Kind in de gevangenis
Dit artikel is er een uit een serie over mijn voorouders die als ambachtsman of kunstenaar actief zijn geweest en verbonden zijn met de stad Leeuwarden. Want naast militairen en leraren waren er ook veel ambachtslieden en kunstenaars in de familie. Soms komt er een wat men nu een "zwart schaap" in de familie zou noemen naar voren, tenminste als je leest dat iemand in de gevangenis is terechtgekomen, denk je daar al snel aan. Maar ik zou het in dit geval eerder een "black swan" noemen. Want het is een anomalie, iets abnormaals, maar soms van grote betekenis. In dit geval een voorbeeld van een falende maatschappij. Want hoe kan het dat een simpele overtreding leidt tot levenslange opsluiting? Het theaterstuk "het pauperparadijs" wordt dit jaar in Veenhuizen opgevoerd en is in dit kader een aanrader.
Het onrecht wat mensen door de overheid is aangedaan is soms bizar. Ook in het geval van de kleine Anna Maria Gerbenson. Aparte jeugdgevangenissen bestonden er in die tijd nog niet. De meeste kinderen zaten in de gevangenis voor kleine diefstallen of landloperij. Maar sommige kinderen kwamen in de gevangenis terecht omdat moeder werd veroordeeld. Het kind ging soms mee de gevangenis in.
Dit lot trof ook Anna Maria Gerbenson. Ze was pas drie jaar oud toen ze in 1853 werd ingeschreven in de registers van de gevangenis in Leeuwarden. Haar moeder Susanna was door de rechtbank veroordeeld wegens bedelarij. Susanna kreeg daarvoor twee weken gevangenisstraf, plus ‘opzending naar een bedelaarsgesticht’. Haar 'misdaad' was dat ze na de dood van haar vader kennelijk niet meer rond kon komen van haar werk als naaister en gedwongen was om te bedelen. In 1839 waren er 245 naaisters in Leeuwarden dus de concurrentie was groot.
Afbeelding 1 Rol van strafzaken 1 oktober 1853
Afbeelding 2 Vermelding in het gevangenisregister
Susanna was een ongehuwde, alleenstaande moeder en zoals gezegd naaister van beroep. Ze was op 18 oktober 1814 geboren. In 1829, toen was ze 25, woonde ze nog bij haar vader en twee zussen in de Groote Hoogstraat nummer 119 naast haar oom Gerben Gerbenzon, die met zijn gezin op nummer 120 woonde. Op 1 maart 1833 had ze belijdenis gedaan. In mei 1845 verhuisde het gezin naar wijk 44 nummer 73 (Kleine Hoogstraat). Later woonde ze nog in wijk 50 nummer 159 (Breedstraat) en aan de Nieuweburen.
Afbeelding 3 Aantekening van belijdenis
Haar ouders waren toen ze pas negen jaar oud was, te weten op 5 juli 1823, gescheiden en waren inmiddels overleden. Haar vader was een gerespecteerd burger genaamd Gerke Obbes Gerbenson, deurwaarder en is in 1847 overleden. Haar moeder heette Alida Christina Vuistman en was naaister van beroep. Na de scheiding is ze naar Amsterdam terug gegaan. Daar was ze geboren en daar is ze ook overleden, namelijk op 29 mei 1833 na 533 dagen verpleegd te zijn geweest volgens het patiënten register van een gemeenteziekenhuis in Amsterdam.
Suzanna had nog wel twee zussen, Yfke, twee jaar ouder en Anna Maria twee jaar jonger, maar Yfke was op 11 maart 1835 op 23-jarige leeftijd overleden en kennelijk was Anna Maria niet in de gelegenheid om bij te springen. Anna Maria was zelf ook naaister en had het waarschijnlijk ook niet breed. In 1848 woonde ze nog samen met Suzanna in wijk 50 op nummer 159. In 1857 trouwde ze met Nicolaas Orie, schoenmaker van beroep. Dus wie moest er voor de kleine Anna Maria zorgen, nu moeder in de gevangenis zat? Daarom ging de kleine Anna Maria met haar moeder mee naar de gevangenis.
Aansluitend op haar gevangenisstraf ging Susanna op 16 oktober 1853 naar Veenhuizen, waar ze tot 18 april 1857 bleef. Veenhuizen was één van de zeven Koloniën van Weldadigheid en de grootste onvrije kolonie. Veenhuizen was in 1822 opgericht en bestond uit drie gestichten. Gezinnen, wezen, bedelaars en landlopers verbleven hier. Aan de binnenzijde van de gestichten, rond een afgesloten binnenplaats, bevonden zich slaapzalen met daarin tachtig hangmatten. In deze zalen sliepen de ‘onfatsoenlijke armen’, de bedelaars en landlopers. Mannen en vrouwen waren van elkaar gescheiden. Aan de buitenzijde van de gestichten woonden de ‘fatsoenlijke armen’. Per gezin kregen ze een kamer toegewezen. Ze hadden een eigen voordeur en konden naar buiten wanneer ze wilden.
Afbeelding 4 Veenhuizen
Rond de gestichten, aan de buitenzijde van de Kolonie, werden grote gemeenschappelijke boerderijen gebouwd en verschillende dorpsvoorzieningen. Hier woonden de bewakers en het personeel. Zie ook het artikel over Jan Hendrik Gerbenson.
Afbeelding 5 Aankomst in Veenhuizen
Afbeelding 6 Ontslag uit Veenhuizen
Na haar ontslag uit Veenhuizen belandde Susanna in het krankzinnigengesticht in Franeker. In 1860 wordt ze op verzoek van haar zuster door de rechter onder curatele gesteld ‘ter oorzake van krankzinnigheid’.
Afbeelding 7 Vermelding in de Nederlandsche Staatscourant van 11 december 1860
In het rechtbankdossier is te lezen hoe ernstig Susanna’s situatie was. Ze had geen idee hoe oud ze was, en ze dacht dat ze was getrouwd. “Ze verhaalt zwanger te zijn van den koning of van een der officieren of een der onderofficieren ofwel van de directeur der Kolonie van Weldadigheid waar zij enigen tijd is verpleegd.” Soms werd ze onrustig omdat ze dacht dat ze moest bevallen, en dan wilde ze naar huis, naar haar vermeende echtgenoot.
Afbeelding 8 Passage uit brief inzake onder curatele stellen
Ze zal in het pand aan de Academiestraat 10 in Franeker hebben gezeten. Sinds 1848 was het in gebruik als gasthuis voor zwakzinnigen. De eerste 25 jaar werden de patiënten in de inrichting min of meer opgesloten. Contact met de rest van de bewoners in Franeker was er nauwelijks. Sommige patiënten werkten buiten de stad op het platteland.
Afbeelding 9 Het pand aan de Academiestraat 10 in Franeker waar sinds 1848 een gasthuis voor psychiatrische patienten was gevestigd.
Afbeelding 10 De binnenkant van het gasthuis (daarvoor was het het academiegebouw en daarvoor een klooster)
Ze overleed uiteindelijk in Franeker, in 1881.
Afbeelding 11 Overlijdensakte van 3 mei 1881
Waar Anna Maria in deze periode was, is niet duidelijk, maar het lijkt erop dat ze samen met moeder ook tijdelijk in Veenhuizen zat. Dat blijkt althans uit een aantekening in het bevolkingsregister. Ze woonde toen, in 1849, met haar moeder in de wijk no 45 letter I, Speelmanstraat Nz 261 in Leeuwarden en de vermelding "vertrokken kolonien tijdelijk verblijf" staat ook achter haar naam. De woningen in de Speelmanstraat hebben nu andere nummers maar zaten toen vlak bij De Put. Helaas is er nieuwbouw voor in de plaats gekomen.
Afbeelding 12 Vermelding van overlijden in de Franeker Courant 8 mei 1881
Afbeelding 14 Vermelding in het bevolkingsregister 1848-1859
Anna Maria is geboren op 24 januari 1849 en is later getrouwd met Goozen Jan Apon. Ze woont dan in Rotterdam, waar ze trouwt en drie kinderen krijgt, twee meisjes en een jongen. Ze scheidt van haar man op 6 april 1891. Ze blijft in Rotterdam wonen tot haar overlijden in 1907. Ze woonde in 1890 in de Anna Paulownastraat 78 in Rotterdan, in 1894 in de Drievriendenstraat nummer 38 in Rotterdam en in 1902 in de Zijdewindeastraat 49 ook in Rotterdam en was al die jaren strijkster. Zou ze nog herinneringen hebben gehad aan die twee weken in de gevangenis of aan het verblijf in de veenkolonie? En met welk recht deporteert men een bewoner van een stad in plaats van dat er hulp verleend wordt? Het is heel goed mogelijk dat ze daardoor in psychische problemen is gekomen.