zondag 25 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Jan Hendrik Gerbenzon


In dienst van Stad en Staat: Jan Hendrik Gerbenzon

Dit artikel is het vijfde uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De koloniaal

Dit vijfde artikel gaat over Jan Hendrik Gerbenzon. Hij is hervormd, geboren op 15-02-1817, overleden 29 september 1853 te Tobalij, Banka, Indië. Banka (Bangka) ligt voor de kust van Sumatra. Tobalij schrijf je tegenwoordig als Toboali. 

Jan Hendrik was 1 meter 78 lang. Hij was ook een zoon van Obbe Gerbenzon, de jongere broer van Gerben. Zie daarvoor het tweede en het vierde artikel van deze reeks. Op zijn zeventiende was hij zilversmid gezel. Hij was vanaf 15 mei 1836 als milicien in dienst bij het regiment Lanciers no 10, eerst dus als dienstplichtige, maar al op 1 juni 1836 overgegaan naar de Staande Armee voor de tijd van zes jaar en een maand. Hij kreeg daarvoor een premie van twintig gulden. Volgens het signalement had hij bruin haar en blauwe ogen. 


Afbeelding 1 Voorpagina Stamboek Regiment Lansiers no 10


Afbeelding 2 Vermelding van Jan Hendrik Gerbenzon in het stamboek van Regiment Lansiers no 10

Het regiment Lanciers no 10 is opgericht in 1810. In 1819 is het korps guides te paard in dit regiment geïncorporeerd. In 1841 is het omgezet in het eerste regiment Lanciers en vervolgens in 1849 in het vierde regiment Dragonders. In 1881 is het omgezet tot het eerste regiment Huzaren.

Lansiers droegen een ijzeren gepunte lans van 2,67 meter lengte, een gebogen sabel, een karabijn van 4 kilo en twee pistolen van elk twee kilo. Zwaar bewapend dus. De lansiers hadden het imago van een elite korps, een verwijzing naar het befaamde korps Rode Lansiers van Napoleon. De lans was sinds einde van de zestiende eeuw uit het arsenaal verdwenen, maar kwam nu dus weer terug. Napoleon had namelijk ondervonden dat Poolse lansiers er succesvol mee waren. Ook het Poolse hoofddeksel, de Tchapka, werd overgenomen en bij het Regiment Lanciers no 10 ingevoerd. Of lansiers nog echt nuttig waren in die tijd is discutabel, maar elk zichzelf respecterend leger had lansiers. In Nederland werden ze ook wel de groene lansiers genoemd, naar het groene uniform dat ze droegen.





Afbeelding 3 "Groene lancier", regiment no 10

De lansiers lagen in garnizoen in Utrecht in de Willems Kazerne in de Ridderschapstraat. Deze kazerne is tussen 1824 en 1829 gebouwd onder leiding van de stadsarchitect Johannes van Embden op het terrein van het voormalige Wittevrouwenklooster naar een ontwerp van luitenant-kolonel-ingenieur Willem Offerhaus. Het bouwwerk paste op de locatie tussen de Ridderschapstraat en de Wittevrouwenbarriére door een deel van de singel te dempen.

De kazerne is vernoemd naar koning Willem I en geopend op zijn verjaardag op 24 augustus 1829. De kazerne bestond uit vier vleugels rond een binnenplaats en bood huisvesting voor maximaal 2500 man. Het is een enorm gebouw van vier verdiepingen hoog. De hoofdingang was gelegen aan de Ridderschapstraat. Grote exercities werden op het Janskerkhof gedaan. Er zijn dertig zalen met slaapplaatsen voor de manschappen. De slaapplaats bestond uit een krib, een strozak, een paardenharen matras, twee wollen dekens en twee lakens. Ze moeten elke dag worden ingeleverd en weer opgehaald. Er liggen meer kribben boven elkaar en elke slaapplaats is voor twee mannen bestemd. Maar dat is voor tijden van mobilisatie. De kazerne had zalen voor schermen, de militaire school, het dansen en voor gymnastische oefeningen. In de keukens zijn de stookplaatsen en vier waterpompen. 



Afbeelding 4 De Willems kazerne in Utrecht

De kazerne was de opkomstplaats voor dienstplichtigen uit heel Nederland. Het Rijk betaalde de inkwartiering en voeding. Volgens de diverse reglementen van de kazerne bestond de dagelijkse voeding uit: ‘s morgens om zeven uur een stuk brood met kaas en een kop koffie, om tien uur een portie soep met vlees en groenten of gort, ’s middags om vier uur een voedzame maaltijd van peulvruchten of aardappelen met vlees in de zomer en spek in de winter, met daarbij een kan bier en het avondeten van brood en kaas.

In 1877 is de kazerne overigens afgebrand. Volgens velen was dat een zegen want de kazerne was vergeven van het ongedierte. Daarnaast kon men de brand nog vele jaren als excuus aanvoeren voor verloren uitrusting.

Voor een goed begrip is het belangrijk om te weten hoe de internationale situatie was. De bezetting van Nederland door de Franse revolutionaire legers was de start van twintig jaar onrust. Het land vormde eerst de Bataafsche repuliek (1795-1800), vervolgens het Koninkrijk Holland (1806-1810) en daarna was het een deel van het Franse keizerrijk (1810-1815). Ondertussen hadden de Engelsen min of meer met toestemming van de gevluchte stadhouder de Nederlandse koloniën bezet. Zo ook in Indië. Gedurende de inname van Java door de Engelsen in 1811 heeft de toenmalige sultan de Nederlandse staf op Bangka uitgemoord. Hij is kort daarna zelf door de Engelsen geëxecuteerd. Zijn opvolger stond Bangka in 1812 af aan de Engelsen, maar uiteindelijk werd het geruild tegen Cochin in India bij het Engels-Nederlandse verdrag van 1814. Officieel was Bangka VOC bezit, maar aangezien de staat de schulden van de failliete compagnie had overgenomen kwam het bezit in handen van de Nederlandse staat en dus ook Bangka. 

Terug naar de lotgevallen van Jan Hendrik: op 2 februari 1843 is hij in dienst getreden bij de O.I. Troepen. Of het uit vaderlandsliefde was of vanwege gebrek aan perspectief in Nederland weten we niet zeker. Na 1839 werd het leger ingekrompen. De sterkte van de Staande Armee werd in een paar jaar verminderd van ruim 60.000 naar 20.000 man. Veel beroepskrachten in het leger vervielen tot armoede. In het leger was sprake van "neerdrukkende droefgeestigheid". In juni 1842 was hij het uit het leger gekomen (zie stamboek algemeen depot der Landmagt). Daarna heeft hij een paar maanden in Ommerschans gezeten.


Afbeelding 5 Vermelding Jan Hendrik in het stamboek algemeen depot der Landmagt

Ommerschans

Toen Willem I koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd was de armoede een groot probleem. Er waren veel bedelaars. Rond 1818 leeft bijna een derde van de bevolking van liefdadigheid. De staatskas was leeg en de maatschappij ontwricht. Daarom wordt de "Maatschappij van Weldadigheid" opgericht. De drijvende kracht hierachter is Johannes van den Bosch, een generaal met veel ervaring in Nederlands Indië. Hij wil in Nederland de armoede uitroeien. Ook duizenden burgers en alle grotere gemeenten dragen bij, net als het Rijk zelf. Het idee is dat de gegoede burgerij en het rijk betaalt voor grond en huisvesting en dat de armen door te werken in hun eigen onderhoud zouden voorzien. De Maatschappij groeide uit tot een nationaal experiment. Ze koopt goedkope heidegrond en wil er het land ontginnen en de landbouwproductie stimuleren. Dat gebeurt door de inzet van het verarmde stedelijke proletariaat én met nieuwe technieken. De eerste Kolonie heet Frederiksoord, naar de beschermheer van de Maatschappij, prins Frederik.

Het lijkt in eerste instantie een gouden greep: meer binnenlandse voedselvoorziening, vernieuwende landbouwtechnieken, minder overlast in de steden, arme mensen helpen door ze discipline bij te brengen. Zij leren een vak en kunnen zichzelf dankzij hun eigen ‘bedrijfje’ in levensonderhoud voorzien.

Het verheffen van de mens past in de Verlichtingsidee van de maakbare mens. In de Koloniën ontstaat snel een nieuw landschap met rechte lanen, waterwegen en voorzieningen. In de "vrije Koloniën" wonen families, Zij kiezen daar in principe zelf voor en kunnen zelf beslissen om terug te keren in de samenleving. In de "onvrije Koloniën" worden mensen gedwongen opgenomen. Gestrafte kolonisten, bedelaars en landlopers moeten er op het land werken, onder leiding van geslaagde kolonisten. Bedelaars en landlopers waren volgens de wetten van die tijd namelijk criminelen. 

Na 1840 blijkt het productie- en verdienmodel niet goed te werken: de kosten zijn hoger dan de opbrengsten. De discipline laat te wensen over en mensen hebben te weinig kennis van landbouw. De nieuwe bemesting werkt niet goed, de gronden raken uitgeput en er volgen misoogsten. Ook de graanprijs is ingestort. Er ontstaan financiële en sociale problemen. Het experiment is mislukt, ten koste van het geluk van velen.

Ommerschans was voor die tijd een fortificatie ter bescherming van de zuidgrens van Groningen, Friesland en Drenthe. Het kreeg nu een nieuwe bestemming...


Afbeelding 6 Ommerschans

De eerste kolonies waren gesticht op de woeste gronden in Zuid-Oost Friesland, Zuid-West Drenthe en het noorden van Overijssel. Daar ontstaan de kolonies Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord. Kenmerk van deze kolonies is dat men in betrekkelijke vrijheid zelfstandig kleinschalige landbouw kan uitoefenen. De kolonies krijgen echter ook te maken met lieden die niet willen of kunnen werken. Voor hen bedenkt men een veel strengere kolonievorm, namelijk een waarin men onder dwang moet werken.

Het bedelaarsgesticht Ommerschans komt in 1820 gereed. Centraal staat het hoofdgebouw, een twee verdiepingen tellend kloosterachtig vierkant gebouw met een grote binnenplaats en met blinde buitenmuren. Op de hoeken bevinden zich de verblijven van de zaalbeheerders, deze hebben wel ramen. Het hoofdgebouw is bedoeld voor ongeveer 1200 bedelaars, die in dertig zalen van 40 á 50 personen zijn ondergebracht. De mannen en vrouwen werden gescheiden. Op de binnenplaats, maar ook in een reeks van bijgebouwen, zijn werkplaatsen ingericht waarin de arbeid moet worden verricht. Er is onder andere een smederij, een touwslagerij, een spijkermakerij en een timmerwerkplaats. Er is een grote juteweverij met 100 weefgetouwen voor het vervaardigen van koffiebalen. Vanwege het ontsnappingsgevaar is het complex met een gracht omgeven. Buiten de gracht liggen boerderijen waar men, onder toezicht van soldaten op het land werkt.

Wie niet in staat is om te werken, wordt gekort op zijn uitkering; wie extra werk kan verzetten, heeft de mogelijkheid om meer te verdienen. Wie op deze wijze meer dan fl. 25,- heeft weten te sparen kan in aanmerking komen om ontslagen te worden uit het gesticht.

Gelukkig is Jan Hendrik er slechts een paar maanden geweest. Hij was daar op 7 december 1842 aangekomen en deed vrijwel direct een verzoek om weer in dienst te mogen treden. Zie de brief hieronder. 

Afbeelding 7 Beslissing op verzoek van J. Gerbenzon om in overzeesche dienst te treden van 17 januari 1843

Dit verzoek werd snel gehonoreerd.


Afbeelding  8 Goedgekeurd...

Het Indische leger zat altijd om manschappen verlegen. Het lijkt er dus op dat hij min om meer gedwongen was om weer het leger in te gaan. Zijn zesjarige contract bij de Lanciers was op 30 juni 1842 afgelopen en kennelijk was het hem niet gelukt om zijn draai in de burgermaatschappij te vinden. Voor het weer in dienst treden kreeg hij een premie van 16 gulden.


Afbeelding 9 Moment van in diensttreden bij het Algemeen Depot der landmagt op 2 Februari 1842 

Hij moet geweten hebben dat het een hachelijk avontuur zou worden. De sterfte in de tropen was hoog en kon in sommige gevallen oplopen tot 25% van de manschappen in een jaar. Ook dit contract zou normaal gesproken voor zes jaar zijn. 

Koloniaal Werfdepot 

Jan Hendrik is eerst via het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk gegaan. Per 1 november 1841 was hij soldaat bij de derde divisie van “het algemeen depot der landmagt”. 


Afbeelding 10 Ingang van het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk

Het Koloniaal Werfdepot was het legeronderdeel dat in Nederland rekruten aanwierf en voorbereidde op de dienst bij het leger in de koloniën. Het Werfdepot viel onder het Ministerie van Oorlog. Waren de rekruten eenmaal aan boord van het schip dat hen naar Indië zou brengen, dan vielen zij onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Koloniën. Vóór 1830 ressorteerden de koloniale troepen nog onder het Ministerie van Oorlog, ná 1830 was er sprake van een apart leger, dat viel onder het Ministerie van Koloniën. De Landmacht was een zogeheten kader-militieleger, samengesteld uit zowel beroepsmilitairen als dienstplichtigen. De grondwet verbood echter de uitzending van dienstplichtigen naar de koloniën. De overzeese krijgsmacht was dus een beroepsleger, samengesteld uit Europese en inheemse troepen onder aanvoering van merendeels Europese officieren. 

In Harderwijk kon men intekenen voor een vaste dienstperiode in Indië. In het depot werden de soldaten in ongeveer zes weken opgeleid. Eenmaal klaar met hun opleiding vertrokken de militairen per trein naar Rotterdam of Amsterdam of per tjalk naar het Nieuwe Diep voor inscheping naar Indië. Waren de nieuwe rekruten eenmaal aan boord, dan werden de “mindere rangen” ondergebracht in ruimtes die te laag waren om rechtop te staan, zonder voldoende slaapgelegenheid, met erbarmelijk voedsel, nauwelijks wasgelegenheid en één stel bovenkleding. “Ze stonken een uur in de wind”. De tocht naar Indië per zeilschip duurde drie tot vijf maanden en voerde via Kaap de Goede Hoop. Veel van de soldaten zouden als gevolg van ziektes, oorlogshandelingen of inburgering in de Indische maatschappij nooit meer terugkeren naar Nederland. 

De reis naar Indië

Maar hoe is de reis van Jan Hendrik geweest? We kunnen deze redelijk reconstrueren. Op 5 juni 1843 is hij over het water vanuit Harderwijk naar Hellevoetssluis vertrokken als onderdeel van een detachement van 170 man onder bevel van kapitein Jansen. Op 7 juni ging hij aan boord van het schip Koning Willem II, onder leiding van kapitein Leonard Christiaan Elize van den Brugh met bestemming Batavia.


Afbeelding 11 Bericht uit de Bredasche Courant van 1 juni 1843

Het schip was een driemaster, een zogeheten bark en gloednieuw. Het was op 9 december 1840 te water gelaten op de scheepstimmerwerf van Fop Smit te Kinderdijk voor de Haagsche Reederij en varend voor B.J. Suermondt te Rotterdam. Het schip was 38,25 meter lang, 7,13 meter breed en had een diepte van 5,97 meter. Het schip had twee dekken. 

Op 6 juli 1843 bevond het schip zich op 12 graden en 48 minuten Noorderbreedte en 25 graden en 30 minuten Westerlengte.


Afbeeling 12 Bericht met de positie van het schip uit de Journal de la Haye van 30 augustus 1843

Op 19 juli was de positie van het schip 10 graden en 15 minuten Noorderbreedte en 22 graden en 43 minuten Westerlengte. Dit is ten zuiden van Kaapverdië.


Afbeelding 13 Bericht met de positie van het schip, Dagblad van 's-Gravenhage van 18 september 1843


Afbeelding 14 Gebruikelijke routes naar Indie in de negentiende eeuw

Ze arriveerden op 7 oktober 1843 in Batavia na 117 dagen op zee te zijn geweest met naast de troepen nog 9 passagiers.

Het was zogezegd een tweedeks gekoperde bark, maar in de documenten wordt het soms ook als fregat aangeduid. Het verschil is dat een bark op de achterste mast geen ra's heeft. Dit was een bezuinigingsmaatregel van de rederij, want een bark had minder bemanningsleden nodig dan een fregat. De meeste barken en fregatten in die tijd voeren op Indië. Dit was de pijler onder de Nederlandse zeevaart.








Afbeelding 15 Het verschil tussen een bark (boven) en een fregat (onder)

De terugreis had hij overigens zelf moeten betalen. Helaas voor hem is dat er nooit van gekomen...

Met het schip Koning Willem de tweede is het niet goed afgelopen. Op 29 juli 1847 was het al eens zonder masten de haven van Rio de Janeiro binnen gelopen. Maar op 30 juni 1857 ging het pas echt goed mis. Het schip liep drie mijl ten oosten van Robe op Long Beach (Australie) vast en 16 bemanningsleden waaronder twee ketelbinkies van 12 jaar verloren het leven. Zie verder de website: www.zeemansleed1857.nl.


Afbeelding 16 De Bark Koning Willem II, aquarel in het bezit van het maritiem museum in Rotterdam, geschilderd door Jacob Spin (1806-1875)

Op 4 december 1830 besloot de gouverneur-generaal Johannes van Den Bosch, inderdaad dezelfde als die van de "Maatschappij van Weldadigheid", een nieuwe organisatie voor het leger in Oost-Indie vast te stellen. Het is het begin van een afzonderlijk Oost-Indisch leger. In 1836 kreeg het leger het predicaat ‘Koninklijk’, op gezag van Willem I, maar eigenlijk werd dit predicaat bijna een eeuw niet gebruikt. Het overzeese leger werd het (Oost-) Indisch Leger genoemd. Pas nadat minister-president Colijn in 1933 het Koninklijk Besluit van 1836 in herinnering had gebracht, werd de officiële benaming Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Bij de grondwetsherziening van 1948 werd de naam voor het laatst nog veranderd in Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger. In 1830 telde het leger in Indië zo’n 13.500 man, waarvan 600 Europese officieren, een paar inheemse officieren en bijna 13.000 onderofficieren en minderen, waarvan 5.700 Europeanen en 7.300 inheemsen. In 1840 was het KNIL gegroeid tot bijna 20.000 man.

Volgens het stamboek ging Jan Hendrik op 30 juni 1842 “met paspoort” wegens expiratie van dienst, maar zoals we weten heeft hij getekend voor dit Oost Indische leger en kwam hij in Toboali terecht.


Afbeelding 17 Vermelding van Jan Hendrik in het Stamboek, Oost Indisch Leger

Toboali is een stadje op het eiland Bangka, voor de kust van Sumatra. Bangka was in een verdrag van 17 mei 1812 door de koning van Palembang aan de Engelsen afgestaan en vervolgens bij een verdrag van 8 augustus 1814 door de Engelsen afgestaan aan Nederland. Op Bangka waren nauwelijks wegen, het waren meer met de hand gekapte paden, ongeschikt voor paarden; het vervoer moest met draagstoelen gebeuren. Het lag erg geïsoleerd en het aantal zelfmoorden onder officieren was er hoog. In 1850 had Sabang (nieuw Toboali) 657 inwoners, waarvan 137 Bankanezen, 151 Maleijers en 59 Chinezen. Er was een flink overschot aan mannen, niet verwonderlijk gezien het feit dat de Chinezen vrijgezellen waren die in de tinmijnen werkten. 


Afbeelding 18 Flankeur van de Oost Indische Infanterie

Toboali

Vlak bij Toboali lag een fort op een strategische heuvel op ongeveer 20 meter hoogte aan een kleine rivier, aan de voet van de berg Bantilan. Een berg met een piramideachtige vorm. Het doel van dit fort was het zee verkeer in de gaten te houden en de belangrijke tinproductie te beschermen tegen zowel piraten als tegen de Engelsen. 

Dat zeerovers een serieuze bedreiging vormden was al in mei 1819 gebleken toen het garnizoen, veertig man sterk, onder leiding van een tweede luitenant, door zeerovers aangevallen werd. Het stadje zelf werd toen verlaten en volledig geplunderd door de zeerovers. Dichtbij werd er later een nieuwe stad, genaamd Sabang (of nieuw Toboali) gebouwd. In oktober van dat jaar werd al een begin gemaakt met het herstel van het fort onder leiding van kapitein van der Wijck. Van der Wijck was net hersteld van een aanval met een klewang bij een poging het leven van een inlandse vrouw te redden. Van der Wijck werd later generaal-majoor en tijdelijk bevelhebber van het Indische leger. Hem werd het ontwerp en de in gang stelling van de bouw opgedragen. Het moest onderdeel worden van een verdedigingsstelsel van Bangka. De daadwerkelijke bouw werd echter door H.W. van Waeij, kapitein der genie, onder dekking van 300 man en 8 stukken geschut uitgevoerd. Het duurde in totaal 15 maanden en in die tijd werden ze driemaal aangevallen. Zo werd op 24 december een aanval gedaan met 9 prauwen onder de vlag van Raden Ali. Zij begonnen met een kanon de zuidkant van het fort te beschieten. De luitenant de Vries gaf vuur vanaf 5 kanonnen en maakte de landing onmogelijk. 33 andere prauwen wisten echter ten westen van Toboali te landen, maar een detachement van 30 man onder leiding van kapitein Lemanch wist dit uiteindelijk te voorkomen. 


Afbeelding 19 Kaart van Bangka, Sumatra, Indonesië



Afbeelding 20 Kaart van Toboali

Het fort, een zogenaamde redoute, werd in 1820 gebouwd en bestond uit een inspecteurswoning, een pakhuis, een officierswoning, een wachthuis, een kruitmagazijn, een kazerne en wat bijgebouwen. Volgens de staatscourant van 1851 waren er 5 paallantaarns toegezegd als verlichting. Dat geeft wel aan dat het een klein complex was.


Legenda
A De inspecteurswoning
B Magazijngebouwen
C Soldaten barak
D Administratie ruimte
E Buskruitopslag
F Bewaker (later als gevangenis gebruikt nadat Indonesië onafhankelijk was geworden van de politie)
G Keuken en toiletruimte

Afbeelding 21 Het plan van het Fort van Toboali. 

In november 1820 kwam er een versterking van 150 Europese flankeurs en inlandse fuseliers, waardoor de sterkte tot 450 man toenam. In totaal waren er twee compagnieën infanterie en pioniers, een detachement artillerie, en een halve compagnie flankeurs. Het fort was gepland voor 110 man. De gevolgen waren te voorspellen: de mannen lagen te dicht op elkaar en al snel werden er veel ziek. 

In juni 1821 was er weer een aanval van 56 prauwen. De aanvallers riepen: “Marisini kaloe brani, Blanda Kaphir, makan babi! (kom hier als je durft, Hollandse ketters, spekvreters!) Ook deze aanval werd afgeslagen mede met de hulp van 150 Chinese arbeiders, want het merendeel van de Hollandse soldaten was nog ziek. Van de in totaal 600 man zijn er nog geen 50 gezond gebleven. 

Zie hieronder de eigentijdse beschrijving van het fort:

De post te Toboali, is bezet met 60 man infanterie en eenige artilleristen, met eenen kapitein-kommandant benevens eenen tweeden luitenant. Deze post levert een detachement van een inlandschen sergeant met twaalf inlandsche fuseliers voor de bezetting van Billiton, dat om de drie maanden wordt verwisseld . De militaire posten bestaan uit vierkante redoaten voorzien van eene borstwering met graszoden en aarde opgetrokken, en van eene drooge gracht omgeven; over’s hoeks hebben zij twee circulaire bastions, ieder met één kanon bewapend, zoo dat de vier zijden kunnen bestreken worden. De gebouwen binnen deze verschansingen zijn uit hout zamengesteld en met atap gedekt, met uitzondering van het buskruid-magazijntje , dat gewoonlijk van steen of van leem opgetrokken en met pannen gedekt is. De gebouwen binnen de redouten bestaan doorgaans, behalve uit dit buskruid-magazijntje, uit eene kazerne , eene woning voor den kommandant , eene wacht, het gouvemementspakhuis , enz. Op enkele plaatsen is het pakhuis buiten de redoute, en op een paar plaatse woont ook de administrateur van het distrikt binnen de sterkte.”


Afbeelding 22 Overblijfsel van de Redoute van Toboali

De staat van het materieel liet nogal te wensen over: 

… waren die posten, toen ik mij op Banka bevond (1843 - 1846), niet in zoodanigen staat, als men dit op zulk eene belangrijke bezitting zoude vertwachten, en als noodig is, om ten aanzien hunner veiligheid steeds volkomen gerust te kunnen zijn. De onvoldoende staat van verdedigbaarheid dezer posten was tendeele gelegen in hunne ondoelmatige zamenstelling, waarop later zal worden teruggekomen , maar ten deele ook in den hoogst gebrekkigen staat van het geschut op sommige plaatsen zoodanig, dat, op enkele posten, de rolpaarden der ijzeren kanonstukken dermate waren vergaan, dat men geen schot konde doen, zonder gevaar van ze te zien in een storten…

Van den vermelden heuvel, die gelegen is op 3° zuiderbreedte en 106* 28' 30" lengte beoosten Greenwich, en het voordeel heeft van juist aan zijnen voet putten met goed drinkwater te hebben, waarvan er eene, zonderling genoeg , aan de zeezijde tusschen de klippen te vinden  is , - van dien heuvel is dan ook partij getrokken , om eene  verschansing aan te leggen. In het eerst bestond die verschansing uit eene borstwering, gedeeltelijk van aarde, maar grootendeels uit palisaden zamengesteld , en de gebouwen waren van hout vervaardigd. Toen eene vernieuwing van deze sterkte echter dringend noodzakelijk was geworden , werd besloten , zoo wel omdat zij aan den wind is bloot gesteld, als om den korten duur van houten gebouwen, wegens de menigvuldigheid der witte mieren hier ter plaatse , om deze sterkte , met uitzondering van de naar den zeekant gekeerde borstwering, geheel van leem op te trekken , zoo wel de borstwering als de gebouwen , en om deze laatste met pannen te dekken.  

De gouvernements-pakhuizen staan hier buiten de sterkte, aan den voet van den vermelden heuvel, en kunnen goed beschermd worden. Ook de administrateur woont buiten de verschansing. Hier ter plaatse is ook eene militaire infirmerie, met eenen oflicier van gezondheid; behalve de zieken van het garnizoen, worden ook die van de bezetting te Koba hier verpleegd..." 


Afbeelding  23 Schietgat

Het fort is verwaarloosd, maar enige delen zijn nog wel herkenbaar en men heeft nu ook de historische en culturele (en toeristische) waarde onderkend.


Afbeelding 24 overzichtsfoto van de restanten van het fort

Of Jan Hendrik bij krijgsverrichtingen betrokken is geweest is niet bekend. Ook in 1847 en in 1851 waren er nog botsingen met zeerovers, waarbij moet worden aangetekend dat ook de plaatselijke vissers bij tegenvallende vangsten hun toevlucht namen tot zeeroverij.

Waarschijnlijk heeft Jan Hendrik in de infirmerie zijn laatste dagen doorgebracht. Het is niet bekend waaraan hij in Toboali is overleden, maar er heerste destijds beri beri in de omgeving en een hoog percentage van de zieken overleed aan de gevolgen. Een aanwijzing hiervoor is een artikel in het Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch-Indië uit 1854, door L. Lindman met de titel: “Op het eiland Banka waargenomen beri-beri gedurende het jaar 1853”. In 1854 was J.F. Gijsbers Officier der gezondheid tweede klasse voor de civiele geneeskundige dienst in Toboali. In 1854 kwam er geen enkel geval van Beri-beri voor.

In maart 1855 was S.H.A. Begeman Officier van gezondheid derde klasse in Toboali. Hij meldde dat beri-beri bij 16 personen voorkwam en dat deze zich eerst had voorgedaan onder de Europeanen van het detachement. Later verspreidde het onder de Chinese mijnwerkers, terwijl de inlandse soldaten en de inlanders er weinig last van leken te hebben. Nu weten we dat beri  beri geen besmettelijke ziekte is, maar veroorzaakt wordt door een tekort aan vitamine B1. Op Banka waren er in 1848 23 Europese officieren en 234 Europese manschappen en onderofficieren. Er stierven er 13, dus een mortaliteit van 1:19.

Hoe dan ook, hij heeft zijn laatste adem op veel te jonge leeftijd uitgeblazen in Toboali op 29 september 1853 en hij heeft zijn vaderland nooit meer teruggezien. 



Afbeelding 25 Vermelding van overlijden van Jan Hendrik Gerbenzon

Hij liet een bedrag van FL. 4,80 na aan zijn ouders. En zoals we kunnen zien in de publicatie in de Staatscourant was hij niet de enige die op jonge leeftijd overleed in de Oost.


Afbeelding 26 Publicatie in de Staatscourant van 13 juni 1855

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Genealogisch jaarboek 2002, p. 190

- Stamboek folio 6314

- Staatscourant 13 juni 1855, Ministerie van Kolonien, staat van nalatenschappen afkomstig van onderofficieren en manschappen, behoord hebbenden tot de landmagt in Oost-Indie (…)

- www.marhisdata.nl

- Verre Forten, vreemde kusten. Nederlandse verdedigingswerken overzee. Onder redactie van Kees Ampt, Ad Littel en Edwin Paas. 

- Het eiland Banka en zijne aangelegenheden: en zijne aangelegenheden", april 1850, pp. 68, 69 

- Staatscourant van 1851

- Staatscourant 13 juni 1855, Ministerie van Kolonien, staat van nalatenschappen afkomstig van onderofficieren en manschappen, behoord hebbenden tot de landmagt in Oost-Indie (…)

- Drents Archief

- www.allekolonisten.nl

- www.hetscheepvaartmuseum.nl

- www.zeemansleed1857.nl

- Militaire spectator 1842, tiende jaargang

- Tijdschrift voor Nederlands Indie volume 80

- Tijdschrift voor Nederlands Indie jaargang 19, 1857, tweede deel no 12

- Koninklijk instituut van Ingenieurs algemeen verslag van de werkzaamheden en notulen der vergaderingen, 1853-1854, bijlage XVIII

- Almanak van Nederlandsch-Indie voor het jaar 1854, p. 517







zaterdag 24 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Gerben Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Gerben Gerbenzon (No 32)

Dit artikel is het vierde uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De schutter

Dit vierde artikel gaat over Gerben Gerbenzon. Hij is geboren op 8 oktober 1806, gedoopt op 9 november 1806 en overleden op 15 september 1881. In 1829 was hij een van de uitvoerders van een volkstelling. Hij was op 1 februari 1832 getrouwd met Johanna Margaretha Lodema en had twee dochters, Dieuwke en Catharina Margaretha en een zoon, Johannes Elsertus. Catharina Margaretha is maar 15 maanden oud geworden. Een jaar later kregen ze nog een dochter die dezelfde naam kreeg.

In 1826 zat Gerben bij het depot bataljon (reserve bataljon), zoals uit zijn zakboekje blijkt. Hoe hij bij deze reserve is gekomen zal via de volgende procedure zijn gegaan.

Op basis van een inschrijvingsregister werd een alfabetische lijst opgesteld en van die lijst werd weer een lotingslijst gemaakt. 


Afbeelding 1 Voorblad van het Alfabetische register van de ingeschrevenen voor de dienstdoende schutterij in de Gemeente Leeuwarden



Afbeelding 2 Vermelding van Gerben Gerbenzon in de alfabetische lijst met lotnummer 91. Bij aanmerkingen staat dat hij een rang van officier had.

Een commissie van onderzoek deed uitspraak over een eventuele vrijstelling, waarvan aantekening werd gemaakt op de lijst. Een lotingscommissie stelde daarna een algemene lijst op, waarop de vrijgestelden niet meer voorkwamen. Op deze lijst werden, naar volgorde van lotingsnummer, eerst de ongehuwden en weduwnaars geplaatst, daarna de gehuwden. Tenslotte werd de bijzondere rol opgesteld, waarop zoveel namen werden geplaatst als er nieuwe schutters nodig waren. Als een schutter in de loop van het jaar verhuisde of kwam te overlijden, dan werd de eerstvolgende op de algemene lijst ingelijfd. Het systeem van nummerwisseling werd ook bij de schutterij toegepast. 

Er werd in de Manege in Leeuwarden geoefend. De opleiding duurde een half jaar. Iedere eerste maandag van de maand werd op het schuttersveld tussen het Nieuwe Kanaal en Achter de Hoven geoefend en enkele malen per jaar was er een parade op het Wilhelminaplein. De schietbaan was achter Cambuur. 

Zo wist Leeuwarden een sterkte van ongeveer 700 schutters te behouden, waarvan de helft als reserve. In vredestijd hield de schutterij zich bezig met het ondersteunen van de politie, bijvoorbeeld bij grote branden maar had het vooral een ceremoniële functie. Op hun sjako hadden ze een kokarde met een gele bal met een klein wit balletje, dat door de Leeuwarders “citroentje met suiker” genoemd werd.

Het liedje ‘1, 2, 3, 4, hoedje van papier' is trouwens een spotliedje op de snelle manier van produceren van sjako’s ten behoeve van de Nederlandse Mobiele Schutterij voor de mobilisatie  van 1830-1839. Het binnenwerk van de sjako werd gemaakt van leer, vilt en karton.




Afbeelding 3 Zakboekje van Gerben Gerbenzon

Verderop in het zakboekje staat zijn signalement. Hij was 1 el, 6 palm, 3 duim en 5 streepjes groot. Bij de invoering van het metrieke stelsel in 1820 werd een el gelijkgesteld aan een meter; een palm een decimeter, een duim een centimeter en een streepje een millimeter. Hij was dus afgerond 1 meter 64. 


Afbeelding 4 Signalement in het zakboekje

Zoals in een eerder artikel gezegd konden in tijden van nood de schutters worden opgeroepen om dienst te doen als landstorm. De enige keer dat dit heeft plaatsgevonden was in 1830, tijdens de Belgische Opstand. De dienstdoende en rustende schutterijen werden verenigd tot een korps, genaamd de Vriesche Mobiele Schutterij, die gelegerd werd in Noord-Brabant. Pas toen in 1839 er eindelijk vrede gesloten werd mochten de schutters weer naar huis.

De grenadier

Gerben is als vrijwilliger in oktober 1830 bij de grenadiers in dienst getreden. De eenheidsnaam Garde Grenadiers bestaat in velen landen en werd in de middeleeuwen al toegekend aan Franse elite troepen. Het woord Grenadier is dan ook afgeleid van het Franse woord "Grenade" wat "Granaat" betekent. Deze "handgranaten" waren destijds het belangrijkste wapentuig van de Grenadiers. 

Dit was in de tijd dat bataljons op linie tot op een meter of 50 van de vijand afmarcheerden. De Grenadiers stonden vooraan. Gereed met hun handgranaten, om deze op bevel op de vijand te mikken. Grenadiers moesten dan ook lange mannen zijn met lange armen om de granaten zover mogelijk te gooien. Het waren militairen van wie meer verwacht en geëist werd dan van de gemiddelde militair. Zij vingen als voorste linie de zwaarste klappen op. Zo zijn ook de berenmutsen te verklaren waaraan de Grenadiers te herkennen zijn. Bij charges van de vijandelijke cavalerie ving deze muts (hopelijk) de sabelslagen op. 



Afbeelding 5 Regiment Grenadiers 

Onder het oog des Konings

Het huidige Nederlandse Garderegiment Grenadiers is opgericht op 7 juli 1829 tijdens de regering van Koning Willem I. Omdat het Garderegiment toen belast was met de zorg voor de veiligheid van de vorst dienden de grenadiers aanvankelijk in Brussel. Later werd de Koning in Den Haag beveiligd "onder het oog des Konings".

De Grenadiers vormden een afzonderlijk keurkorps. De eisen om Grenadier te worden waren in 1830 streng: de minimale lengte was 1.72 meter en verder dienstijver en goed gedrag. Later, in 1866, daalde de lengte eis naar 1.67 meter. Volgens het zakboekje van Gerben was hij echter bijna 1 meter 64 groot. Wellicht nam men het tijdens de opstand van België iets minder nauw met deze regel. Als wapen hadden de Grenadiers een sabel en een lange buks.

Na de overwinning op Napoleon bij Waterloo in 1815 is het in Europa nog steeds onrustig. Dit geldt ook voor het Koninkrijk der Nederlanden dat toen uit het huidige België, Nederland en Luxemburg bestond. het noordelijke en het zuidelijke deel blijken politiek en cultureel uit elkaar te zijn gegroeid. In 1830 broeit het in België waar de katholieken en liberalen het niet eens zijn met het beleid van koning Willem I en velen aansluiting met Frankrijk zoeken. Het komt tot een oproer in Brussel die uitgroeit tot een nationale opstand. Met steun van Engeland wordt Prins Leopold van Saxen-Coburg koning der Belgen en een jaar later helpt Frankrijk België zich definitief los te maken van Nederland. 

Het Regiment Grenadiers bestond uit drie bataljons van elk vier compagnieën en het kreeg in 1830 te maken met het oproer in Brussel. De eerste openlijke uitbarsting van het oproer vond in augustus 1830 plaats na de operavoorstelling "De stomme van Portici" in de Muntschouwburg. Wapenwinkels werden geplunderd en kort daarna hoorde men de eerste schoten in de straten van Brussel.

Op 23 september 1830 trok op bevel van Koning Willem I, een legerkorps van 14.000 man Brussel binnen, onder aanvoering van de Grenadiers en Jagers. Men stuitte op heftige tegenstand. Huis na huis, barricade na barricade moest worden veroverd. Pas tegen de avond luwde de strijd. Er moest tenslotte ook gegeten worden en als het donker is zie je niet veel. De volgende ochtend werd een rood-geel-zwarte vlag op de opstandelingen veroverd, deze vlag bevindt zich nu nog in het Historisch Museum van Grenadiers en Jagers.

Gerben Gerbenzon heeft deze strijd om Brussel niet meegemaakt. Hij was immers pas in vanaf 5 oktober 1830, als vrijwilliger, bij de Grenadiers in dienst getreden. Daarvoor zat hij, zoals hierboven in zijn zakboekje te lezen viel, bij het reserve bataljon. Aan de tiendaagse veldtocht heeft hij wel meegedaan. In 1832 heeft hij daarvoor het metalen kruis ontvangen.


Afbeelding 6 Het metalen kruis


Afbeelding 7 Certificaat metalen kruis

Toen op 21 juni 1831 Koning Leopold, zoals dat zo mooi heet, in zijn nieuwe waardigheid werd bevestigd, beloofde hij Limburg bij België te voegen. Koning Willem I besloot hierop opnieuw de wapens op te pakken, wat leidde tot de Tiendaagse Veldtocht.

In augustus 1831 doorbraken de Nederlandse troepen de eerste Belgische weerstanden. Over drie assen werd België binnengevallen. Het aanvalsplan bestond uit een tangbeweging: één rechtstreeks naar Antwerpen en Brussel en de andere via Limburg naar Brussel.

De afdeling Grenadiers hoorde bij de eerste brigade van de eerste divisie en, bestond uit twee bataljons, ieder met vier compagnieën, en een depot van twee compagnieën.  Een compagnie van de grenadiers was als volgt opgebouwd: een kapitein, een 1e luitenant, twee 2e luitenants, een sergeant-majoor, ze sergeanten, een foerier, acht korporaals, vier tamboers/hoornblazers, vijfentachtig vrijwilligers, dertig dienstplichtigen met een diensttijd van 12 maanden en vijfenzestig dienstplichtigen met een diensttijd van een maand en veertig mobilisabele dienstplichtigen. In totaal 249 man. (1)

De 1e divisie, viel aan over de westelijk as. Na vijf dagen werd de plaats Diest bezet, het doel was om het Maasleger van het Scheldeleger te scheiden was bereikt. Het Maasleger vluchtte in een chaotische terugtocht. Het tweede bataljon Grenadiers heeft zich bij de opmars naar Leuven uitzonderlijk onderscheiden. Op 12 augustus wilde de 1e Divisie de aanval op Leuven openen, maar Frankrijk en Engeland stonden niet toe dat de Nederlandse aanval voortgezet zou worden. 

Er volgde een patstelling. Koning Willem I wilde niet toegeven en het gevolg was dat een grote gewapende macht lange tijd in het Zuiden van  Nederland gelegerd werd. In Tilburg, dat toen 12.000 inwoners telde, werden duizenden soldaten ingekwartierd bij burgers. Vrijwel alle Tilburgse gezinnen kregen daarmee te maken. Ze ontvingen daarvoor een vergoeding van 35 cent per soldaat voor kost in inwoning, Dat was weinig. Een volwassen textiel arbeider verdiende bijvoorbeeld 50 tot 80 cent per dag. 

Op 10 juni 1831 werd het kamp Rijen door de militairen van de eerste divisie in gebruik genomen die vanuit hun inkwartieringen in Breda en Tilburg naar Rijen marcheerden. Een van de eerste dingen die de manschappen deden was hun tenten op te hogen om te voorkomen dat ze onder water liepen. Het kamp bood plaats aan 10.000 man. 


Afbeelding 8 Kamp Rijen

Gerben zal hier ook hebben rondgelopen. Rijen ligt tegenover de huidige vliegbasis en nu vindt men nog steeds voorwerpen uit die tijd. Het kamp was 1670 bij 212 meter groot. 


Afbeelding 9 Een officiersstent in kamp Rijen

Vanuit 104 houten kantines verkochten kooplui, marketentsters en wasvrouwen hun diensten. desondanks was het soldatenleven er hard. De soldaten sliepen op stro.


Afbeelding 10 Kantine in Rijen

De trom gaf het ritme van de dag aan. Opstaan, tent opruimen, eten. Het eten bestond uit gort met boter of rapen-ratjetoe. Wie genoeg geld had ging echter liever eten bij de kantines. Tussendoor waren er oefeningen, appel en inspectie.

De verveling werd verdreven met drank en kaarten. Een enkeling las de krant, want de meeste soldaten waren analfabeet. Van overheidswege kreeg elke soldaat een dop jenever. Verder was er een schouwburg: de Groote Tent Concordia. Daar werden voorstellingen gehouden, maar ook de mis op zondag.

In 1839 volgde de definitieve afscheiding van België. Tijdens de acties in 1830 en 1831 waren er bij de Afdeling Grenadiers en de Jagersbataljons in totaal 61 doden gevallen. Alle deelnemers aan de gevechten te Brussel en de Tiendaagse Veldtocht ontvingen als herinnering het 'Metalen Kruis', vervaardigd uit vijf op de Belgen veroverde kanonnen, die voor dit doel werden omgesmolten. Uit erkenning voor de prestaties in 1830-1831 bevestigt koning Willem III in 1849 het Metalen Kruis (2) van zijn gestorven vader koning Willem II aan het vaandel, terwijl in 1896 het opschrift ‘Tiendaagse Veldtocht 1831' aan het vaandel van het Regiment Grenadiers en Jagers wordt toegekend. 

Op 26 april 1856 is in Leeuwarden een Friese afdeling van de Vereeniging het Metalen Kruis opgericht, het is niet bekend of hij daar lid van is geworden.

In 1831 woonde Gerben Gerbenzon in wijk H. Grote Hoogstraat no 19, in de binnenstad van Leeuwarden en was hij zaakwaarnemer. Op 25 februari 1843 was hij, net als zijn opa voor hem, stadsbode. Daarvoor was hij klerk 1e klasse bij de Griffie van de provincie: “Gerbenzon G. Johz. hij zweere getrouwheid aan den Koning en gehoorzaamheid aan de wetten van den staat, alsmede dat ik om te bekomen mijne bediening als klerk enz. zal ik dit document ondertekenen enz. jaar 1839”. Men kan dan wel vaststellen dat ook Gerben zich in dienst heeft gesteld van zowel stad als staat, net als zijn grootvader, vader en broer. 


Afbeelding 11 Uittreksel uit het huwelijksregister van 1832

Verder is hij nog klerk geweest bij notaris Jan Hzn Albarda te Huizum. 

Op het moment dat hij met Johanna Margaretha Lodema trouwde, op 1 februari 1832, was hij nog grenadier bij het eerste bataljon en zat hij in garnizoen in Tilburg. Hij had toestemming van zijn commandant van de Grenadiers nodig om te kunnen trouwen, welke hij ook kreeg (zie hieronder).



Afbeelding 12 Toestemming commandant van de Grenadiers

Verder kon hij het certificaat overleggen ten bewijs van het dienen bij de militie. Hieruit blijkt dat hij bij de loting van 1825 het nummer 92 (3) had en was ingelijfd bij de achtste afdeling van de infanterie en 5 jaar had gediend. Leuk detail is ook het signalement op het certificaat. Het zou moeten overeenkomen met dat van zijn zakboekje, maar doet dat niet helemaal. Het lijkt erop alsof hij 16 centimeter is gegroeid, maar dat kan ook te maken hebben met het gerommel met de benamingen van de lengtematen in die tijd. Een lengte van 1 meter 80 is echter wel weer in overeenstemming met de lengte eis die de grenadiers stelden en komt ook overeen met die van zijn broer, Jan Hendrik, die 1 meter 78 lang was. 


Afbeelding 13 Certificaat van de Nationale Militie Provincie Vriesland

Gerben Gerbenzon is later tweede luitenant geworden bij de Friese schutterij. De benoeming tot tweede luitenant stond in de Nederlandse Staatscourant van 28 augustus 1833 en in de Leeuwarder Courant van 29 augutus 1833


Afbeelding 14 Artikel in Leeuwarder Courant van 29 augustus 1833 met daarin de vermelding van benoeming tot 2e Luitenant bij de tweede afdeling van het eerste bataljon

Op 24 maart 1834 zat hij als tweede luitenant nog steeds in Noord-Brabant. Dat was hij nog steeds toen zijn dochtertje werd geboren.

Afbeelding 15 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 6 mei 1834 met de aankondiging van de geboorte van zijn dochter.

Volgens de Provinciaal Almanak van Vriesland van het schrikkeljaar 1836 was Gerben Gerbenzon, Obbezn, klerk 1e klasse en was hij nog steeds tweede luitenant van “de tweede kompagnie van het eerste batallion van de tweede afdeling van de mobiele Vriesche Schutterij”. 

Een bataljon bestond toen uit zes compagnieën en een depot compagnie. Het uniform van de mobiele schutterij in 1831 bestond uit een donkerblauwe jas met een dubbele rij knopen en een staande kraag; rode kraagpatten en rode manchetten bij de mouwopslagen. Witte bies om de kraag en bij de taille. Verder een blauwe broek afgezet met een witte bies. En een grijze of bruine overjas.


Afbeelding 16 Voorbeeld van uniform van de mobiele Friese schutterij

Het oproepen van de compagnieën Schutters in de Landstorm, in geval van een mobilisatie, vond plaats volgens de volgorde van de bannen. Tot de eerste ban behoorden de compagnieën bestaande uit Schutters die ongehuwd of gehuwd waren maar geen kinderen hadden. De tweede ban bestond uit Schutters die niet voor hun familie hoefde te zorgen en de derde ban bestond uit Schutters die door hun familie wel moeilijk konden worden gemist.

De Leeuwarder Schutterij vormde het 4e Bataljon van het 1e District Friesland en bestond uit vier dienstdoende en twee zogenaamde rustende compagnieën. Een dienstdoende compagnie bestond uit ongeveer 50 tot 100 man. Gedurende de mobilisatiejaren 1830-1839 vormde Leeuwarden het 15e Bataljon Reserve Schutterij. 



Afbeelding 17 Benoeming tot tweede luitenant bij de Mobiele Vriesche Schutterij.


Afbeelding 18 Pagina uit het stamboek met onder ander de vermelding van toekenning van het metalen kruis.



Afbeelding 19 Pagina uit register stemgerechtigden waaruit blijkt dat Gerben Gerbenzon aan de militieplicht heeft voldaan

In 1839 werd de vrede getekend. Toen kregen de deelnemers aan de tiendaagse veldtocht nogmaals een bewijs van erkentelijkheid voor hun inzet.



Afbeelding 20 Verklaring uit 1839 deelname tiendaagse veldtocht

In 1851 woonde hij nog steeds in de Grote Hoogstraat (H 120) Privé gaat het echter niet geweldig: Zijn dochter, Dieuwke, overlijdt op 17-jarige leeftijd op 13 juni 1851. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

(1) Volgens de toelichting op het Koninklijk Besluit nr 104 van 7 juli 1829

(2) Het metalen kruis was laatstelijk in het bezit van mevrouw J.A. Gerbenzon-Adema, weduwe van Prof. mr. P. Gerbenzon te Haren. Detail: De naam op het certificaat is fout geschreven: er staat G. Gerberzon. Zie ook: Ministerie van Oorlog: Naamindex voorgedragenen Metalen Kruizen en Bronzen Medailles, 1832-1834, Den Haag, archief 2.13.13.03inventaris­num­mer 79, folio 79

(3) In de alfabetische naamlijst staat dat hij lotnummer 91 had. 

- www.friezen-in-de –tiendaagse-veldtocht.nl en

- NL-HaNA 2.13.09 Registratienummer 2358, Registratiedatum 1829, Akteplaats

 ’s-Gravenhage, Collectie Regiment Grenadiers en Jagers - 1829-1831, Stamboek 37.

-  Zakboekje van Gerben Gerbenzon

- https://www.wiewaswie.nl/nl/detail/46252293 (registratienummer 2358, stamboek 37).

- Slagorde tiendaagse veldtocht: De tiendaagse veldtocht, 2 tot 12 augustus 1831. Een relativering na anderhalve eeuw. W. Walthuis in de Militaire Spectator

- Provinciaal almanak van Vriesland voor het schrikkeljaar 1836, p.9

- http://altijdstrijdvaardig.nl, register van Leeuwarder stemgerechtigden

-  De Nederlandsche Staatscourant woensdag 28 augustus 1833, no 204; tevens te vinden in de naam en ranglijst der officieren van de schutterijen in het Koninkrijk der Nederlanden bij Jacobus Noordduin, 1833. Tevens Nieuwe Amsterdam Courant en Algemeen Handelsblad 29-08-1933

- Memoires van successie, Tressoar

- Invent 8214 1036/14 10-10-1839 http://altijstrijdvaardig.nl

- Staatsblad 1832, nr. 49

- Nieuwsblad van het Noorden 4-10-1974

- Register Stemgerechtigden Gemeente Leeuwarden

- Tressoar toegang 1038, inv 214

vrijdag 23 oktober 2020

In dienst van Stad en Staat: Gerke Obbes Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: Gerke Obbes Gerbenzon

Dit artikel is het derde uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

De infanterist

Dit derde artikel gaat over Gerke Obbes Gerbenzon, de zoon van Gerben uit het eerste artikel en de broer van Obbe uit het tweede artikel, geboren op 25 september 1787, overleden 2 december 1847. Hij was zaakwaarnemer in 1815 en woonde in K194 (West Hoekster espel). Hij trouwde op 3 november 1811 met Alida Christina Vuistman en ze hadden drie dochters: Yfke, Susanna en Anna Maria. Op 5 juli 1823 werd dat huwelijk ontbonden. In 1829 woonde hij in de Grote Hoogstraat 49 in Leeuwarden en was hij deurwaarder. In 1832 woonde hij in de Groote Hoogstraat, wijk H, no 119, in 1833 woonde hij in de Kleine Hoogstraat, letter G no 124.


Afbeelding 1 Pagina uit het huwelijksregister, 3 november 1811

In 1822 werd hij deed hij belijdenis bij de Nederlandse Hervormde kerk. 


Afbeelding 2 Lidmaatschap van de Nederlandse Hervormde kerk, 1 december 1822

Op 9 juli 1810 annexeerde keizer Napoleon Bonaparte het Koninkrijk Holland, de vazalstaat waar sinds 1806 zijn broer Lodewijk koning was. Hier ging ook de militaire dienstplicht gelden zoals die op 5 september 1798 al in Frankrijk was ingevoerd. Het leger van het Koninkrijk Holland werd bij de annexatie opgenomen in Napoleons Grande Armée. De dienstplicht gold in principe voor alle mannen van 20 tot 25 jaar, maar er waren natuurlijk eisen waaraan ze moesten voldoen, zoals een minimumlengte van 1,544 mm. Wie getrouwd was, kreeg vrijstelling, en zo waren er nog een paar gronden voor afkeuring of vrijstelling: vrij van dienstplicht waren theologie studenten, matrozen en werknemers van wapenfabrieken. Een te kleine gestalte of handicap was soms nog een reden om aan de "bloedbelasting" te ontkomen, maar de regels werden steeds soepeler uitgelegd naarmate het tekort aan manschappen toenam. Napoleon had kanonnenvlees nodig.

Het oproepen van dienstplichtigen begon in februari 1811. De dienstplicht was toen niet persoonlijk, zodat een ingelote op twee manieren onder de dienst kon uitkomen. Hij kon zijn lotingsnummer ruilen met een dienstplichtige die een hoger nummer had, of hij kon zijn dienstplicht tegen betaling laten vervullen door een man van hoogstens 32 jaar en onbesproken gedrag. Beide manieren van plaatsvervanging  moesten officieel worden vastgelegd. 

De Nederlanders werden niet verspreid over Franse eenheden, maar bleven bij elkaar onder het bevel van Franse officieren. In totaal waren dit in 1810 bijna 26.000 man en 1.200 officieren.

De beroepsmilitairen komende van het leger van het Koninkrijk Holland dienden vooral bij: 
3e Régiment de grenadiers à pied de la garde impériale 
2e Régiment de lanciers de la garde impériale 
11e Régiment de Hussard) in Arras 
14e Régiment de Cuirassiers

De dienstplichtigen dienden vooral bij: 
123e Régiment d'infanterie de ligne in Saint-Omer  
124e Régiment d'infanterie de ligne in Abbéville 
125e Régiment d'infanterie de ligne in Amiens 
126e Régiment d'infanterie de ligne in Luik
33e Régiment d'infanterie légère in Givet 
9e Régiment d'artillerie à pied in Douai  
88e Cohort in Amsterdam

Gerke Obbes Gerbenzon staat in het militieregister van 1795-1813. Hij is ingeschreven in stamboek 575, 125e regiment van linie. Het 125e was in 1795 opgericht en gelegerd in Amiens, en bestond vrijwel geheel uit Nederlanders. De linie infanterie vormde de ruggengraat van het leger. Op het slagveld stonden ze in linies opgesteld om met hun geweren op de tegenstander salvo's af te vuren en ze daarna met de bajonet op de loop aan te vallen. Het 125e regiment stond vanaf 10 juli 1810 onder leiding van kolonel Wagner. 


Afbeelding 3 Kolonel Wagner

Het 125e regiment was de voorzetting van het oude 4e Hollandse regiment en van het tweede bataljon van het 7e Hollandse regiment. 

Uit een brief van een tijdgenoot blijkt hoe Gerke waarschijnlijk van Leeuwarden in Amiens terecht was gekomen. Namelijk te voet. De mars ging van Leeuwarden via Heerenveen, Steenwijk, Zwartsluis, Zwolle, Apeldoorn, Arnhem, Gassel, Den Bosch, Tilburg naar Antwerpen en van daar via Mechelen, Brussel, Tubbeken, Cambrais en Dolan naar Amiens. In totaal 114 uur lopen, gelukkig met de nodige rustdagen. In Amiens waren kennelijk te weinig barakken, zodat sommige rekruten ondergebracht werden bij burgers in de stad.

Het eten van de rekruten was redelijk, althans voor die tijd. " 's Morgens om 10 uur dan eten wij zop met witte brood. Om 3 uur dan eten wij aardappelen met knollen of appels of koolen. Wij hebben daags anderhalf pond brood en een halfpond vlees." 



Afbeelding  4 Vermelding van Gerke Obbes Gerbenzon in het stamboek



Afbeelding 5 De geschiedenis van het regiment en de veldslagen waaraan bataljons van het regiment meededen.

Het is niet helemaal na te gaan welk bataljon precies bij welke veldslag was betrokken. Misschien heeft Gerke steeds het geluk gehad. Hij kwam net te laat als rekruut binnen. De Hollande Brigade was in 1808 al naar Spanje vertrokken. En hij hoefde niet mee naar Rusland; hij was toen al met ontslag. Maar misschien is hij wel betrokken geweest bij de oorlogshandelingen in Duitsland of op Walcheren.




Afbeelding 6 Een soldaat van het 125e regiment van linie

In 1812 was het regiment richting Polen verplaatst. De “Hollandse” regimenten vochten zonder uitzondering in Rusland en leden daar zeer zware verliezen. Het 125e regiment maakte onderdeel uit van de 12e divisie die zich had opgeofferd voor de redding van de restanten van het Grote Leger van 27 tot 29 november 1812 bij de bruggen over de Berezina tijdens de terugtocht uit Rusland. Wagner, hoewel ziek en gewond en uitgeput bracht de laatste nacht door bij zijn mannen. 'En carré' vochten ze door in de sneeuw. De volgende ochtend sneuvelden de laatste Nederlanders of werden half bevroren krijgsgevangen gemaakt. Wagner en 21 van zijn officieren bezweken in het ziekenhuis van Witepesk aan hun wonden.


Afbeelding 7 De ondergang van het 125e regiment in de nacht van 27 op 28 november 1812 aan de oever van de Berenzina

Gerke was op 25 december 1808 in Amiens als rekruut, als vrijwilliger, bij de voorloper van het 125e regiment, het 4e oud-Hollandse regiment, binnen gekomen .De dienstplicht kwam pas in februari 1810.  

Volgens het stamboek had hij blauwe ogen, bruin haar en was hij 1 meter 76. Hij was vanaf 16 juni 1809 korporaal bij de derde compagnie van het derde bataljon. Later gedegradeerd tot soldaat bij de derde compagnie van het vijfde bataljon vanaf mei 1810. In december 1810 zit dit vijfde bataljon in Den Haag en wordt het geleid door kapitein Van Groin. Per 1 maart 1811 zit zijn bataljon in Leiden. Op 26 april 1811 was hij “avec conge de reforme” (verlof om te herstellen). Was hij gewond geraakt? Afgekeurd? In elk geval was dit zijn geluk, want “zijn” 125e regiment werd een jaar later in Rusland vernietigd. 

In 1810 had het regiment een keizerlijke vlag. Deze was in vijf vakken verdeeld: een ruit verbonden met driehoeken, deze waren afwisselend blauw en rood met in het midden het nummer van het regiment omgeven door een lauwerkrans. In het midden stond, omgeven door gouden laurierbladeren: "L' EMPEREUR DES FRANÇAIS AU 125e REGIMENT DE LINGE" . Het vaandel was bekroond met de gekroonde keizerlijke adelaar en een cravatte.


Afbeelding 8 Vaandels van het 125e regiment en zijn voorloper

Afbeelding 9 Fusilier van het 125e regiment

Op 20 december 1813 werd in Nederland het Reglement van algemeene Volkswapening, Landstorm en Landmilitie uitgegeven, waarin onder meer de landstorm werd opgericht. Alle weerbare mannen, tussen de 17 en 50 jaar oud, dienden zich te organiseren in bataljons ter verdediging van de eigen omgeving; er werd geen uniform voorgeschreven, maar iedereen diende een groene tak met bladeren op de hoed te dragen als kenmerk. Alleen degenen die goed konden exerceren mochten een soort uniform en/of uitrusting krijgenLandstormmannen dienden hun eigen wapens mee te nemen; ingeval geen wapens voorhanden waren, werden pieken uitgereikt. De landstormbataljons namen gedurende de bevrijdingsoorlog van 1813-1814 veelvuldig deel aan het belegeren van Franse garnizoenen. Zo werd Delfzijl belegerd met behulp van 19 bataljons landstorm uit onder meer Winschoten. Nadat Napoleon in 1815 definitief werd verslagen  met behulp van de landmilities die geformeerd waren n.a.v. het Reglement van Algemeene Volkswapening voor de verdediging van het vaderland werden de eenheden ontbonden.

De bevrijdingsoorlog 1813-1815

Eind 1813 werd de onafhankelijkheid van Nederland hersteld. Prins Willem VI nam op 15 maart 1815 de titel aan van koning Willem I van het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden (het grondgebied van wat nu de Benelux is).



Afbeelding 10 Het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden (prive bezit J.E. Gerbenzon)

Hoe moest het nieuwe leger er uit zien? Een Staand beroepsleger of moesten er ook dienstplichtigen zijn? En wie zou de baas zijn: de vorst of het parlement?  De landmacht bestond in eerste instantie uit een beroepsleger van 34.000 man; een nationale militie (dienstplichtigen) van 22.000 man en de lokale schutterijen die als reserve konden worden opgeroepen. Het parlement zag liever een leger bestaande uit dienstplichtigen waarop zij via de Militiewet invloed op kon hebben dan een staand beroepsleger dat ten door de koning aangestuurd werd. Wegens tekort aan beroepspersoneel en omdat dienstplichtigen goedkoper waren werden de militie en het staande leger samengevoegd tot een kader-militieleger. Het kader was beroeps. De dienstplichtigen waren vooral lotelingen die te arm waren om een vervanger (remplaçant) te betalen. Nummerwisseling (het vrijwillig ruilen van een lotingsnummer met iemand die ingeloot was) was ook nog toegestaan. 

Bij de grondwet van 1814 werden (weer) schutterijen ingesteld, die in tijd van oorlog konden dienen als versterking van het leger. In de besluiten van de gemeenteraad van Leeuwarden is te lezen dat er begin augustus 1814 een schutterij georganiseerd was, maar dat er geen wapens waren. De gouverneur verlangde dat er binnen de stad een schutterij moest komen van 5 compagnieën, elk van 75 man. 

Op 12 september 1815 is de sterkte:
Staf: 19 man
Officieren (4 compagnieën): 16 man
Tamboers en Pijpers:    8 man
Onderofficieren en schutters: 383 man

Verder schrijft de secretaris van Staat van binnenlandse zaken dat de Schutterijen zoveel mogelijk uit de gegoede burgerij moet worden geworven.

Het vaandel zou er als volgt gaan uitzien: Een witte ondergrond met een rond blauw schild waarop gouden klimmende leeuwen, omgeven met een oranje krans. Hierboven in gouden letters: “Voor Vaderland en Oranje”, daaronder: “Stedelijke Schutterij van Leeuwarden”, verder het rijkswapen met oranjekrans en “Je Maintendrai”. Het vaandel kwam er uiteindelijk toch iets anders uit te zien.





Afbeelding 11 Het vaandel van de Leeuwarder Schutterij

De schutters moesten zelf voor het uniform zorgen, maar in een aantal gevallen betaalde de gemeente dat. Volgens de wet van 1827 kende men in steden van tenminste 2.500 inwoners dienstdoende, en in de overige steden en op het platteland “rustende” schutterijen. De wet stelde de sterkte van beide soorten schutterijen vast op 600 man per 20.000 inwoners. Alle mannelijke Nederlanders tussen 25 en 34 jaar kwamen voor de dienst in aanmerking. Evenals bij de militie was de diensttijd vijf jaar. Het gemeentebestuur was verantwoordelijk voor de dienstdoende schutterij, de commissaris des Konings voor de rustende schutterij. Bij oorlogsdreiging konden de schutters worden opgeroepen om dienst te doen als reservetroepen of landstorm. 

Landstormmannen dienden hun eigen wapens mee te nemen. In het geval er geen wapens waren, werden pieken uitgereikt. De landstormbataljons namen gedurende de bevrijdingsoorlog van 1813-1814 veelvuldig deel aan het belegeren van Franse garnizoenen. Nadat Napoleon in 1815 definitief werd verslagen met behulp van onder andere de landmilities werden de eenheden ontbonden. 

Uit het register van stemgerechtigden van de gemeente Leeuwarden uit 1824 blijkt dat hij aan de militieplicht heeft voldaan. 


Afbeelding 12 Pagina uit register van stemgerechtigden van Leeuwarden, 1824

In 1830, Gerke was toen 43 jaar oud, was hij nog steeds lid van de schutterij. Hij verzocht echter op 30 november van dat jaar om "vrijstelling van wachtdiensten wegens lichaamszwakte, ter handhaving van de inwendige rust.”. Dit werd door de gemeenteraad toegestaan en aan de commandant meegedeeld. 

Hij bleef betrokken bij het leger, tenslotte was zijn broer als tweede luitenant betrokken bij de tiendaagse veldtocht en de nasleep daarvan. Zo gaf hij op 23 augustus twee gulden en zestig cent ten behoeve van de gekwetsten van het Leger.


Afbeelding 13 Artikel in Leeuwarder Courant van 23 augutus 1831 met vermelding van gift aan het leger ten behoeve van gekwetsten

In de praktijk bleek het moeilijk om de schutterij in stand te houden. Vaak ontbrak het aan goed kaderpersoneel en materieel. Ook moest de schutterij taken afstaan aan de steeds beter georganiseerde politie en brandweer. Op 24 juni 1901 werden de schutterijen daarom opgeheven en vervangen door de landweer, die bestond uit dienstplichtigen en vrijwilligers. 

Deurwaarder

Hoe ging het verder met Gerke? 

In 1815 zet hij een advertentie in de Leeuwarder Courant dat hij ondersteuning biedt bij het indienen van de aangifte voor de dan geldende oorlogsbelasting.


Afbeelding 14 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 29 november 1815

In 1815 en lang daarna is hij deurwaarder; hij wordt in de archieven van de burgerlijke stand ook copist genoemd en kantoorklerk. Op 23 augustus 1828 was hij bij besluit van B&W van Leeuwarden aangesteld voor het rondbrengen van waarschuwingsbiljetten en sommaties. Op 29 mei 1824 werd hij aangesteld als Commies der plaatselijke belastingen. Dit zijn met name de Lantaarn- Brandspuit- en Nachtwachtgelden. Hij kreeg daarvoor 2 en een halve cent voor een eerste sommatie en 5 cent voor een tweede sommatie. Ook in 1832 deed hij dit nog maar toen vroeg hij aan de gemeente om 15 cent in plaats van 7 en een halve cent te mogen declareren voor het opmaken van een proces verbaal of een verklaring van onvermogen. In 1835 krijgt hij een bedrag van 40 gulden voor zijn werk om fouten in het kadaster op te sporen.

Op 11 november 1831 was hij zaakwaarnemer en hielp hij bij de afhandeling van belastingzaken. Kennelijk was het voor de gemiddelde burger ook toen al lastig om belastingbetaling goed te regelen.


Afbeelding 15 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 11 november 1831


Afbeelding 16 Advertentie in de Leeuwarder Courant van 17 februari 1832

In 1833 bood hij zijn diensten aan in een advertentie in de Leeuwarder Courant onder andere om zijn stadsgenoten te helpen bij de administratie en de belastingaangifte. Hij was toen deurwaarder en nog steeds zaakwaarnemer.


Afbeelding 17 Advertentie in de Leeuwarder Courant 27 augustus 1833


Afbeelding 18 Advertentie in de Leeuwarder Courant 6 september 1833


Op 11 maart 1835 's morgens om elf uur overlijdt zijn dochter Yfke Gerbenzon. Ze is pas 22 jaar oud.


Afbeelding 19 Vermelding in de Leeuwarder Courant 20 maart 1835

In 1838 woonde hij in de Poststraat, wijk H no 109, althans volgens bovenstaande advertentie. Hij trad op als getuige bij akten, zoals bijvoorbeeld in 1835.


Afbeelding 20 Handtekening van Gerke Gerbenzon

In 1846 trad hij op als "boedelredder" (executeur-testamentair).


Afbeelding 21 Vermelding in de Leeuwarder Courant 28 april 1846

Hij overleed op 2 december 1847, elders staat 1 december 1847. Er was geen onroerend goed (meer) in de nalatenschap.

Afbeelding 22 Kennisgeving van overlijden in de Leeuwarder Courant van 7 december 1847

 Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- www.memoiresdeshommes.sga.defense.gouv.fr; Service Historique de la Defense, Vincennes/Parijs. Inv nr. 21Yc874

- Op Herhaling. De Koninklijke Landmacht en haar reservisten 1945-2006, p. 11

-- Register van Leeuwarder stemgerechtigden

-’T Kleine Krantsje 10 juli 1982, p. 7. 

- Leovardia, 1 mei 2010, p. 11

- L.L.C. Roulin, 125e régiment d'infanterie: historique de corps d'infanterie ayant porté le no 125

- https://allefriezen.nl/zoeken/persons?ss=%7B%22q%22:%22gerke%20gerbenzon%22%7D

- Historisch Centrum Leeuwarden Besluiten Leeuwarden 1811-1850 (Repertorium de Roos) | 1811 | 1 januari 1811 | pagina 58, 57, 56, 49, 321, 22

- Leeuwarder Courant 27 augustus 1833; 2 augustus 1833; 6 september 1833; 27 februari 1838; 23 februari 1838; 11 november 1831; 17 februari 1832; 6 september 1822; 20 september 1822; 13 september 1822; 4 oktober 1822; 11 oktober 1822; 27 september 1822; 23 augustus 1831; 30 december 1831; 6 januari 1832; 14 april 1826; 13 mei 1828; 7 juni 1822; 14 januari 1821; 4 januari 1821; 18 januari 1821; 20 mei 1828; 4 december 1815; 28 oktober 1834; 18 oktober 1822; 13 februari 1824; 16 mei 1834; 20 mei 1834; 16 maart 1838; 7 december 1847; 6 januari 1843; 22 december 1854; 5 april 1844; 2 januari 1832

In dienst van Stad en Staat: Andries Yntes Visser (No 10)

In dienst van Stad en Staat Andries Yntes Visser (No 10) Dit artikel is het zevenentwintigste uit een serie over burgers die zich inzetten v...