zaterdag 6 maart 2021

In dienst van Stad en Staat: David Gerbenzon

In dienst van Stad en Staat: David Gerbenzon

Dit artikel is het dertiende uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit dertiende artikel gaat over David Gerbenzon. Hij is geboren in Franeker in een huis aan de Zilverstraat, nummer 7, op 6 november 1774 en gedoopt op 28 december 1774. 


Afbeelding 1. Geboortehuis (tweede van links) Zilverstraat 7 in Franeker. Overigens is het huis wat er nu staat van 1900, dus alleen de plaats is correct, het huis zal er anders uit gezien hebben.

Helaas sterft zijn moeder, Trijntje Davids Peerdemans, bij zijn geboorte in het kraambed. Zijn vader, Gerben, hertrouwd op 24 november 1775 met Yfke Kroon waarmee hij later nog vier kinderen krijgt. In 1776 verhuist hij naar Leeuwarden. Op 24 mei 1777 woont David in elk geval nog bij zijn vader.

Zijn vader protesteert in 1784 tegen het herschrijven van het regelement van de schutterij en ondertekent in 1785 een stuk waarbij de Leeuwarder burgerij verzoekt tot herinvoering van de vrije magistraatkeuze. Hij neemt daarin stelling tegen de macht van de stadhouder. Gerben is beïnvloed door de gedachten van de Verlichting en is tegen de macht van de pro Engelse Willem V.  Als in 1787 in Franeker een soort staatsgreep plaatsvindt sluit Gerben zich als vrijcorpist aan en trekt onder andere mee naar Makkum om die havenplaats te bezetten, waardoor bevoorrading uit het patriottische Holland mogelijk zou worden. Helaas mislukt deze revolutie en als Gerben terugkeert naar Leeuwarden wordt hij gearresteerd. Na een paar weken wordt er een amnestie afgekondigd waardoor hij vrijkomt. Toch is de grond hem te heet onder de voeten geworden en hij vlucht, waarschijnlijk deels per schip en trekschuit, via  Harlingen, Antwerpen en Brussel, naar het Franse St. Omaars waar hij uiteindelijk op 25 maart 1788 aankomt. Brussel was een soort tussenstation waar een schifting plaats vond tussen "echte" politieke vluchtelingen, welke op financiële ondersteuning van Frankrijk konden rekenen, en economische vluchtelingen en gelukszoekers. Ook David is naar Frankrijk gevlucht. Hij is inmiddels ververknecht. Dat is niet raar gezien het beroep van zijn vader, meester schilder. Gezien zijn leeftijd, hij is pas 15, zal hij samen met zijn vader zijn gereisd. Van het verblijf in St. Omaars is echter weinig bekend. Dit zal te maken hebben met een brand op 5 en 6 juli 1915 in het archief van Pas-du-Calais, waarbij veel verloren is gegaan. Waarschijnlijk zaten ze in Caserne de la Barre. Een groot complex wat geschikt was voor de opvang van vluchtelingen.


Afbeelding 2. Caserne de la Barre in Sint Omaars (Saint Omer)

Na 1790 is David militair in het Franse leger, om precies te zijn zit hij bij de Nationale Garde. Hij gaf gehoor aan de oproep in juli 1791 om als vrijwilliger in dienst te gaan. In Noord-Frankrijk waren het tientallen Nederlandse vluchtelingen die zich aanmeldden. Enerzijds was dit om de verveling te verdrijven, maar anderzijds hoopten ze daarmee de bevrijding van Nederland dichterbij te brengen. En tenslotte was er ook een financiële drijfveer. Ze kregen soldij naast hun uitkering. Alleen al in St. Omaars waren er dertig aanmeldingen, vooral van Friezen. David was daar een van. De meeste vrijwilligers vonden een plaats in het derde bataljon van het departement Pas-de-Calais dat in Arres (Atrecht) gelegerd was. 

De Nationale Garde is ontstaan uit een spontane beweging vanuit Parijs. Op 13 juli 1789 hadden burgers uit Parijs zichzelf bewapend om de wanorde en de excessen tegen te gaan. Hun bewapening was echter onvoldoende. Een tweede probleem was dat ze hun eigen kader mochten kiezen. Soms koos men mensen met militaire ervaring, maar vaak ook waren het de intriganten, de mensen met alleen een grote mond, die de verkiezing wonnen met het gevolg dat de militaire waarde van deze groepen aanvankelijk nihil was. De discipline was ver te zoeken en desertie een veelvoorkomend probleem. Toch volgend ook ndere steden al gauw het voorbeeld van Parijs. Zo ook in de omgeving van Sint Omaars.



Afbeelding 3. Aanmelding van een jonge vrijwilliger 




Afbeelding 4. Vlag van de Volontaires nationaux

Het derde bataljon¹ (3e bataillon de volontaires du Pas de Calais) is gevormd op 25 september 1791 en bestond uit 571 vrijwilligers uit de districtenvan Boulogne, Calais en Sint Omaars. Het stond onder leiding van Jean -Pierre Louis Brusle de Baubert. Ieder bataljon kreeg een vlag met het nummer van het bataljon erop. De vlag werd gedragen door de sergeant majoor van het bataljon. Een bataljon bestond uit 8 compagnieën fuseliers en 1 compagnie grenadiers.


Afbeelding 5. Zegel van het derde bataljon van Pas-de-Calais
 
David heeft bij de derde compagnie gezeten. De derde en vierde compagnieën kwamen van St. Omaars. De derde compagnie stond onder leiding van Cap. Louis Marie Berger, 26 jaar, afkomstig uit Guines. De vierde compagnie stond onder leiding van Cap. Jean-Baptiste François Joseph Le Roy du Royer de Chaufort, afkomstig van Grevelingen, 34 jaar oud. Een compagnie bestond (op papier) uit 56 man.



Afbeelding 6. De samenstelling van een compagnie

Op 13 november gaat David via Aire en Bethune naar het winterkwartier in Arras. 


Afbeelding 7. De stad Arras in 1793 (Bron:  Bibliothèque nationale de France, GED-7085)

In Arras zijn ze de winter rustig doorgekomen op wat vechtpartijen met het 18e regiment infanterie en het 8e regiment cavalerie na. Het bataljon wordt toegevoegd aan l'Armee du Nord.



Afbeelding 8. Uniform van een soldaat met de kleuren van de revolutie rood, wit en blauw

Het uniform bestond uit een donkerblauwe jas met een rechte kraag en rode manchetten met witte uiteinden. De revers, de broek en het vest zijn wit. Afhankelijk van het seizoen hadden ze witte of zwarte beenkappen en op de hoed een kokarde. Elk bataljon had zijn eigen set knopen. 


Afbeelding 9.. Knopen van het bataljon van pas-de-calais, wat onder het district van Arras viel

Pas op 4 mei 1792 krijgt het derde bataljon opdracht in actie te komen. Echter niet om Nederland te bevrijden, zoals de Nederlanders hoopten. In augustus 1791 was op St. Domingue een slavenopstand uitgebroken. Parijs besloot in te grijpen en een troepenmacht te sturen naar het economisch belangrijk geachte eiland. St. Domingue was het kroonjuweel binnen het Franse koloniale rijk en was zeer winstgevend. De productie van rietsuiker, koffie, indigo en katoen vond zijn weg richting Europa. 40 procent van alle rietsuiker en 60 procent van alle koffie die in Europa werd verbruikt kwam uit St. Domingue. De Fransen wilden dit wingewest niet kwijt. De verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen waren bijzonder gespannen. Arme blanke inwoners hadden een hekel aan de rijke inwoners, vrije mensen van gemengde afkomst waren rijker dan de blanke onderklasse, maar werden gediscrimineerd vanwege hun afkomst. Slaven die op het eiland waren geboren keken neer op slaven die net uit Afrika waren gekomen. Het was een kruitvat dat op ontploffen stond. In 1789 woonden er 40.000 blanken en 29.000 vrije gekleurde mensen op het eiland naast 500.000 slaven. De ideeën van de Verlichting en de Amerikaanse revolutie waren ook op St. Domingue niet onbekend gebleven. 

Op 8 april 1792 had een delegatie van het derde bataljon van het departement van Pas-de-Calais in de wetgevende vergadering gevraagd om naar de koloniën te worden gestuurd om daar de wetten te handhaven. Als gevolg van dit onbezonnen aanbod werd het derde bataljon van Arras (Atrecht) naar Nantes gestuurd om zich daar in te schepen. Nantes was de voornaamste havenstad van Frankrijk waarbij de handel met St. Domingue zeer belangrijk was. Het was dus logisch dat van daaruit men naar St. Domingue zou vertrekken. 

De animo om naar de andere kant van de wereld te gaan was niet bijster groot en een aantal Nederlanders konden na een verzoek daartoe overgeplaatst worden naar een ander bataljon van het departement Pas-de-Calais en kwamen uiteindelijk in het Bataafs Legioen terecht. Om een of andere reden heeft David daar geen gelegenheid toe gekregen of hij wilde dat zelf niet. 



Afbeelding 10. De havenstad Nantes, het einddoel van de mars en vertrekpunt naar St. Domingue.

De mars van het bataljon is redelijk te reconstrueren door brieven die op de route zijn verstuurd door een andere vrijwilliger, Simon Stijl ², die in hetzelfde bataljon zat als David. In een brief wordt de geplande marsroute gemeld. Per dag werd 7 uur gemarcheerd met om de vier dagen een rustdag. Dit was ook wel nodig, want in een brief van 8 mei 1792, ze zijn dan in Beauvais, meldt Simon al dat het een zware mars was en er velen kreupel lopen. En dan zijn ze nog maar op een kwart van de route.


Afbeelding 11. Brief van Simon Stijl aan Van Beyma met de geplande marsroute, gedateerd 3 mei 1792

Zoals gezegd vertrokken ze op 4 mei vanuit Arras eerst naar Doullens. Op 8 mei zijn ze in Beauvais. Op 13 mei zijn ze in Conches. Daarna komen za langs Vernon. Op 19 mei planten ze een vrijheidsboom, bekroond met een rode muts, in aanwezigheid van gemeente ambtenaren in Evreux. Helaas wordt deze boom dezelfde nacht alweer doorgezaagd. Op 23 mei zijn ze in Rennes en op 29 mei in Nantes om op 8 juli in Paimboef aan te komen. In Paimboef, een belangrijke voorhaven van Nantes, wachten David en zijn lotgenoten totdat ze aan boord kunnen en ze vinden nog de tijd om een brief naar hun kameraden te schrijven. Ze schrijven dat ze gezond zijn en hun laatste geld hebben uitgegeven om plezier te maken en toen dat op was, betaalde Edme Étienne Borne Desfourneaux, luitenant-kolonel van het bataljon, de rekening. 




Afbeelding 12. Edme Etienne Borne Desfourneaux

Edme Etienne Borne Desfourneaux is geboren op 22 april 1767. Op 17-jarige leeftijd ging hij het leger in en klom op van sergeant tot uiteindelijk divisie generaal. Op 15 november 1791 werd hij tot kapitein gekozen van het derde bataljon van de vrijwilligers van Pas-de-Calais waar David ook bij behoorde. Twee maanden later was Desfourneaux gepromoveerd tot luitenant-kolonel van het bataljon. In juli 1792 vertrok hij en het bataljon naar Saint Domingue. In januari 1793 werd hij militair commandant van het arrondissement Saint Marc. Hij viel het kamp (suikerplantage) van Thilorier aan en daarna, op 7 november van dat zelfde jaar het fort bij Ouanaminte (Wanament in het Creools), waar hij gewond raakt. Een kogel ging dwars door zijn lijf. In februari 1793 wordt hij gepromoveerd tot kolonel.

David Gerbenzon en 7 anderen, waaronder Simon Stijl, H. Sinninghe, Henry Wrede, A. Dompselaer, H. Bisschop en D. van Gorkum³ ondertekenen de brief. In de brief wordt ook verwezen naar een brief van 19 juni 1792 van Johannes Lambertus Huber waarin duidelijk gemaakt wordt dat het geen probleem zou zijn als men overgaat naar een ander bataljon, omdat van vluchtelingen niet verwacht kon worden dat zij de grenzen van Frankrijk overzee zouden moeten verdedigen. Gezien de datum waarop zij de brief ontvingen zal het te laat geweest zijn om over te stappen naar het Bataafs Legioen.


Afbeelding 13. Brief waarin David Gerbenzon en anderen aangeven gezond te zijn en in Paimbeuf in te gaan schepen


Afbeelding 14. Kopie van de brief van Huber

Op 18 juli vertrok David met 9 andere Nederlanders vanuit Paimboef naar de kolonie. 


Afbeelding 15. De marsroute van het 3e bataljon

De minister van marine en koloniën, Lacoste, schatte dat 6.000 man voldoende was om de orde te herstellen. Slechts een derde daarvan waren geregelde troepen, de rest werd gevormd door bataljons vrijwilligers. De reis ging met een konvooi van koopvaardijschepen, begeleid door schepen van de marine onder leiding van admiraal M. de Cambise. De admiraal zat aan boord van het fregat l'Astrée. Het konvooi verzamelde zich bij het eiland Aix, voor de kust van Rochelle. Op 22 juli 1792 vuurde de commandant zijn kanon af als sein om uit te varen en na twee uur vertrok de hele vloot. Het konvooi bestond in elk geval uit de schepen Sainte Anne met kapitein Jean Villeneuve en le jeune Anarcharsis.  Op dat laatste schip was op 19 juli nog een 18-jarige opvarende verdronken, wat aangeeft dat ook de reis zelf niet zonder gevaren was.

Verder bestond het konvooi nog uit de schepen Le Mars, La Ferme en Le Guadeloupin. Op deze drie schepen was het eerste bataljon vrijwilligers van la Loire-Inférieure ingescheept. Een lotgenoot vertelt over het eten aan boord: 15 ons slechte biscuit per dag met 3 glazen wijn, een kwart stuk spek, twee ons bonen en een half ons olie en soep met ongedierte erin.  



Afbeelding 16. Aquarel van een van de marineschepen, l'Astrée die het konvooi begeleidden en zelf ook troepen aan boord had

De Sainte Anne komt op 17 september 1792 aan, getuige de bijbehorende papieren. Het schip was 400 ton, had 12 kanonnen aan boord en had een diepgang van 14 voet  (beladen).  Dit schip had op 29 juni 1792 ongeveer 250 vrijwilligers van het 2e bataillon de l' Aube in Minden aan boord genomen. Het schip had bij de aanmonstering 35 bemanningsleden. Bij terugkomst was er 1 dode te betreuren, 6 ontslagen en waren er tien gedrost. Het tekort aan bemanningsleden werd opgelost door in de havens die werden aangedaan nieuwe bemanningsleden aan te nemen.



Afbeelding 17. Eerste pagina van de monsterrol van de Sainte Anne met daarop geschreven de vertrek en aankomstdata.

Rond die zelfde tijd komt het 3e bataljon, 519 man sterk aan op St. Domingue. David zal op een soortgelijk schip hebben gezeten als de Sainte Anne, misschien op l'Eole. De schepen komen niet allemaal tegelijk aan. Voor David heeft de reis 58 dagen geduurd. Ze landden in de havenstad Cap Français. Deze stad heeft op dat moment 15.000 inwoners.


Afbeelding 18. Cap Français 


Afbeelding 19. De haven van Cap Français 




Afbeelding 20. Uitzicht op Cap Français 

De dan al aanwezige luitenant-kolonel Jacques d' Ounous beschrijft de situatie:"... we worden omringd door verwoesting en branden om ons heen zonder dat we het bevel hebben gekregen te marcheren. De mooiste en rijkste bezittingen ter wereld worden voor onze ogen in vlammen gehuld".


Afbeelding 21. De aanblik van de omgeving van Cap Français rond september 1792

David kwam terecht in een burgeroorlog. Een oorlog van zwarten tegen blanken, mulatten tegen blanken, mulatten tegen opstandige slaven en blanken onder elkaar. De blanken van het platteland vochten tegen de blanken uit de steden. De vrijwilligers zouden te maken krijgen met een ware guerrilla oorlog. Een soldaat verteld: "We doden zonder onze vijand te zien, hij kruipt in het struikgewas totdat hij buiten het bereik van onze geweren is." 



Afbeelding 22. Uitzicht op de kazerne van Cap Français. Het is niet zeker of David hier gelegerd is geweest.

Op 20 september 1792 krijgt het bataljon geleid door de Beaubert (1) de opdracht naar het oostelijk deel van de Noordelijke provincie te gaan via La Marmelade en vervolgens naar fort Dauphin, Jacquezy en le Trou-du-Nord, tot aan Limonade en la petit Anse.


Afbeelding 23. Het oostelijk deel van de Noordelijke provincie, met fort Dauphin



Afbeelding 24. Fort Dauphin (heet tegenwoordig Fort Liberté)

Hoewel door de gevolgen van ziektes al gedecimeerd neemt het bataljon eind oktober deel aan de expeditie van de Franse generaal Donatien Rochambeau naar Maribaroux en op 7 november nemen ze fort Ouanaminthe, in het noorden van St. Domingue in. Ouanaminthe was tot op dat moment in handen van opstandige slaven die geleid werden door Jean-François Papillon. De slachting die ze hadden aangericht onder de blanke plantage eigenaren zou tegenwoordig genocide genoemd worden. Niemand werd gespaard, ook kinderen en baby's werden beestachtig afgeslacht. Een deel van de beschrijvingen zal propaganda van de Fransen zijn geweest. Jean-François probeerde nog wel excessen tegen te gaan door bijvoorbeeld een sadistische zwarte leider na een snel proces te executeren, maar bottom line is dat de verwoestingen enorm waren.

De eerder genoemde kolonel Desfourneaux had het commando over het 48e regiment van de infanterie. Het fort is belangrijk omdat het een sleutelpositie inneemt bij de handel met het Spaanse deel, het ligt in de bergen vlak bij de grens aan de rivier Massacre. De opstandige slaven trokken echter hoger de bergen in en waren verre van verslagen.

Van het bataljon blijft weinig over. Daarbij was het klimaat de wreedste vijand. De regen viel al weken achtereen en maakte iedereen ziek. Verder was het eten slecht. Door plunderingen was er weinig eten in de buurt. Ze moesten het doen met een pond brood per dag en bedorven vis. Velen werden ziek door malaria, dysenterie en de gele koorts. Gele koorts komt vooral in het regenseizoen voor en is een virus dat wordt overgedragen door muggenbeten. De bekendste symptomen zijn geelzucht en het braken van zwart bloed. Had je de pech om in het ziekenhuis te belanden dan werd je nog zieker door de slechte hygiëne. Bij het bataljon vallen er meer dan 300 doden. In het boek "Les volontaires du Nord et du Pas-de-Calais dans la défense nationale 1791-1795" staat zelfs dat het bataljon in de koloniën compleet "verdwenen" is. "We sterven hier als vliegen..." verzucht een soldaat.


Afbeelding 25. Uniform van een infanterist in Saint Domingue 

Van de Nederlanders sterven er drie vrij snel na aankomst. Een daarvan, Simon Stijl, stierf na het drinken van te veel pure rum. Ook David is er in 1792 gestorven. Dit wordt bevestigd in een brief van de kapitein van zijn compagnie, Louis Berger. Hij schrijft vanuit St. Domingue in een brief gedateerd 25 december 1792 dat ze de Hollandse patriotten en vrijwilligers genaamd Wrede en Gerbenzon hebben verloren.



Afbeelding 26. Brief van Louis Berger van 25 december 1792 waarin het verlies van David Gerbenzon staat

De kans dat David ook geveld is door ziekte is veel groter dan de kans dat hij is gesneuveld.  De jongen was pas 18 jaar oud. Het navrante is dat hij wilde vechten voor de vrijheid en de opdracht kreeg om anderen diezelfde vrijheid te ontzeggen. Te hopen valt dat hij weinig heeft meegekregen van de hel op aarde die St. Domingue op dat moment was. 

Louis Marie Berger, inmiddels luitenant-kolonel en opgeklommen tot commandant van het bataljon Pas-de-Calais, verklaart van zijn kant dat in augustus 1793, een jaar na zijn aankomst, zijn eenheid werd teruggebracht tot 100 man van de 520. Vooral de zomermaanden waren dodelijk. Berger wordt later kolonel en commandant van een Brigade en heeft in Les Cayes nog tot in 1803 gevochten tegen opstandelingen en was mede verantwoordelijk voor gruweldaden, iets waar alle partijen zich schuldig aan maakten.

St. Domingue heet tegenwoordig Haïti. De Fransen hadden zich hier al gevestigd toen zij het in 1697 formeel kregen bij de vrede van Rijswijk. Ze noemden het Saint Domingue naar het buurland Santo Domingo. In 1804 werd het eiland onafhankelijk en omgedoopt in Haïti. De geschiedenis van het eiland is interessant, maar gelijk ook erg confronterend. De echo van de misdaden verbonden aan de slavernij klinkt nog steeds.


Afbeelding 27. Het eiland St Domingue, waar David Gerbenzon naar toe gezonden werd

Helaas is bij de brand in Cap Français ook het archief van het 3e bataljon in vlammen opgegaan. De laatste maanden van zijn leven en de feitelijke doodsoorzaak van David zou waarschijnlijk altijd een mysterie blijven. Dacht ik.

De doodsoorzaak van David liet me echter  niet los. Ik kon niet van het beeld loskomen dat hij gesneuveld was voor een zaak waarin hij part noch deel had. Na lang zoeken is er toch nog wat meer duidelijkheid gekomen. In de archieven van het Franse ministère des Armées heb ik uiteindelijk David gevonden. Ze hadden zijn naam verbasterd tot David Geurbenson, maar het is inderdaad David. Hij is op 28 augustus 1792 overleden aan een ziekte, "maladie ordinaire". Dat was dus al heel snel na aankomst in Saint Domingue. 

Zijn makker Henry Wrede was 'aide chirugien' en stierf ook aan een ziekte, een maand later op 30 september 1792. Hermannus Bisschop, was geboren in Den Haag en maakte een bliksemcarrière door. Op 22 juli 1792 werd hij korporaal, vervolgens op 14 mei 1793 sergeant, op 1 juli 1793 werd hij sergeant-majoor en daarna adjudant. Dat zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met de zeer hoge sterfte ook onder het kader. Ook Antoine Dompselaar, afkomstig uit de provincie Gelderland en inmiddels sergeant, stierf op 8 januari 1793 aan een ziekte. Henry Sinninghe is in augustus 1793 teruggegaan naar Frankrijk. Simon Stijl tenslotte, is op 19 augustus 1792 overleden, ook aan een 'maladie ordinaire', maar daarvan weten we dat hij overleed na het drinken van teveel (of vergiftigde) rum. Hij staat onder de naam Stilen in het stamboek.


Afbeelding 28. Vermelding in het stamboek van het derde bataljon van Pas de Calais

Zijn compagnie bestond uit 46 man, waarvan 3 officieren, 3 sergeants, 2 korporaals en 1 tamboer. Niet elke compagnie was even groot. De tweede compagnie bestond bijvoorbeeld uit 60 man en had geen tamboer. In de vierde compagnie zat ook nog een Nederlander, Van Kesteren uit Utrecht en in de achtste compagnie een D. Kaminga uit Friesland, tamboer en een Salverda, welke in 1793 in Frankrijk is overleden. Al met al waren er dus een tiental Nederlanders waarvan de meesten het niet overleefd hebben.


Afbeelding 29. Opsomming van de leden van de derde compagnie. Wat opvalt is het hoge aantal doden.

De trieste balans is dat van de 521 man waaruit het bataljon bestond er uiteindelijk nog slechts 53 man inzetbaar waren. Een paar waren op de heenreis op de boot al overleden. Een stuk of vijftig waren zo ziek dat ze met de boot naar Frankrijk zijn teruggestuurd, een enkele deserteerde, een tiental waren gevangen genomen en een enkele gewoon 'verdwenen', maar verreweg de meesten kwamen door een ziekte om het leven of door 'fatique de guerre'. 



Afbeelding 30. De koude cijfers; het aantal doden in het derde bataljon van Pas de Calais

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795, Joost Rosendaal, cd en p. 325, 685.

Un officier français face à la Révolution outre-mer. Les infortunes du lieutenant-colonel Jacques d’Ounous à Saint-Domingue, aux États-Unis et en Louisiane (1792-1802)

- Les volontaires nationaux de l’Aube et de la Seine-Inférieure à Saint-Domingue (octobre 1792 - janvier 1793)

(1) Het derde bataljon stond onder leiding van Jean -Pierre Louis Brusle de Baubert, geboren op 30 september 1764 in St Omer, maar in het boek Les volontaires nationaux de l’Aube et de la Seine-Inférieure à Saint-Domingue, wordt hij als commandant van het tweede bataljon opgevoerd. Waarschijnlijk een drukfout en was het inderdaad het derde bataljon. Dit komt overeen met andere bronnenHij begon zijn militaire carrière als cadet in 1779 in het regiment van de Provence, waarna hij in 1780 werd benoemd tot tweede luitenant en in 1787 ontslag nam. Op 25 september 1791 werd hij verkozen tot luitenant-kolonel van het 3e bataljon van Pas-de Calais. Hij ging met zijn bataljon naar St. Domingue. Hij werd gevangen genomen tijdens het beleg van Fort-Dauphin en op 7 juli 1794 samen met Franse kolonisten in Fort Dauphin afgeslacht door opstandige ex-slaven.

(2) De genoemde Simon Stijl is een andere dan de bekende dichter en historischrijver Simon Stijl uit Harlingen, geboren in 1731 en zoon van Jelle Styl. 

(3) D. van Gorkum  (Vangorcom) heeft de slachting wel overleefd. Dirk van Gorkum is geboren op 8 maart 1774 te Arnhem. Op 20 april 1789 is hij in dienst bij het derde bataljon Vrijwilligers van het Departement Pas de Calais als Cadet-Volontair gekomen. Hij heeft tot 1792 in Saint Domingue gezeten en daarna nog een hele carrière in het leger gehad. Hij kreeg na zijn pensioen nog de rang van majoor en is op 3 oktober 1844 in Den Haag overleden. Hij was getrouwd met Anna Stam. In 1805 zat hij bij het derde bataljon jagers van tweede het regiment der lichte infanterie. Helaas komen we verder niets te weten over zijn tijd in Saint Domingue.

-http://www.grenadiercompagnie.nl/Bestanden/Stamboek%20Officieren%20BI2.pdf

-https://www.archieven.nl/nl/zoeken?mivast=0&mizig=310&miadt=0&miview=tbl&milang=nl&mif4=%27s-Gravenhage&mizk_alle=dirk+van+gorkum

-https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/2.01.15/invnr/71/file/NL-HaNA_2.01.15_71_0012?eadID=2.01.15&unitID=71&query

- Le premier bataillon des volontaires nationaux de Morbihan 1791-1795, Dr de Closmadeuc, Annales de Bretagne et des pays de l;Ouest, 1903

- Bataillons de Volontaires Nationaux, cadres et historiques, G. Dumont, (Parijs, 1914)

 - Les volontaires du Nord et du Pas-de-Calais dans la défense nationale 1791-1795 (Lille, 1905)

- http://www.evreux-histoire.com/evreux-1791-1792.html

- Un girondin: François Buzot. député de l'Eure à l'Assemblée constituante en à la Convention. 1760-1794 

- Https://archives-numerisees.loire-atlantique.fr/v2/ad44/navires_nominatif.html

- Archives parlementaires, T. 41- p. 364 - Assemblée  législative - Seance du avril 1792

- Le Bouton Uniforme Français, Louis Fallou 

- Brieven S. Stijl aan Van Beyma, Tresoar, toegang 318-06, inv, nr 15

- Brieven uit het persoonlijk archief van Van Beyma, Tresoar, toegang 318-06, inv. nr 15 stukken 215 en 215a

- https://ageofrevolutions.com/2023/07/17/in-the-streets-of-le-cap-a-digital-mapping-project/

- https://digitalcollections.nypl.org/items/9107c7ea-be04-432b-e040-e00a1806681d

- https://www.alienor.org/collections/oeuvre/29576--vue-des-casernes-du-cap-francais-ile-de-st-domingue

- https://en.wikipedia.org/wiki/Edme_%C3%89tienne_Borne_Desfourneaux

- https://www.frenchempire.net/biographies/desfourneaux/

- https://www.memoiredeshommes.sga.defense.gouv.fr/fr/arkotheque/inventaires/ead_ir_consult.php?ref=SHDGR_INV_16%20YC&c=GR_16_Yc_396&fam=10

dinsdag 16 februari 2021

In dienst van Stad en Staat: Johannes Elsertus Lodema

In dienst van Stad en Staat: Johannes Elsertus Lodema (No 66)

Dit artikel is het twaalfde uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit twaalfde artikel gaat over Johannes Elsertus Lodema. Hij is gedoopt op 1 februari 1761. 

In 1774 komt zijn naam voor in de "maandelijkse uittreksels of boekzaal der geleerde waereld voor januari 1774" waarin wordt geschreven dat hij overgaat van de laagste naar de tweede school. Dit was op 4 juli 1774. Hij zat waarschijnlijk op de Latijnse school in Leeuwarden. De Latijnse school stond op de hoek van de Bollemanssteeg en de Bagijnestraat. Hoe het op die school er aan toe moet zijn gegaan wordt beschreven door een oud leerling, rond het jaar 1807: "Minzaam en voorkomend werd ik, met nog vijf nieuwelingen, door den Praeceptor ontvangen. Het gebouw waarin 't gymnasium was, stond in de Bollemansteeg, hoek Bagynestraat, kenbaar aan eene oud-gotische poort. Deze poort diende tot ingang van alle vier Latijnsche scholen, die van de Praeceptor en Conrector beneden en van den Prorector en Rector op den bovendieping, welke scholen gezamenlijk bezocht werden door 30 à 40 leerlingen. Gedurende de eerste week kwam, ons nieuwelingen, het gedrag van den praeceptor vreemd en verdacht voor, wijl hij ons hoogst vriendelijk bleef behandelen, en zelfs met ons lachte en schertste. De oudere discipelen daarentegen werden op elken misslag betrapt, kregen knorren, ondergingen tentoonstellingen, schoolarrest en ook de plak werd dikwijls gebruikt. In de tweede week was het ook voor ons met de vriendelijkheid van den Praeceptor gedaan."

Op 12 januari 1782 verschijnt er een advertentie in de Leeuwarder Courant waarin hij droog bereide geneesmiddelen aanbiedt, vanuit een pand op de Nieuwestad, tweede huis vanaf de Burmaniastraat. Op 13 april 1782 wordt er nogmaals een advertentie gezet, waarbij de aanduiding Vrouwenpoort nog wordt toegevoegd. Het pand, tegenwoordig Nieuwestad Noordzijde 29 had als naam "Het Rood Laken".


Afbeelding 1. Advertentie in de Leeuwarder Courant, 13 april 1782

Op 6 augustus 1785 vraagt hij om een leerling apotheker. Datzelfde gebeurt in het jaar 1789.


Afbeelding 2. Advertentie in de Leeuwarder Courant, 31 januari 1789

Op 6 maart 1784 werd door een groot aantal burgers het Reglement voor het Excercitie-genoodschap of Vrijcorps te Leeuwarden ondertekend. Johannes E. Lodema is een van de ondertekenaars, net als Gerben O. Gerbenzon (zie het eerste artikel uit deze reeks). Hieruit blijkt dat Lodema al vroeg belangstelling had voor het patriottische gedachtengoed.


Afbeelding 3. Titelpagina van het Reglement voor het Excercitie-genoodschap of Vrijcorps te Leeuwarden ondertekend door Johannes E. Lodema



Afbeelding 4. Handtekening van Joh. E. Lodema onder het Reglement voor het Excercitie-genoodschap of Vrijcorps te Leeuwarden (derde vanaf linksonder)

Johannes Lodema was net als Gerben Gerbenzon ook lid van de Fraterniteit voor de schutterijen en de gelegaliseerde Vrij-corps of excercitie-genootschappen in Friesland.


Afbeelding 5. Het reglement der Fraterniteit voor de schutterijen en de gelegaliseerde Vrij-corps of excercitie-genootschappen in Friesland.


Afbeelding 6. Joh. E. Lodema tekende als 33e en staat op dezelfde pagina vermeld als Wopke Wopkens, de voorman van de sociëteit Door Vrijheid en IJver.

Op 14 augustus 1786 schrijft hij iets in het Grieks en in het Latijn in een album Amicorum (een soort antieke versie van linked in) van Eelco Tinga, een leeftijdsgenoot en waarschijnlijk studievriend, Eelco Tinga werd later hoogleraar theologie in Groningen en Franeker. Dit is interessant, omdat het een inzicht oplevert van het sociale leven van Johannes en zijn vriendengroep. 


Afbeelding 7. Pagina door Johannes Lodema geschreven in het album Amicorum van Eelco Tinga

Zelf had Johannes Lodema ook een album Amicorum. Het beslaat de periode van 1792 tot 1811. Er zijn bijdragen van een collega apotheker, Hette Bakker, uit 1793, van studievrienden, uit zijn tijd in Dokkum, maar ook een nieuwjaarswens van Gerben Gerbenzon.


Afbeelding 8. Bijdrage van Hette Bakker, apotheker, in het album Amicorum van Johannes Lodema



Afbeelding 9. Bijdrage door Gerbenzon in het album Amicorum van Johannes Lodema gedateerd 14 januari 1811


Afbeelding 10. Een tweede gedicht in het Album Amicorum van Johannes Lodema, getekend met Gerbenzon

Johannes Lodema is op 2 oktober 1791 naar Gouda vertrokken. Volgens het naamregister der rectoren, prorectoren en praeceptoren was hij in 1791 conrector in Gouda en in 1792 lid van de kamer van rhetorica, genaamd "de Goudsbloemen". Dit is een interessant feit, omdat er in die jaren allerlei geheime "leesgezelschappen" waren opgericht, welke een dekmantel waren voor revolutionaire activiteiten. In 1794 kwamen deze leesclubs de straat op en richtten revolutionaire comités op die de macht in de steden overnamen. De Goudasche Courant vermeldde " 's  Namiddags zijn de leesclubs op de been gekomen, allen voorzien met het bovengem. teeken" (de Franse Nationale kokarde). Het is onbekend of de Goudse rederijkerskamer "De Goudsbloemen", waar Johannes Lodema honorair lid van was, ook als zo'n leesclub fungeerde, maar het is wel duidelijk dat veel van zijn leden zitting namen in het nieuwe stadsbestuur. Zo was de bekende patriot De Lange van Wijngaarden, onder wiens leiding in 1787 Wilhelmina van Pruisen bij Goejanverwelleshuis werd aangehouden, beschermheer van de rederijkerskamer. De ‘Goudsbloemen’ waren in elk geval vooruitstrevend. In artikel XIX van hun wetten wordt geëxpliciteerd dat ‘Leden van Verdiensten van beide Sexe zullen verkieslyk zyn tot eenigen post van Eere of van Werk: en toegang hebben tot de Boeken en Papieren der Kamer, staende de Vergadering. "De Goudsbloemen was misschien niet een mantelorganisatie met als doel de revolutie te prediken, maar naast dichten werd het wel degelijk voor propaganda gebruikt. Hoe dan ook, Johannes Lodema zal er zeker door beïnvloed zijn geweest. 



Afbeelding 11. Het blazoen van de rederijkerskamer de Goudsbloem van Gouda



Afbeelding 12. Getuigschrift verkiezing tot honorair lid van de kamer van Rhetorica de Goudsbloemen

Johannes Lodema was in 1792 preaceptor aan de Latijnse scholen in Gouda. De Latijnse school was vóór de 19e eeuw een wijdverbreid schooltype, dat jongens, afkomstig uit de hogere en midden klasse voorbereidde op een religieus ambt of een studie aan een universiteit. Het Latijn was de taal van de wetenschap en de colleges op de universiteit werden in het Latijn gegeven. De school waar Johannes Lodema les aan gaf zat destijds aan wat nu Groeneweg 33 is in Gouda.

Boven de ingang van de Latijnse school is een Latijnse spreuk te lezen: "Praesidium atque decus quae sunt et gaudia vitae = Formant hic aniomos Graeca Larina rudes", wat ongeveer betekent: "Om eens tot steun, sieraad en bron van vreugde in het leven te zijn, vormen Grieks en Latijn hier de nog ruwe geest."


Afbeelding 13. De ingang van de Latijnse school in Gouda waar Johannes Elsertus Lodema les gaf



Afbeelding 14. Bladzijde uit de naamlijst der leden van de kamer der Rhetorica

In 1793 was Johannes Lodema tevens lid van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Ook daarin waren patriotten actief, die geloofden dat men door een betere opleiding zou kunnen delen in de vooruitgang. De Maatschappij van Konsten en Wetenschappen, tot nut van 't Algemeen werd op 16 november 1784 te Edam gesticht door zes personen, waaronder Jan Nieuwenhuyzen, een doopsgezind leraar en predikant uit Monnickendam. Het doel was om mensen die daartoe zelf niet de mogelijkheid hadden te helpen door hen (school)boeken te geven, zodat ze zichzelf konden verheffen. Besloten werd tot oprichting van een "Genoodschap van Konsten en Wetenschappen, onder de zinspreuk: Tot Nut van 't Algemeen". Ter verbetering van de leefomstandigheden van de bevolking werd sinds de oprichting van het Nut gestreefd naar bereikbaarheid van onderwijs voor iedereen door het stichten van kleuter- en lagere scholen, de uitgave van schoolboeken, het stichten van onderwijzersopleidingen en andere vormen van beroepsonderwijs. Verder werden vele voor de samenleving nuttige initiatieven genomen, zoals het stichten van bibliotheken, spaarbanken en verzekeringen en initiatieven op het gebied van maatschappelijke zorg en het geven van cursussen. Later zijn veel door het Nut genomen initiatieven door de overheid en andere organisaties overgenomen en voortgezet. 

In Leeuwarden kwam de afdeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen overigens in het gebouw van de Fraterniteit bijeen. Dit gebouw staat rechts van de Waag op de Nieuwestad nummer 150. Vanaf 1795 was de Fraterniteit ook het onderkomen van de radicale patriotten in Leeuwarden en waar het vrijcorps bijeenkwam. 

Tijdens het politieke conflict tussen de prinsgezinden en patriotten kwam het prinsgezinde stadsbestuur van Edam in conflict met de Maatschappij waarvan de meeste leden met de patriotten sympathiseerden. Daarom werd in Amsterdam een nieuw hoofdbestuur gevestigd en werden de algemene vergaderingen in Amsterdam gehouden.



Afbeelding 15. Getuigschrift lid van Maatschappij tot nut van 't Algemeen

Op 27 december 1795 vertrekt hij uit Gouda naar Dokkum om daar conrector te worden. Hij krijgt een paar fraaie getuigschriften mee van de rector en van de curatoren.


Afbeelding  16. Aanbeveling uit 1793 door de rector van de Latijnse School van Gouda, G.C.G. Vatebender

De rector van de Latijnse School van Gouda, de heer Gerard Carel  Coenraad Vatebender was een patriot, onderwijsvernieuwer en voorstander van het scheppen van gelijke kansen voor iedereen. Hij was ook lid van de Goudsbloemen en zal met zijn ideeën ook invloed hebben gehad op Johannes Lodema. 


Afbeelding 17. Aanbeveling door de curatoren van de Latijnse School van Gouda

Op 9 augustus 1796 heeft hij in de Gereformeerde kerk in Dokkum, omdat de Rector ziek was, een redevoering  gehouden en prijzen uitgereikt aan de beste leerlingen.

De Latijnse school was de vooropleiding voor een universitaire studie en duurde meestal 4 jaar. Als de leerlingen voldoende basisvaardigheden hadden in lezen, schrijven en rekenen konden ze via een examen toegelaten worden. De jongens kregen les in Grieks, Latijn en retorica. Onder retorica, welsprekendheid, vielen ook logica en filosofie. Ook leerden de jongens beleefdheid en goede manieren. Latijn bleef de hoofdzaak. De leerlingen moesten vertalingen kunnen maken van het Nederlands naar Latijn. Ze moesten met de onderwijzers en onderling Latijn spreken. Aan het eind van het schooljaar hield de rector een toespraak in het Latijn. Eén van de leerlingen bedankte ook in het Latijn. De beste leerlingen kregen een beloning, een premium. Meestal waren dat boeken. Johannes Lodema is tot 1798 conrector geweest.


Afbeelding 18. Het vertrek van Johannes Lodema uit Gouda

Het pand aan de Nieuwestad is in 1796 kennelijk nog steeds van Johannes, getuige een advertentie waarin verwezen wordt naar het Rood Laken, het tweede huis vanaf de Burmaniastraat. Het wordt pas in 1799 verkocht aan L. Jansma.


Afbeelding 19. Advertentie in Leeuwarder Courant van 18 mei 1796

Op 3 februari 1796 is hij ingeschreven in het lidmatenregister van de Hervormde Kerk in Dokkum


Afbeelding 20. Inschrijving in het lidmatenregister van de Hervormde Kerk in Dokkum

In Dokkum was het admiraliteitshuis tot 1879 in gebruik als Latijnse school.


Afbeelding 21. Ingang van admiraliteitshuis in Dokkum, waar vroeger de Latijnse school gevestigd was

In de 18e eeuw begon in Nederland de animo voor de Latijnse scholen af te nemen, onder meer door de opkomst van de Franse school. De Franse school was meer praktijkgericht met vakken zoals boekhouden. Toen in 1838 in Nederland een onderwijshervorming werd doorgevoerd ontstond naast de Latijnse school het gymnasium. Het Latijn was bij dat schooltype nog altijd het belangrijkste vak, maar er werd meer tijd uitgetrokken voor de moderne talen en wiskunde en natuurwetenschappen. In de jaren na 1838 werden zeer geleidelijk alle Latijnse scholen omgezet in gymnasia. Toen kwam er ook een geheel nieuw type school; de hogereburgerschool (H.B.S.).

In 1798 was Johannes Lodema mede-ondertekenaar van een stuk waarin de hoop en verwachting werd uitgesproken dat een constitutie op gronden van een- en ondeelbaarheid gebouwd. 17.392 mensen hadden dit ondertekend. Hij was dus een unitariër. Ongetwijfeld was dit gevoed door de patriottische ideeën die hij had opgedaan in zijn tijd in Gouda.


Afbeelding 22. Naamlyst der geenen welke hunne hoop en verwagting, dat eene constitutie op gronden van een- en ondeelbaarheid gebouwd, vermelding van Johs E. Lodema uit Dokkum

Er was op 21 januari 1798 een coup voor nodig om deze constitutie in de Nationale Vergadering erdoor te krijgen. Maar vanaf dat jaar was het land een en ondeelbaar en werd de autonomie van de provincies opgeheven. In datzelfde jaar trouwt hij met Eeke Kreeft in Dokkum, om precies te zijn op 25 december 1798. De eerste huwelijks afkondiging was op zondag 10 december 1798, de tweede op zondag 16 december.


Afbeelding 23. Aankondiging van het huwelijk tussen Johs. E. Lodema en Eeke Kreeft.

In 1799 woont hij aan de Wortelhaven in Leeuwarden. Hij adverteert dan in de Leeuwarder Courant dat hij onderwijs geeft in de Latijnse taal en verdere wetenschappen.

Op 29 november 1800 is hij gedwongen om een advertentie te zetten waarin hij ontkent Leeuwarden te gaan verlaten. Kennelijk was de concurrentie in het onderwijs dusdanig groot dat kwade tongen dat hadden beweerd. Hij woont dan inmiddels in de Groote Hoogstraat. Hij zou daar lang blijven wonen. In dezelfde advertentie staat dat hij Rappe verkocht, net als zijn vader Harmanus Lodema. Harmanus woonde in de "Grauwe Hengst", aan de Lange Pijp, tegenover de Waag, tegenwoordig Nieuwestad ZZ 140. Rappe is een soort snuiftabak, gemaakt van fijngemalen tabaksblad. In de achttiende eeuw zeer populair.



Afbeelding 24. Advertentie in de Leeuwarder Courant van 29 november 1800


Afbeelding 25. Advertentie in de Leeuwarder Courant van 14 augustus 1802

Op 19 december 1803 legt Johannes Lodema de burgereed af. Dit was een poging van de overheid om het burgerschap weer nieuw leven in te blazen. Maar in feite stond het burgerschap van de stad op gespannen voet met het burger zijn zoals dat in de Franse en Bataafse revolutie ervaren werd. Hij moet dan voldaan hebben aan de eisen die bij het burgerschap horen, dus hij moet ook aan zijn militieplicht hebben voldaan.


Afbeelding 26. Bewijs van burgerschap van de stad Leeuwarden

In 1806 heeft hij het pand aan de Grote Hoogstraat H 120 gekocht van H. Wijgersma.  Op 7 maart van dat jaar gaan Johannes en zijn vrouw Eeke een lening aan met Anna Botes Winia voor een bedrag van Fl. 3.506,00, waarschijnlijk om de koop van het pand te financieren. 


Afbeelding 27. Obligatie (lening) van FL 3.506,00

Op 13 september 1806 zet hij een advertentie waarin hij vraagt of er iemand genegen is om 388 extra mooie witte marmeren stenen van ongeveer een voet vierkant te willen kopen. Kennelijk is hij aan het verbouwen. Verder maakt hij van de gelegenheid gebruik om aan te geven dat hij nog steeds les geeft zowel overdag als 's avonds en dat leerlingen ook een kostschool biedt. Het pand is er kennelijk groot genoeg voor.

Op 1 oktober 1808 zet hij een advertentie waarin hij aanbiedt om Philantropijns (filantropisch) onderwijs te geven in lezen, schrijven, rekenen en Vaderlandse en Bijbelse geschiedenis. Hij vermeldt daarin ook  dat hij conrector aan de Latijnse school in Dokkum is geweest. 

In 1810 laat Johannes Lodema bij de notaris aantekenen dat een leerling van hem, de koopman Gerhardus Heuveldop een paar jaar les heeft gehad. Kennelijk was dat bij gebrek aan diploma een manier om aan te geven dat hij les had gekregen in de Nederduitse taal. 


Afbeelding 28. Verklaring 26 januari (louwmaand) 1810 dat Gerardus Heuveldop in 1809 en 1810 les heeft gehad van Johannes Elzert Lodema

Hij was in 1811 betrokken als boekhouder bij het opzetten van een weduwenfonds genaamd "zorg voor de vrouwen".


Afbeelding  29. Aankondiging oprichting Fonds voor Weduwen

Op 1 maart 1812 waren er 100 deelnemers en trad het fonds ingevolge art. 11 van het reglement in werking.


Afbeelding  30. Aankondiging van het in werking treden van het Weduwenfonds

Hij is tot het december 1815 boekhouder van het fonds gebleven.

In 1815 was hij lid van de tweede afdeling het onderwijzers gezelschap van Friesland, opgericht bij Koninklijk Besluit van 12 juni 1815.

In 1817 komt hij voor in de Almanak voor het Lager Onderwijs en de opvoeding. Hij valt onder het eerste schooldistrict.

Op 15 januari 1822 zet hij een advertentie dat hij in de Grote Hoogstraat H120 in Leeuwarden blijft wonen. Hij had zijn oog laten vallen op een ander pand, maar de verkoper zag daarvan af. Omdat hij aan huis les gaf in de Nederlandse en Latijnse taal was het belangrijk dat zijn leerlingen dat wisten.


Afbeelding 31. Advertentie in Leeuwarder Courant van 15 januari 1822

Bij de volkstelling van 1824 vinden wij hem terug, toevallig onder de naam van Gerke Gerbenzon, zijn buurman. Hij heeft aan de eisen met betrekking tot de militie voldaan. Er staat ook dat hij altijd in Leeuwarden heeft gewoond, maar dat is dus niet waar.


Afbeelding 32. pagina uit het register van Leeuwarder stemgerechtigden
 
In 1827 treedt hij op als curator voor wijlen Klaas Feij. Johannes Elzert Lodema overlijdt op 24 juni 1829 op 68-jarige leeftijd.


Afbeelding 33. Rouwadvertentie in de Leeuwarder Courant

Zijn enige dochter heette Johanna Margaretha Lodema en zij trouwde op 1 februari 1832 met Gerben Gerbenzon. Zij gingen in het pand aan de Grote Hoogstraat H120 wonen. Gerke Gerbenzon woont met zijn vrouw Yfke en hun twee dochters Suzanne en Anna Maria naast hen op nr 119.
 
Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Leeuwarder Courant 15 januari 1822; 29 november 1800; 23 november 1799; 15 december 1798; 31 januari 1789; 13 april 1782

- Naamlyst der geenen welke hunne hoop en verwagting, dat eene constitutie op gronden van een- en ondeelbaarheid gebouwd, aan het Bataafsche volk zal aangeboden worden, by requeste aan de eerste nationale vergadering representeerende het gemelde volk, hebben te kennen gegeeven. Den Haag, 's Lands Drukkery, 1798

- Stads- en dorpskroniek van Friesland over de jaren 1798-1808

- Naamregister der rectoren, prorectoren en praeceptoren, p. 219

- Naamlijst der leden van de kamer van Rhetroica, W. Verblaauw, Gouda, 1792

- Leeuwarder Courant 30 januari 1796 en 13 september 1806

- Goudasche Courant 28 december 1795 en 19 januari 1795, no 8

- https://historischcentrumleeuwarden.nl/stad/straatnaamgeving/huisnamenoverzicht-april-2005

- Journal du departement de la Frise, 23 augustus 1811

- Almanak voor het lager onderwijs en de opvoeding, uitgegeven door leden van de commissie van onderwijs in Vriesland voor het jaar 1817, Sneek, F.W.v.B. Smallenburg

- http://www.mpaginae.nl/PvT/LatSchFrl.htm

- Archief van de stad Leeuwarden - Historisch Centrum Leeuwarden, Deel: 3675, Periode:..., Leeuwarden, archief 1001, inventaris­num­mer 3675, 1806, Groot-Consentboek, aktenummer 17102, folio 152

- http://www.mpaginae.nl/RD/1808AtmK.htm

- Maandelijkse uittreksels of boekzaal der geleerde waereld voor januari 1796 en 1774.

- Relaas van meester Bruno Lieuwes van Albada.

- Archief van de stad Leeuwarden - Historisch Centrum Leeuwarden, Deel: 3671, Periode:..., Leeuwarden, archief 1001, inventaris­num­mer 3671, 1799, Groot-Consentboek, aktenummer 16339, folio 171 

- Historisch Centrum Leeuwarden 3.2.12.1.2 Het Vrijcorps

- Tresoar. Toegang ABK 319, inv. nr. 2636

- https://facsimile.ub.rug.nl/digital/collection/manuscripts/id/15754/rec/3

- Bataafsche Courant, 8 december 1798

- Tresoar Toegang 1768, inv. 1


zaterdag 21 november 2020

In dienst van Stad en Staat: Obbe Gerbenszon

In dienst van Stad en Staat: Obbe Gerbenszon (No 256)

Dit artikel is het elfde artikel uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit elfde artikel gaat over Obbe Gerbenszon, zoon van Gerben Obbes, geboren op 10 augustus 1723 in Joure. Hij is gedoopt op 15 augustus 1723. 

Apotheker

Volgens het lidmatenboek van Haskerland uit 1790 was hij apotheker in Joure.  Hij is getrouwd op 30 april 1747 met Aafke Hylkes uit Idsegahuizum. Aafke doet op 25 januari 1748 belijdenis. Het apothekersvak was destijds een belangrijke functie, ondanks zijn tweeslachtig karakter, half wetenschapper en half koopman. Een apotheker moest in elk geval latijn kennen en waarschijnlijk ook frans. Een apotheker daarnaast ook vaak drogist.

Volgens het quotisatieregister van 1749 bestond het gezin uit 3 volwassenen (boven twaalf jaar) en een kind. Volgens het schoorsteengeldregister bezat hij in 1754 anderhalf schoorsteen en betaalde hij voor 3 halve hoofden 9 gulden. Dat hij over anderhalve schoorsteen belasting moest betalen betekent dat hij naast dat hij apotheker was waarschijnlijk (ook) een boerenbedrijf had. De schoorsteen in een stal telde namelijk maar voor de helft mee. Tot de hele hoofden werden gerekend alle leden van een huishouden boven de 12 jaar met inbegrip van het personeel, waarvan het hoofd een vermogen bezat van 600 gulden of meer. Wanneer het vermogen beneden de 600 gulden lag, gold het tarief voor halve hoofden. Het lijkt er dus op dat hij toen in elk geval niet welgesteld was, maar ook niet armlastig.

In 1746 heeft hij belijdenis gedaan en het lijkt erop dat hij in 1772 weduwnaar was.


Afbeelding 1. Pagina uit het lidmaatregister Nederlandse Hervormde kerk Joure

Op 10 mei 1747 is hij getuige bij de doop van Pieter, kind van Leffert (Sieffert) Henric Sweigholt en Pieternella Hoeke te Amsterdam. Leffert Sweigholt kwam uit Joure en dat zal de connectie geweest zijn om bij de doop aanwezig te zijn.



Afbeelding 2. Getuige bij doop in Amsterdam


Afbeelding 3. Pagina uit het lidmaatregister Nederlandse Hervormde kerk Joure

In 1787 en in 1790 was hij ouderling in Joure en lid van de kerkeraad. Er staat nogmaals vermeld dat hij apotheker was. Hij moet voor 17 april 1793 overleden zijn, want dat is de aktedatum dat zijn boedel wordt verdeeld.


Afbeelding 4. pagina uit het autorisatieboek met betrekking tot de verdeling van de boedel

Obbe had 6 kinderen. Dochter Nantje, geboren op 2 september 1754, overleden op 27 augustus 1826. (Na de dood van haar man Symen neemt ze later de naam Taconis aan). Hylke, gedoopt op 14 december 1749 te Joure. Waarschijnlijk jong overleden. Gerben, gedoopt op 1 september 1748 te Joure. Overleden op 9 februari 1801 te Leeuwarden. Jacob, gedoopt 27 april 1760, overleden op 14 maart 1806 te Joure. Sydske (of Sytske), gedoopt op 26 januari 1757. Zij trouwde met Gauke Alles. En Hylke, gedoopt op 12 september 1751. Hij is op 21 augustus1780 getrouwd met Pietje Ruurds de Boer uit Monickendam.

Kennelijk heeft zijn zoon Jacob de apothekerszaak voortgezet na het overlijden van Obbe. Toen Jacob, kinderloos, overleed was er een vermogen van ruim 1.759 gulden en onroerend goed. In de Leeuwarder Courant van 17 mei 1806 wordt de zaak en het woonhuis te koop aangeboden door de erven. Kennelijk had Jacob geen kinderen.


Afbeelding 5. Advertentie (aan de zijkant) waarin de apotheek van wijlen Jacob Obbes te koop aangeboden wordt

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

Naamaannemingsregister Friesland 1812.
- Leeuwarder Courant 29 maart 1806, 10 mei 1806 en 17 mei 1806

zaterdag 14 november 2020

In dienst van Stad en Staat: Gerben Obbes

In dienst van Stad en Staat: Gerben Obbes (No 512)

Dit artikel is het tiende artikel uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Dit tiende artikel gaat over Gerben Obbes, de zoon van Obbe Bartels. Hij is geboren te Joure in 1695. Ook hij stond in dienst van Stad of Staat, hij had namelijk de functie van Dorpregter. Zijn vrouw heette Naantje Wynolts Leffering. Ze zijn getrouwd op 18 oktober 1722. Sinds 1721 is hij lid van de Hervormde Gemeente te Joure. Op 29 april 1723 is hij gedoopt en heeft hij belijdenis gedaan. Tussen 1755 en 1763 was Gerben lid van de kerkeraad van de Hervormde kerk in Joure. Dus terwijl zijn vader doopsgezind was is hij Nederlands Hervormd geworden.

Ze hadden een aantal kinderen: Pyter, geboren 8 mei 1732; Rinske geboren 7 februari 1727 te Joure; Wopke geboren 17 februari 1738; Wynold, geboren in 1726 (overleden in 1726); Tryntje, geboren 30 januari 1735; Obbe, geboren 10 augustus 1724 en Wynolt, geboren 26 oktober 1729.




Afbeelding 1 Pagina uit het lidmatenregister van de Hervormde Gemeente in Joure

Gerben was sinds 1738 als dorpsrechter de vertegenwoordiger van het grietenijbestuur in het dorp. In 1758 was hij dat nog. Ten tijde van de Republiek had vrijwel elk dorp een dorpsrechter. Hij diende de grietman van alle ongeregeldheden en onenigheden, die niet meteen opgelost kunnen worden, op de hoogte te brengen. Verdachten van overtredingen moesten door hem worden gearresteerd en overgebracht naar het Nedergerecht. Zo werd er soms door een dorpsrechter in "wild west stijl" een posse samengesteld om veedieven te achterhalen. Ook moest hij dagvaardingen overhandigen aan betrokkenen. Ook bestuurlijke taken vormden een onderdeel van zijn functie. Zo moest hij de besluiten van de Staten van Friesland uitvoeren, deze voor (laten) lezen en aanplakken. Vandaar de naam plakkaat. Verder moest hij belastingkohieren vernieuwen en opsturen naar het provinciebestuur en had hij toezicht op het beheer van de kerkelijke goederen en de grietenij.

Inzake rechtskwesties spreekt het Nedergerecht niet alleen recht in strafzaken, maar ook in civiele zaken. Tenslotte heeft het Nedergerecht een taak inzake het familierecht en het familiegoederenrecht. In Friesland heeft elke grietenij zijn eigen Nedergerecht. Voorzitter is steeds de grietman. Deze benoemt zijn mederechters, de secretaris en de dorpsrechters. De grietman doet deze benoemingen door een keuze uit drie personen te maken, die worden voorgedragen door de stemgerechtigden. Stemgerechtigd waren de eigenaren van stemhebbende boerderijen.

Floreenontvanger

In 1734 was hij tevens floreenontvanger. De Floreenrente was een belasting op grondbezit. De huurwaarde van een perceel werd uitgedrukt in een nader door de Staten van Friesland vast te stellen bedrag.

Of hij als floreenontvanger populair was valt te betwijfelen. De Friezen hadden het niet zo op belastingheffing. Na de nodige onrust besloten de Staten van Friesland op 1 juni 1748 de wijze van belastingheffing te veranderen en over te gaan naar een belasting naar draagkracht. In elk dorp en elke stad werd een commissie in het leven geroepen. Voor die commissie moesten alle gezinshoofden verschijnen om op te geven hoe de samenstelling van hun gezin was (aantal personen beneden en boven 12 jaar) en over welk vermogen en inkomen men beschikte. In de praktijk werden ook bijna altijd de beroepen opgetekend. Armen waren van de quotisatie vrijgesteld. Het volk was over de quotisatie al gauw nog ontevredener dan over de vroegere belastingen. De quotisatie is dan ook in 1750 al weer afgeschaft en er is dus in Friesland slechts één quotisatie geweest. Uit de quotisatie van 1749 halen we echter wel het gegeven dat hij dorpsrechter was en dat het gezin uit vier volwassen personen (boven 12 jaar dus) en 1 kind bestond.

Op 12 augustus 1738 stond Gerben samen met Anne Jans, meesterbakker en Wijbren Romkes, meester Brouwer borg voor Sybe Heeres, tjalkschipper en handelaar in hout, wonende te Joure en ging naar Leiden. Zij waren alle drie Diaken bij de gereformeerde gemeente van Joure. Ook hier wordt nog eens bevestigd dat hij dorpsrechter was. 

Een borgstelling ging via een akte van indemniteit (ook akte van cautie, borgtocht, ontlastbrief of borgbrief genoemd) en was een officiële verklaring van de diaconie of het gerecht van de plaats van herkomst van nieuwe ingezetenen, dat deze de eventueel noodzakelijke bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor hen zouden betalen. De Nederlandse plaatsen gingen om deze akte vragen als iemand zich daar wilde vestigen vanwege de groeiende armoede vanaf het eind van de 17e eeuw. Het betekent enerzijds dat Gerben zich niet onttrok aan sociale verplichtingen en anderzijds dat hij toch redelijk vermogend moet zijn geweest.

De bevolking in Haskerland bestond in 1744 uit 2.572 mensen, in 1795 was dat gegroeid tot 3.888.

Op 19 augustus 1744 was hij curator van een boedel en op 25 februari 1750 was hij curator ad actum recipiendarum rationem (beheerder van een te verdelen boedel, waarin minderjarige of handelingsonbekwame gerechtigd zijn). 

Halve schoorstenen en halve hoofden: het schoorsteengeld

In 1754 heeft hij een bedrag van 18 gulden betaald aan schoorsteengelden. Het gezin bestond uit 5 personen. Het huis had 1 schoorsteen. Het schoorsteengeld werd jaarlijks geheven over elke schoorsteen, haardstede, stookplaats en oven, ook als deze bedrijfsmatig werden gebruikt. Voor de 'puiskeukens', dat waren schoorstenen, die door de boeren in hun stal waren gemaakt was men slechts het halve schoorsteengeld verschuldigd. Zij werden daarom in de kohieren vermeld als 'halve schoorstenen'. In beginsel betaalden eigenaar en huurder elk de helft van het schoorsteengeld. Aan deze bepaling is blijkbaar te danken, dat ook de schoorstenen van leegstaande huizen voor halven werden gerekend (er was dan immers geen huurder). Armlastigen waren vrijgesteld van de belasting. Bij de heffing van het hoofdgeld maakte men onderscheid tussen 'hele hoofden' en 'halve hoofden'. De eersten werden aangeslagen voor een bedrag van 3 cgl. per jaar, de laatsten voor de helft. Tot de hele hoofden werden gerekend alle leden boven de 12 jaar (ook het personeel) van een huishouden, waarvan het hoofd een vermogen bezat van 600 cgl. of meer. Wanneer het vermogen beneden de 600 cgl. lag, gold het tarief voor halve hoofden.

Gerben is overleden in Haskerland in 1775. Op 16 juli 1777 werd de boedel afgehandeld. In de Leeuwarder Courant van 9 juli 1777 wordt die aankondiging gedaan en wordt nogmaals vermeld dat Gerben bij leven Dorpsrechter in Joure was. Daarnaast was hij waarschijnlijk boer. Hoewel in kleine dorpen de schoolmeester vaak als dorpsrechter fungeerde, was dat in Haskerland niet het geval. Boeren vervulden hier deze functie. 

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- www.fryske-akademy.nl/fileadmin/inhoud/beelden/homepage/Kennis/Utjeften/Skoalmasters/haskerland.pdf

- Leeuwarder Courant van 9 juli 1771

- Archief Borgbrieven kaart nr 2205, Archief 0520 inv nr. 596.





In dienst van Stad en Staat: Andries Yntes Visser (No 10)

In dienst van Stad en Staat Andries Yntes Visser (No 10) Dit artikel is het zevenentwintigste uit een serie over burgers die zich inzetten v...