand in Kollum wordt de kop ingedrukt ten koste van een vijftal doden. Uiteindelijk worden er 168 opstandelingen gearresteerd. De twee vermeende leiders, Levy en Binnes worden later onthoofd. En dat was het einde van de kortstondige, amateuristische opstand tegen de patriotten.

Vanaf 1799 was er dus geen overkoepelend lichaam meer, maar in een aantal grotere plaatsen bleven er korpsen met gewapende burgers tot zeker 1809 in stand. Zij hielpen in 1799 nog mee met het verdrijven van Engelse invasietroepen. 

Tijdens de Bataafs-Franse tijd resulteerde de hevige politieke strijd in een gecentraliseerde legerorganisatie. Daarmee kwam er een einde aan de oude, versnipperde legerstructuur en er kwam een ministerie van Oorlog. De centrale overheid nam de verantwoordelijkheid voor legervorming en de betaling van de militairen. Materieel, bewapening en geneeskundige zorg van militairen werd centraal geregeld, waarbij het Franse leger als lichtend voorbeeld diende. 

Nederland was als bondgenoot van Frankrijk verplicht mee te doen aan de vele oorlogen die Napoleon had ontketend. Dit betekende dat Nederlandse militairen voortdurend in actie moesten komen in vaak afgelegen oorlogsgebieden. 

In 1803 werden de legerbataljons genummerd: van het 1ste tot en met het 21ste bataljon Infanterie van Linie. In 1805 werden deze bataljons door elkaar gehusseld en verenigd tot 8 Regimenten Infanterie van elk 3 bataljons om vervolgens in 1810 opnieuw herschikt te worden in regimenten met Franse benamingen. De Grenadiers heetten vanaf toen 2e Régiment de Grenadiers de la Garde d'Impériale, de jagers het 33e Régiment d'Infanterie Lègère. In 1813 zouden overigens de meeste van deze regimenten in de diverse veldslagen in Rusland vernietigd worden.

De Nationale Garde was bij keizerlijk decreet van 17 December 1813 opgezet om de garnizoenen van het binnenland te versterken of te vervangen. De Nationale Garde was een breed opgezette voortzetting van de eerder genoemde schutterijen. Maar Napoleon zag het ook als een reserveleger ter vervanging van zijn in Rusland vernietigde Grande Armee. Dit was in strijd met zijn toezegging dat de reserve niet buiten de eigen grenzen zou worden ingezet. 

Het beleg van Delfzijl  

Na het ineenstorten van het Franse bewind in Nederland neemt de commandant van de Nationale Garde Van Asbeck het bestuur over de provincie Friesland op zich. Op 19 november werd in Sneek al oranje gedragen, maar in Leeuwarden bleef dit voorlopig verboden uit vrees voor ordeverstoring. Pas op 28 november was er een oranje vlag op een toren van Leeuwarden te zien. De echte aansluiting bij de opstand is er pas op 1 december, nadat de prins van Oranje op 30 november 1813 voet aan land zette in Scheveningen.  Toen in januari 1814 aan baron J. G. Van Sytzama het bevel over het garnizoen der stad Leeuwarden werd gegeven, legde Van Asbeck het commando over de Nationale Garde met tegenzin neer.

Obbe Gerbenzon is in 1814 samen met 47 anderen van deze Nationale Garde ondertekenaar van een document waarin zij klagen dat zij door de “Franschen Keizer een derzelve onderhoorig bestuur willekeurig ten onze laste gelegd en nog onzer schouderen drukt, hoe veelen onzen zuchten enz. enz. ook al dat er naar Delfzijl moeten en zij hun gewoon bedrijf zien ten agteren gaan”.  De eigen stad verdedigen is een ding, maar om helemaal naar Delfzijl te moeten om daar een stel Fransen weg te jagen die nog niet geloofden dat Napoleon verslagen was, is van een andere orde. Zo kon je een bedrijf  (Obbe was meester koperslager) natuurlijk niet runnen. Uit de inschrijving Leeuwarder Stemgerechtigden van 1824 blijkt dat hij aan zijn militieverplichting heeft voldaan en zoals hierboven gezegd heeft hij zich in 1814 aangemeld bij de schutterij. Het is niet zeker of hij ook echt aan het beleg van Delfzijl heeft meegedaan, maar gezien zijn geuite bezwaren lijkt het me wel plausibel.

Het beleg van Delfzijl duurde van 13 november 1813 tot 23 mei 1814. De troepen van de Nationale Garde, Kozakken en Pruisen en de schepen van de Engels vloot belegerden gezamenlijk de vestingstad Delfzijl. Omdat de Franse kolonel Maufroy niet wilde geloven dat Napoleon verslagen was, bleef hij Delfzijl bezet houden. Delfzijl was een vestingstad en een marinehaven. Op 13 november 1813 kondigde Maufroy de staat van beleg af. In de stad waren naast ruim duizend burgers 1.221 man infanterie, 60 man cavalerie, 80 man artillerie met het indrukwekkende aantal van 200 kanonnen op de wallen. De Fransen werden volledig ingesloten door een coalitie van Kozakken, Pruisen en Hollanders. De vluchtroute via de noordkant van de Eems monding was afgesneden door enkele Engelse schepen.

Omdat er te weinig voorraden waren gingen de Fransen regelmatig op strooptocht in de omgeving. Daarbij werden boerderijen van niet meewerkende boeren in brand gestoken. Dat de Fransen de gelegenheid kregen om telkens uit te breken had te maken met het feit de belegeraars niet goed getraind en gedisciplineerd waren. Kolonel Marcus Busch werd aangesteld als bevelhebber van de belegeringstroepen voor Delfzijl en trachtte orde op zaken te stellen. Op 29 november werd het eerste "Nederlandse" kanonschot op Delfzijl gelost, dat beantwoord werd met een hevig vuur uit de vele kanonnen op de wallen van Delfzijl. Hoewel de belegeraars steeds meer versterking kregen, Busch beschikte inmiddels over een leger van ongeveer 4.000 man, hielden de strooptochten van de Fransen aan. 

Op 8 december 1813 gingen 354 man van de Friesche Nationale Garde via Groningen naar Appingedam. Daar maakten zij deel uit van de belegering van Delfzijl. Busch had in de tijd waarin hij Delfzijl belegerde, zijn manschappen deels met zijn eigen geld uitgerust. Toch kampte hij met het probleem dat zijn manschappen slecht gekleed en bewapend waren. Ook de toestand van de Friesche Garde was alles behalve rooskleurig. Dit blijkt uit een brief van de bevelvoerende officier, luitenant kolonel H. Beekkerk aan commandant Van Asbeck van 29 December. "De soldij der nationale gardes blijft uit en de noodige kleeren ontbreken. De menschen lijden in alles gebrek en daardoor wordt de goede geest uitgedoofd, welke reeds ten gevolge heeft, dat er verscheiden uit het cantonnement zijn gedeserteerd. De mannen van den landstorm lijden schrikkelijk van de koude. Na 24 uur op wacht gestaan te hebben, liggen zij 's nachts op een handvol stroo. Zij hebben geen turf om hun potje te koken. In den omtrek van Dalen zijn dan ook alle hekken, palen, heiningen, planken, kortom alles wat brandbaar is, gesloopt", Er werd veel over de slechte voorzieningen geklaagd. Busch liet daarom zonder formele toestemming van zijn superieuren overjassen voor de manschappen vervaardigen. Zijn reputatie bij de manschappen steeg daardoor, maar hij werd door zijn superieuren berispt om zijn eigenmachtig handelen. 

In januari 1814 liepen de spanningen binnen de vesting verder op. Naast het verlies aan manschappen door desertie (voor februari waren er al ruim 400 man overgelopen) verloor Maufroy steeds meer manschappen die sneuvelden bij de rooftochten. De situatie werd voor hem steeds nijpender. 
Op 16 januari 1814 verlaten honderd man van de Nationale Garde onder bevel van Kapitein S. F. de Haan onder muziek via de Hoeksterpoort Leeuwarden naar Delfzijl ter aflossing van hun wapenbroeders.

Begin februari werd er een tegenaanval door de Fransen  ingezet. In de nacht van 5 februari werd de batterij bij Naterij volledig verwoest. 's Middags kwam er een tweede aanval, ditmaal op Holwierde en Appingedam, die door de belegeraars werd afgeweerd. 's Avonds volgde er in de Oosterhoek een aanval op de batterijen van Weiwerd en Geefsweer, die eveneens werden verwoest. De dorpen werden in brand gestoken en de overvallers keerden met een grote buit terug in Delfzijl.

Als reactie hierop maakte Busch het plan op om de vesting te bestormen maar de provinciaal militair commandant, luitenant-generaal Otto van Limburg Stirum deelde Busch mee dat de Nederlandse troepen niet mochten deelnemen aan de bestorming van Delfzijl. Wel kreeg Busch de opdracht een vriendelijke brief te overhandigen waarin kolonel Maufroy verzocht werd om zo verstandig te zijn de vesting over te geven. Busch heeft de brief niet laten overbrengen. Nu werd Busch wegens dienstweigering gearresteerd, en werd kolonel Coenraad van Valkenburg bevelhebber. De chaos en onvrede onder de belegeraars nam daardoor met de dag toe. In feite lag de belegering stil. De Fransen maakten van de gelegenheid gebruik door in de omgeving aanvallen te doen en te plunderen. Van Valkenburg viel daarop de Fransen aan en er ontstond een heftig gevecht.

Een dag later bracht koning Willem I een bezoek aan Appingedam om de stellingen van de blokkadetroepen om Delfzijl te inspecteren. Hij hoorde over de chaos en onvrede bij de troepen en kreeg het advies om kolonel Busch, die bij de manschappen in hoog aanzien stond, te herstellen in zijn functie als bevelhebber van de belegeringstroepen voor Delfzijl. De koning nam dat advies over. 

Toen op 31 maart 1814 Parijs veroverd was, wilde Maufroy nog steeds niets weten van overgave. Hij wachtte op orders. Die kwamen echter niet, wan Napoleon had inmiddels op 6 april afstand gedaan van de troon. En de burgers van Delfzijl leden inmiddels honger.

Op 27 april 1814 is er een detachement Friesche Gardes van de blokkade van Delfzijl teruggekeerd en afgelost door het 5de detachement.

Op 5 mei werd na diverse onderhandelingen een wapenstilstand gesloten. Uiteindelijk berichtte Maufroy zijn belegeraars dat hij onder zijn eigen voorwaarden bereid was tot een overeenkomst tot het ontzet van Delfzijl. De belangrijkste voorwaarde was dat hij met volle militaire eer mocht vertrekken. Vervolgens werd er een witte vlag gehesen op de Grote Waterpoort en dreunden er 101 saluutschoten als bewijs van Maufroys beslissing. Nadat de belegeraars akkoord waren gegaan met Maufroys voorwaarden, vertrokken er in de ochtend van 23 mei 1814 vijf schepen met Franse vrouwen en kinderen en met zieken en gewonden van Delfzijl naar Antwerpen. Vervolgens marcheerden rond 7 uur de ongeveer 1.100 overgebleven Fransen Delfzijl uit, om via Den Bosch naar het eindpunt Lille op te trekken. Maufroy en zijn mannen verlieten de vesting "met vliegend vaandel en slaande trom" en met vier kanonnen. Met het vertrek van Maufroy uit Delfzijl was eindelijk het laatste Franse bolwerk gevallen.

Om 10 uur trok een compagnie van de Nationale Garde van het 9e Bataillon van Ligne van Holland, Delfzijl binnen. Weer klonken er saluutschoten in Delfzijl. Kolonel Busch en zijn Nationale Garde trekken door de versierde Steentilpoort Groningen binnen en worden op de Grote Markt met een hartelijke toespraak verwelkomd. Nooit zouden de Groningers vergeten wat zij aan de "onvermoeide en eensgezinde pogingen der gewapende burgermacht" te danken hadden. Het volk riep: "hoezee, vivat Oranje!". Vervolgens werden de officieren op het stadhuis op "een prachtig dejeuner" onthaald. Het detachement Vriesche Garde werd op 27 Mei 1814 met muziek tot buiten de stad begeleid. Jaren later wordt er nog gecorrespondeerd over achterstallige soldij...


Afbeelding 1 Bewijs dat Obbe aan zijn militieplicht heeft voldaan

Op 30 mei 1808 had Obbe samen met zijn vrouw Dieuwke Emmenes een hypotheek van FL. 200,00 en die moest natuurlijk wel betaald worden. Ze hadden vier kinderen: Gerben, Yfke, Fetje en Jan Hendrik. Op 7 juni 1816 doet Obbe belijdenis, In 1829 woonde hij met Dieuwke en hun zoon Jan Hendrik in de St. Jacobsstraat in Leeuwarden. Obbe overlijdt op 49-jarige leeftijd op 28 september 1830. Dochter Yfke is dan ook al op 30-jarige leeftijd overleden. Dieuwke overlijdt op 30 jul 1847 in afwezigheid van zoon Jan Hendrik; hij is in Oost-Indië en men weet op dat moment niet of hij nog in leven is. Maar over hem later meer. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Historisch gedenkboek der herstelling van Neerlands onafhankelijkheid in 1813 (Haarlem, 1912)

- Aanspraak der Burgerdochteren van Friesland, aan een gezelschap Vaderlandsche medeburgers, door Anna Jacoba Bakker, te Leeuwarden, bij M.A. van der Wal, op de kelders 1795

- Allart, J. Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der Neederlanden, negentiende deel (Amsterdam, 1797)

- Van der Eyck, P. en Vygh, D., Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, of vervolg de merkwaardigste geschiedenissen die voorgevallen zijn in de Vereenigde Provincien, de Generaliteitslanden en de volksplantingen van den staat. (Leiden, 1787)

- Cornelis van der Aa, Geschiedenis van den oorlog 1793-1802, Cornelis van der Aa

- Kamminga, K., Geene Heeren meer! Zalige egalité! (Amsterdam, 1795)

- Wumkes, Dr. G.A. ,Stads- en Dorpskroniek van Friesland over de jaren 1785—1797

- Kuiper, J.R. Burgers in beweging

- www.elsinga.nl Invent 6389 akte 4 28-10-1814

- Register Huisfloreen binnenstad Leeuwarden 1808, volgens wijkletter en nummer, HCL

- Registre Civique 1811

- Leeuwarder Courant 2-7-1819, p. 4

- Leeuwarden Stemgerechtigden 1824, alle Friezen


Kunstzinnige voorouders: Dirk Gerbenzon

Dirk Gerbenzon Dit artikel is  er een uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman, handelaar of kunstenaar actief zijn geweest en...