OORLOGSKIND
Mijn moeder was een oorlogskind en dat heeft haar in haar leven achtervolgd. Op jonge leeftijd krijg je toch veel mee. Op mijn verzoek heeft ze sommige dingen opgeschreven. Hieronder een aantal van die verhalen. Ter herinnering aan haar.
Afbeelding 1 Mededeling in het Leeuwarder Nieuwsblad van 19 februari 1938, geboorte van Elizabeth van der Steeg
Razzia
Op een kwade morgen… Het was razzia.
Soldaten liepen de straat af op zoek naar onderduikers. Bij ons zaten er vier in huis. Twee van mijn broers en twee buurjongens. Ze zaten achter de kast. Ze konden zich vanaf de zolder naar beneden laten zakken. Als je goed luisterde kon je hun adem horen. Er kwamen twee soldaten bij ons in de kamer. Ze vroegen mijn moeder wat en zij antwoordde in het Duits, wat ze wel een beetje kende. Mijn kleine broertje sliep in de voorkamer, wat mijn moeder ook vertelde. Ze hoefden daar niet te zijn.
Ik stond ademloos naar de kast te kijken waar de jongens achter zaten. Er hing een vierkante doek met in het midden een bordje. Maar dat bordje bewoog. Mijn moeder zag mij kijken en loodste mij gauw de gang in, al pratende met de Duitsers die lachend naar buiten liepen. Ik was bijna vier en had haast met mijn ogen de boel verraden als mijn moeder niet zo oplettend was geweest.
Op een andere dag werd de straat voor de zoveelste maal uitgekamd. Er werden verscheidene jongens opgehaald. Er waren vrienden van mijn broers bij. Ze moesten in de rij staan en de handen op hun rug houden. Er stonden soldaten met geweren om heen. Vrouwen en mannen huilden zachtjes. Niemand durfde wat te zeggen. De spanning heerste zelfs onder ons kinderen. Mijn zwager was zijn huisje in gevlucht. Een buurvrouw had hem gewaarschuwd. Boven in zijn gangetje bij de voordeur had hij een luik gemaakt waarachter hij precies tussen de muren kon liggen. Als het luik dicht was zag je er niets van en kon hij er makkelijk schuilen. Maar deze keer kreeg hij het luik niet zo snel dicht. Mijn zuster was spierwit en kon geen woord uitbrengen. Ze stond op het tuinpad en een Duitser had zijn pistool op haar gericht en vroeg naar haar man. Mijn zwager zag het door een kier in het luik van zijn schuilplaats. Iedereen hield zijn adem in. Hij liet zich zakken, stoof achter de Duitser en mijn zuster langs en vloog als een raket zo snel het blok huizen om. Even later verscheen hij op de hoek van de straat en ging rustig de boel gade slaan. De buren zeiden tegen hem, ‘jongen smeer hem’, maar hij wilde zien hoe het met mijn zuster af liep. Gelukkig had de soldaat niet geschoten en liet hij mijn zuster naar de baby gaan. Het gehuil van het kind had haar misschien gered. De jongens die opgehaald werden zijn allemaal dood geschoten. Mijn zwager bleef gespaard. Een neef van mij is ook ontkomen op die bewuste dag. De vrienden van mijn broers zijn door een schot in de nek gedood.
Wellicht gaat dit over de razzia van 27 oktober 1944. Of er daadwerkelijk doden bij zijn gevallen weet ik niet. Maar gezien de leeftijd die mijn moeder hier opgeeft (bijna 4) moet dit eerder ergens in 1942 zijn geweest. De eerste razzia in Leeuwarden was begin op 11 april 1942.
Schot in het duister
We moesten ’s avonds alles verduisteren. Er mocht geen licht naar buiten schijnen. Mijn vader had een oude fiets met een dynamo op een standaard gemaakt. De grotere kinderen moesten om de beurt fietsen en zo hadden we voldoende licht om te kunnen eten. Die avond aten we vis. Mijn moeder zat bij de vensterbank. Opeens hoorden we een schot en er kwam precies een kogel achter mijn moeders rug in het kozijn terecht. Mijn moeder schoot overeind. De tafel en de stoelen lagen ondersteboven. De vloer lag vol vis. We moesten in het donker alles opzoeken want we durfden het licht niet meer aan te doen die avond. Mijn moeder was gelukkig niet geraakt. Maar in stilte heeft ze altijd de buurman verdacht, dat die geschoten had, want die was bij de N.S.B. Het kogelgat heeft tot de sloop van het huis, ver na de oorlog, in het kozijn gezeten.
Het huis aan de Romkeslaan 10 in Leeuwarden is later gesloopt, in de zeventiger jaren. Ze woonden tegenover het kaaspakhuis van Jorrit de Jong. Zo ongeveer op het einde van de straat aan de linkerkant.
De Duitsers stelden de verduisteringsplicht in om het navigeren en bombarderen voor Geallieerde vliegtuigen moeilijker te maken. Iedere burger had de plicht om alle ramen met verduisteringsgordijnen en papier lichtdicht te maken. Een speciale vrijwilligerseenheid controleerde of je je wel aan de regels hield. Deze "Luchtbeschermingsdienst" bestond uit Nederlandse burgers. De verduisteringswet maakte het nachtelijke leven voor de Nederlanders moeilijk en soms zelfs gevaarlijk. Er deden zich veel ongevallen voor en het was moeilijk om de weg te vinden. Ook voor de Duitsers zelf trouwens.
Afbeelding 2 Aankondiging in de Friesche Courant van 20 november 1942
Afbeelding 3 De Romkeslaan in 1966
Afbeelding 4 De Romkeslaan gefotografeerd vanaf de zijde van de Grachtswal. Het witte huis is het kaaspakhuis van S.H. de Jong. Daar tegenover was het huis waar mijn moeder woonde.
In 1984 was stond het pand een paar weken leeg en stond het te koop. Bezoekers van Jongerencentrum 't Vliet vonden het vervolgens nodig om er behoorlijk in huis te houden met als gevolg dat in het pand geen ruit meer heel was.
Afbeelding 5 Het pand in de Romkeslaan nummer 10 nadat bezoekers van Jongerencentrum 't Vliet er vernielingen hadden gepleegd.
Bommen op Leeuwarden
Mijn jas hing aan de haak van de bedstee deur. Het was een grijs jasje en moest daar altijd hangen, dan voelde ik me zeker veilig. We zaten aan tafel. Ik zat op de vensterbank met mijn broertje en zusje. In de verte hoorde ik gerommel. Ik luisterde goed. Allemaal keken ze naar mij. Mijn moeder zei: “blijf zitten”. Ze hielden allemaal op met eten. Hun ogen waren op mij gericht. Ik hoorde in de verte vliegtuigen en liet me van de vensterbank glijden onder de tafel door tussen benen door en langs stoelen. Een seconde later had ik mijn jas te pakken. Ik vloog naar beneden. Stijf gedrukt stond ik bibberend tegen de muur in de hal. Het was een dubbele muur dus extra stevig. Daar stonden we te schuilen als er gevaar was. Mijn oma, die bij ons logeerde, volgde me op de voet. Daarachter kwam de rest van de familie. Mijn vader zat met de baby onder de trap. De rest van de familie stond naast mij te schuilen. Mijn moeder scharrelde nog boven rond. Ze was altijd de laatste. Ze moest nog van alles pakken. Ik hoorde mijn vader nog naar haar roepen. En toen dreunde ons hele huis. Een vliegtuig vloog vlak over ons huis heen. Toen hoorden we een ferme klap en daarna was het weer stil. Het vliegtuig was vlak achter ons neergestort en in brand gevlogen. We hadden weer best geluk gehad. ’s Avonds zijn we met de kleren aan in bed gekropen, bevreesd voor nieuwe gevaren. De volgende dag, toen het licht was geworden, zijn de oudere kinderen gaan kijken welke huizen kapot waren. Overal lagen stukken van wat zij dachten dat het vliegtuig was. Hier en daar in de stad waren bommen gevallen. De straat waar mijn vriendinnetje woonde was bijna helemaal weggevaagd,
Dit zal de Julianastraat zijn geweest. Er zijn toen op dinsdag 20 januari 1942 vier doden gevallen bij het afwerpen van bommen door een Engels vliegtuig in nood. Het vliegtuig zelf is overigens niet neergestort. In maart 1942 werd de naam van de straat overigens veranderd in prins Mauritsstraat, waarschijnlijk omdat Juliana te veel aan de Oranjes deed denken. Maar waarom dan voor Maurits werd gekozen? Op 22 januari verschenen de overlijdensadvertenties voor de mensen die waren omgekomen, waaronder een 11 jarig jongetje.
Afbeelding 6 Schade aan Julianastraat nummer 1
Duitse Karamel
Mijn moeder was melk gaan halen dat ze bij boeren hier en daar in de omgeving kon krijgen. Het zonnetje scheen lekker. Het was die dag prachtig weer.
Toen kwamen er Duitsers het huis binnen met grote geweren en laarzen aan. Ze doorzochten het hele huis en ik was erg bang. Mijn hart bonsde me in de keel. Ik kroop al verder achter de tafel. Maar die ene Duitser riep mij en trok me naar zich toe. Ik kreeg een karamel. Heel hard. Je kon er heel lang op zuigen. Hij nam me op zijn schoot en begon tegen me te praten, maar ik verstond hem niet. Mijn zuster moest koffie zetten, maar we hadden helemaal niets in huis. Toen ging een van de mannen staan en zei dat hij even weg moest. Later kwam hij terug met een grote doos vol boodschappen. We waren er wel blij mee want we hadden tijden niet zoveel lekkers gezien. Maar toen mijn moeder thuis kwam schrok ze zich rot. Ze vond het helemaal niet leuk dat al die soldaten binnen waren en maakte er snel een einde aan met het smoesje dat ze voor de kinderen moest zorgen. De ene soldaat zei tegen mijn moeder dat hij de oorlog ook niet wilde, maar hij moest. Hij had zelf ook kleine kinderen en zo’n dochtertje als ik. Toen nam hij mij in zijn armen en gaf me een dubbeltje en begon heel hard te huilen en zei tegen mijn moeder dat hij zijn vrouw en kinderen misschien nooit meer zag. Ik heb die man daarna nooit meer gezien.
Hilfe!
We lagen al in bed. Het was bijna donker. In de kamer brandde op tafel een klein olielampje en het vuur scheen door de ruitjes van de kachel. Ik kon precies door de kier van de bedstee deur mijn moeder zien. We mochten altijd de deur een beetje open laten. Mijn broer zat te wippen op zijn stoel. De anderen zaten met de rug naar me toe, Iedere keer als mijn broer achter over wipte ging de deur een beetje dicht. Dan duwde ik hem weer open en dan riep bij verveeld: “vooruit slapen gaan!”. Het leek erg gezellig in de kamer. Jammer dat het oorlog was. Ik lag altijd te luisteren of er ook vliegtuigen aan kwamen. Ik durfde bijna niet mijn ogen dicht te doen, bang om in slaap te vallen, wat echter toch steeds gebeurde. Maar die avond hoorde ik steeds om hulp roepen. Ik deed met een duw de bedstee deur open, maar mijn broer zei: “Mamma, laat die meid slapen gaan, straks maakt ze de anderen ook nog wakker!” Maar ik hield vol en zei dat er iemand om hulp riep. Moeder zei: “Stil eens, ik hoor ook wat”. Het werd muisstil in de kamer en toen hoorden we het duidelijker: “Hilfe, hilfe!” Daarna weer even niets en daarna klonk het weer en toen zachter. Mijn broers stoven naar buiten. Maar je mocht na acht uur niet de straat op en mijn moeder riep hen nog achterna. Ze luisterden niet. Mijn vader ging ook naar beneden en bleef in de deuropening staan. Kort daarop kwamen mijn broers weer terug. Ze hadden een Duitser uit het water gehaald die in het donker de gracht in was gelopen. Mijn broer en de Duitser waren drijfnat. Een buurman die ook even kwam kijken zei “Jongen, had hem laten verzuipen!” Maar dat doe je niet. Ook al is het je vijand. Later hebben ze de Duitser weggehaald en toen werd alles weer rustiger. We hebben nooit meer wat van die man vernomen. Mijn broer was toch wel blij dat hij hem eruit gehaald had. Mijn moeder zei dat hij gelijk had dat hij het had gedaan. We zijn allen mensen, al dachten de Duitsers er in die tijd zelf vaak heel anders over.
Gezien het feit dat het huis aan de Romkeslaan vlak bij de Grachtswal ligt is het wel heel goed mogelijk dat ze de Duitser om hulp hoorde roepen. Ze hoorde immers ook als eerste de vliegtuigen en jonge kinderen hebben een scherp gehoor. De spertijd of avondklok was op 1 november 1940 ingesteld en was van 0.00 tot 04.00 uur. Het gebeurde echter geregeld dat de avondklok vervroegd werd tot acht uur 's avonds als strafmaatregel.
Afbeelding 7 Vervroeging van de spertijd naar 8 uur in de avond.
Deze gebeurtenis zal zich dan ook hebben afgespeeld na 30 april 1943. Overigens was Gerrit, de broer van mijn moeder die de Duitser uit het water viste, toen pas 13 jaar! Men deed wel een poging om een aantal grachten te voorzien van wit geschilderde houten hekken, maar er was een tekort aan hout om dat voor alle grachten te kunnen doen.
De familie van der Steeg in de oorlog
Haar familie heeft het niet makkelijk gehad in de oorlog, maar ze probeerden er het beste van te maken. Toen in mei 1943 de Arbeidsinsatz werd afgekondigd doken haar oudere broers onder. Tiemen, de oudste, werkte bij fietsenfabriek Phoenix en was in 1939 getrouwd met Aaltje (Alie) Haanstra. Zij en haar twee zussen waren in de oorlog vaak op pad om aan voedsel te komen voor de onderduikers die bij de Haanstra's zaten. Het beeldje in de prinsentuin, vaak aangeduid met "de koerierster" is op haar en haar zussen gebaseerd. Zie onderstaand artikel uit de Leeuwarder Courant van 4 mei 1981. Vaak wordt gezegd dat het beeldje geen koerierster voorstelt, maar gewoon een fietsster die in de hongerwinter naar voedsel zoekt, maar volgens Alie zelf vervoerde ze ook wel eens wat anders dan eten en is de term "Koerierster" helemaal niet onjuist. Zie ook het artikel in Dagblad van het Noorden van 29 april 2023: ze bezorgde ‘af en toe ook wel eens een pakje of een brief die in de bus lag en die bezorgd moesten worden’. Dat stopte ze dan onder haar kleren. Illegale krantjes en correspondentie voor het verzet dus. Er stond een adres op of een plek waar ze het moest achterlaten en ze ging. Als een soort illegale postbode. ‘Voor wat hoorde wat’, zei ze erover. Het werd klaarblijkelijk van haar verwacht, als tegenprestatie voor distributie bonnen die anoniem in de bus bezorgd werden.
Afbeelding 9 Alie van der Steeg-Haanstra met haar zussen bij het beeldje bij de onthulling op 4 mei 1981
Afbeelding 10 Fietsster in de hongerwinter (1981), gemaakt door Tineke Bot.
Op 9 augustus 1982 werd het 50 kilo zware beeldje door vandalen van de sokkel gehaald en in de gracht gegooid. Gelukkig kon het door een tip van een getuige weer boven water worden gehaald. In het schooljaar 2022-2023 is “De koerierster” geadopteerd door Pieter Jelles !mpulse, een openbare middelbare school in Leeuwarden, gevestigd aan de Douwe Kalmaleane 4.
Afbeelding 11 Duikers halen de koerierster boven water, Leeuwarder Courant van 12 augustus 1982
Alie was nadat Tiemen was ondergedoken weer bij haar ouders in de Gale Hamkesstraat 9 gaan wonen. Ook daar hadden ze onderduikers.
Afbeelding 12 Bron: https://ondergedokeninfryslan.nl/onderduiken
De Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers werd in het begin van 1943 opgericht. In de zomer van 1944 werd er een Centraal Bureau gevormd. Dat Centraal Bureau nam op 15 oktober 1944 het besluit om al tijdens de bezetting ‘in iedere plaats’ een LO-bureau op te richten. Eén van haar taken zou worden om de onderduikers in haar plaats te registreren. Wat blijkt dat er bij "verzorger" vrij vaak de naam v.d. Steeg staat, soms met de voorletter S. Ook bij een aantal Joodse onderduikers kwam de naam v.d. Steeg naar voren. Waar geen S. voor staat zou dit Alie van der Steeg kunnen zijn, maar in die gevallen dat er wel S. van der Steeg staat is het waarschijnlijk Sybren van der Steeg geweest (geen directe familie). Sybren was vlak na de oorlog lid van de Politieke Opsporing Dienst (POD), na 1946 de Politieke Recherche Afdeling Leeuwarden. Deze afdeling hield zich bezig met het opsporen van "foute" Nederlanders. Zijn zus heette, toevallig of niet, ook Elizabeth. Tijdens de oorlog werkte Sybren op het Gewestelijk Arbeidskantoor op de afdeling distributie en kon zo natuurlijk vrij gemakkelijk gegevens vervalsen en distributiekaarten regelen.
Onder de onderduikers waren naast Joden ook militairen die zich niet wilden melden voor krijgsgevangenschap, studenten en jonge mannen die onder de Arbeitseinsatz (A.I.) uit probeerden te komen. Na de spoorwegstakingen kwam hier ook spoor- en trampersoneel bij. Ook verzetsstrijders voor wie het te heet onder de voeten was geworden doken onder en tenslotte waren er nog de geallieerde piloten.
Tiemen van der Steeg zelf dook onder in de Noord-Oost Polder en later in de Friese Wouden. Een andere broer, Romke, had elders moeten onderduiken., namelijk in de Kievitstraat 2 B.
Mijn broer Romke zat aan het begin van de oorlog in het leger en was uiteindelijk in Frankrijk terecht gekomen. Kennelijk had hij het nodige meegemaakt en toen hij terug in Nederland was en hij erachter kwam dat zijn verkering inmiddels met een ander was getrouwd knapte er iets in hem. Hij is nooit meer de oude geworden.
Afbeelding 13 Onderduikerskaart van Romke van der Steeg
Afbeelding 14 Romke van der Steeg
Tiemen en Romke probeerden aan de Arbeidseinsatz te ontkomen. Vanaf 23 maart 1942 kon elke man tussen 18 en 40 opgeroepen worden voor werk in Duitsland, Ook niet-werkloze mannen werden voor de Arbeitseinsatz opgeroepen, tenzij ze konden aantonen dat hun werk in Nederland belangrijk genoeg was om uitgezonderd te worden. Dat gold bijvoorbeeld voor mannen die werkten binnen de voedselvoorziening.
Afbeelding 15 Kievitstraat 2 B Leeuwarden thans
De Noord Oost Polder oftewel het Nederlands Onderduik Paradijs
Ook een andere broer, Bertus, was ondergedoken, namelijk in de Noord Oost Polder (NOP). Hij wilde liever zijn energie stoppen in het ontginnen van de polder dan werken voor Duitsland in het kader van de arbeidseinsatz. Op dat moment was de NOP een plek waar de Duitsers weinig grip op hadden. De werkzaamheden aan de drooglegging werden door de Duitsers belangrijk gevonden en dus werd het werkvolk meestal met rust gelaten. De voedselvoorziening was voor de Duitsers van belang. Daar werd dan ook dankbaar gebruik van gemaakt en een ieder van wie de grond te heet werd onder zijn voeten probeerde in de NOP onder te duiken. Het werk was overigens zwaar en paradijs was dus een groot woord. Bertus heeft in Kamp Oostervaart en in kamp Espelerbocht gezeten. Hij was er achtereenvolgens kampknecht, hulpkok en kok. In de polder was verder weinig te beleven. Ze hadden geen radio, geen krant, geen telefoon en er was weinig vertier. Het waren allemaal jonge mannen en het is dan ook geen wonder dat de arbeiderskampen een broeinest van verzet tegen de Duitsers werden. De Duitsers wisten dit en op 6 augustus vond er een eerste razzia plaats. Er werden toen veel mannen opgepakt en naar Valkenburg afgevoerd. Bertus wist er echter aan te ontkomen.
Afbeelding 16 Ausweis van Bertus uit de periode in de NOP
Er vonden in de NOP wapendroppings plaats, waar Bertus ook bij betrokken raakte. Hij kreeg een andere naam en valse papieren. De laatste dropping was 15 november 1944, de eerste was half september en daartussen is er nog een dropping geweest. Drie in totaal. Het "paradijs" duurde tot november 1944. Een nieuwe, grotere, razzia volgde. Op 17 november 1944 omsingelden onder leiding van de Oostenrijkse SS-er Hanns Rauter, 4000 Duitse soldaten de polder, veegden de polder schoon door in alle vroegte alle toegangswegen naar de polder af te sluiten. Honderden Duitsers werden per boot gedropt langs de IJsselmeerkust. Naast Wehrmachtsoldaten waren er ook Duitse en Nederlandse SS-ers bij, net als de Grüne Polizei en de Sicherheitspolizei. Duitse soldaten in een hele lange rij, met 10 meter ertussen, kamden elke meter polder uit.
In de vroege ochtend rammen ze op de deuren van kamp Espelerbocht. Het gaat er niet zachtzinnig aan toe. De mannen mogen alleen een deken en wat eten meenemen, Iedereen wordt opgepakt en naar Vollenhove gedirigeerd. Ongeveer1.700 mannen worden aangehouden. Het grootste deel (meer dan 1.100) van hen zal als dwangarbeider naar Duitsland worden gestuurd. Niet iedereen keerde daarvan terug. Het is onbekend hoeveel van de mannen die in Duitsland moesten blijven werken, het hebben overleefd dan wel door dwangarbeid, militaire inzet, ziekte of uitputting zijn omgekomen. De overige 600 worden op aandrang van de directie Wieringermeer vrijgelaten omdat die nodig zijn om de polder te kunnen blijven bewerken.
Bij de actie worden in de omgeving van Kamp Zuidvaart een partij Engelse machinepistolen gevonden en ook in kamp Luttelgeest worden wapens ontdekt.
De volgende dag lopen de gevangenen door de stromende regen van Vollenhove via Zwartsluis naar Meppel. Meerdere gevangenen weten uit de rij te ontsnappen. In Zwartsluis bijvoorbeeld laten sommige mensen de voordeur open staan, waardoor ze via het huis en achtertuin kunnen ontsnappen. Een Duitse soldaat eist de laarzen van Bertus op. Bertus denkt dat hij in ruil daarvoor de schoenen van de Duitser dan wel mag, maar zo'n brutaliteit pikt de Duitser niet en schopt Bertus bont en blauw. Bertus wordt gedwongen om verder op blote voeten te lopen. De tocht van 27 kilometer gaat via Sint Jansklooster , de Ronduitte, de Wittebrug, de Blauwe Hand, Wanneperveen naar het station in Meppel. Tijdens de tocht rijdt Rauter voldaan langs de kolonne. In Meppel aangekomen wordt een deel in gesloten veewagens naar Groningen vervoerd en vandaar uit verder naar Duitsland. Bertus was doordat hij op blote voeten moest lopen en door het pak rammel dat hij had gekregen aan het eind van zijn krachten en viel flauw van de pijn. Hij werd opgenomen in het nood ziekenhuis in de Vledderschool in Meppel. Daar werd hij verzorgd totdat hij weer beter was. Hij had geen zin om alsnog naar Duitsland te worden gestuurd dus verstopte hij zich in een vrachtwagen met lege kisten die terugging naar het kamp Espelerbocht. Daar is hij gebleven tot de bevrijding.
Na de oorlog had Bertus tot 12 februari 1946 een leidinggevende positie in wat toen omgedoopt werd tot interneringskamp Espelerbocht, waar NSB'ers bleven tot aan hun berechting. Het kamp werd ook gebruikt om leden van de Binnenlandse Strijdkrachten onder te brengen.
Afbeelding 17 Kamp Espelerbocht (1945-1946)
Afbeelding 22 Elizabeth met haar ouders en 2 broers, waarvan een in uniform, enkele jaren na de oorlog, in het pand in de Romkeslaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten