zondag 17 november 2024

In dienst van Stad en Staat: Jan Martens Klaver (No 76)

In dienst van Stad en Staat: Jan Martens Klaver (No 76)

Dit artikel is het vierentwintigste uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Jan Martens Klaver wordt ook als Ian Martens Claver geschreven, Hij is geboren op 9 mei 1753. Zijn vader heette Marten Jans en zijn moeder Berber Pieters. Hij was getrouwd met Joukje Wytses van der Voeg, geboren op 8 september 1754 in Stavoren. Ze wordt elders Sjoukje Wytzes genoemd, bijvoorbeeld bij haar belijdenis na Jan Martens zijn dood in 1821. Zij was de dochter van Wytze Greults en Evertje Fokkes. Joukje Wytzes en Jan Martens Klaver gaan op 22 november 1777 in ondertrouw en ze  trouwen op 10 december 1777 in Franeker. Jan Martens Klaver is dan beurtschipper.

Beurtschipper

Een beurtschipper vaart via een vaste dienstregeling een aantal vaste havens af. Beurtschepen vervoerden personen, vee of goederen. Hiervoor golden vaste prijzen. Uit een tarievenlijst van de beurtdienst van Sneek op Amsterdam blijkt dat in 1845 voor 3 gulden een koe vervoerd kon worden; dode eenden gingen voor 5 cent per stuk mee. De beurtschipper voer dus op gezette tijden tussen vaste bestemmingen op en neer. Ook werd de beurtvaart gekenmerkt door tal van bepalingen, zoals vaste tarieven voor bepaalde producten en trajecten en een vast aantal schippers dat op een bepaald traject mocht varen. Voor de schippers had dit voordelen: een redelijk bestaan was gegarandeerd. Immers de lokale overheden verleenden slechts aan een beperkt aantal schippers een vergunning om de verbinding te onderhouden, met als gevolg dat de onderlinge concurrentie in banen werd geleid. Voor het vervoer van goederen en personen was men tot halverwege de 19de eeuw aangewezen op de vele kanalen en meren in de provincie Friesland. Tot die tijd vond men hier bijna geen verharde wegen. Het reizen over deze zand- en keileemwegen was dan ook verre van comfortabel. Vooral in de herfst en de winter als deze door sneeuw en regen bijna onbegaanbaar waren. De schippers op deze beurtdiensten werden door de provinciale en gemeentelijke overheden benoemd. Deze moesten bij hun aanstelling een borgsom storten voor de juiste bezorging der aan hun toevertrouwde goederen. Een reglement met vrachttarieven zorgde er voor dat de schipper zijn monopolie niet kon uitbuiten door te hoge vrachtprijzen te vragen.

De beurtvaart in Franeker speelde zich voornamelijk rond het Vliet af. Het Vliet lag buiten de stadswallen.  Op gegeven moment waren er ongeveer dertig beurtschippers actief. Vier keer per dag ging er een schip naar Leeuwarden, een keer per dag naar Sneek en wekelijks naar Amsterdam over Harlingen en het IJsselmeer. Jan Martens (Claver) was beurtschipper van Franeker op Amsterdam en vice versa, zo staat dat bij de huwelijksaankondiging van 22 november 1777.

Jan Martens Claver woonde toen aan het Vliet in Franeker.


Afbeelding 1 Het Vliet in Franeker


Afbeelding 2 Pagina uit het Huwelijksregister van Franeker van 29 november 1777

Niet  overal wordt gesteld dat Wietze Jans Klaver (zie het artikel over hem), geboren 5 maart 1785 nu zijn zoon is of niet, omdat in het doopboek niet de toevoeging Klaver wordt gebruikt, maar gezien de datum van de doop, 2 juni 1785 op het Vliet in Franeker en de namen Jan Martens en Joukje Wytses kan het bijna niet anders dan dat dit inderdaad zijn zoon is.

Hij had ook een dochter genaamd Berber Jans Klaver, geboren 3 april 1790. Ze is op dezelfde dag gedoopt. 

Turfmeester

Hij was later van beroep belastingmeter op turf, althans volgens het Registre Civique van Franeker in 1811, elders turfmeester genoemd. Een turfmeester zag toe op de turf en de daarbij behorende rechten.  Hij was daarbij verantwoordelijk voor de turfwinning en de turfhandel. Op zijn 65 bij zijn overlijden wordt als beroep arbeider genoemd. Hij was Nederlands Hervormd.

Eerder werd als beroep inderdaad beurtschipper genoemd en elders is zijn geboorte datum 23 mei 1753. Tevens wordt er nog een zoon Marten Jans Claver genoemd, geboren op 6 september 1778. Het adres waar hij sinds 1781 woonde was het Leeuwarder End. Dat was toen nog aan een gracht, maar in 1915 is die gracht gedempt. Later woonde hij aan de Heerengracht 12. 


Afbeelding 3 Leeuwarder End 5 voor demping van de gracht in 1915



Afbeelding 4 Heerengracht 12 in Franeker

Jan Martens Klaver is overleden op 26 juni 1819. Bij zijn overlijden had hij geen onroerend goed.



Afbeelding 5 Handtekening van Jan Martens Klaver

In 1817 krijgt Joukje Wytzes een legaat van 1.000 gulden.


Afbeelding 6 Notariële akte in verband met een legaat voor Joukje Wytzes


Afbeelding 7 Notariële akte in verband met een legaat voor Joukje Wytzes, pagina 2 en 3

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- Doopboek Herv. gem. Franeker, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 0259 Gemeente: Franeker Periode: 1776-1793

- Registre civique kanton Franeker, archiefnummer 8, Gewestelijke besturen in Friesland in de Franse tijd (BRF) - Tresoar, inventarisnummer 3633, aktenummer 8506 Gemeente: Franeker Periode: 1811-1812

Overlijdensregister 1819, archiefnummer 30-12, Burgerlijke Stand Franeker - Tresoar, inventarisnummer 3002, blad 014Gemeente: Franeker Periode: 1819

Memories kantoor Franeker, archiefnummer 42, Memories van successie - Tresoar, inventarisnummer 4005, aktenummer 1048 Gemeente: Franeker Periode: 1820

Doopboek Herv. gem. Franeker, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 0259 Gemeente: Franeker Periode: 1776-1793

Lidmatenregister Herv. Gemeente Franeker, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 268, blad 111 Gemeente: Franeker Periode: 1790-1850

Minuut-akten 1817, archiefnummer 26, Notarieel archief - Tresoar, inventarisnummer 040006, aktenummer 00854 Gemeente: Franeker Periode: 1817

Doopboek Herv. gem. Franeker, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 0259 Gemeente: Franeker Periode: 1776-1793

- Trouwregister Hervormde gemeente Franeker, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 0264 Gemeente: Franeker Periode: 1772-1811

Ondertrouwregister Gerecht Franeker, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 0250 Gemeente: Franeker Periode: 1763-1782

http://www.esther.museumopsterlan.nl/Infozuilen/Zuil-2/beurtschippers.php

vrijdag 15 november 2024

In dienst van Stad en Staat: Wietze Jans Klaver (No 38)

In dienst van Stad en Staat: Wietze Jans Klaver (No 38)

Dit artikel is het drieëntwintigste uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.
Wietze Jans Klaver is geboren in Franeker op 5 maart 1785. Hij is gedoopt op 6 februari 1791 en deed toen ook belijdenis. Zijn vader was turfmeester en is overleden op 26 juni 1819. Op 21 mei 1809 trouwde hij met Jitske Jans Lenting in Noorderdrachten. 
Noorderdrachten lag ten noordoosten van de Drait. Na de aanleg van de Drachtster Compagnonsvaart in 1641 groeide het dorp met Zuider Drachten uit tot Drachten, maar bleef tot het begin van de 19e eeuw een bestuurlijke eenheid. Officiële straatnamen kende men er niet. Huizen en winkels werden aangeduid met nummers. Tot omstreeks 1840 werd gesproken van Noorder- en Zuiderdrachten. Dat veranderde toen in 1856 de woningen werden ingedeeld in wijken met letter en nummer. Pas toen was er sprake van 'Dragten', een schrijfwijze die later weer is veranderd in Drachten
Ze hadden elf kinderen: Joukjen Wietzes Klaver (1811); Wietske Wietzes Klaver (1813); Jan Wietzes Klaver (1814); Marten Wietzes Klaver (1817-1888); Fokke Wietze Klaver (1819-1891); Hans Wietzes Klaver (1822); Wietske Wietzes Klaver (1826) Wietske Wietzes Klaver (1827-1910); Berber Wietzes Klaver (1827-1904); Hendrik Wietskes Klaver (1830- ) en Janke Wietzes Klaver (1832-1909). Niet alle kinderen zijn oud geworden. 
Hij was Nederlands Hervormd en van beroep scheepstimmermansknecht. Hij woonde vanaf 23 mei 1863 in Franeker en kwam uit Gorredijk. Hij woonde in elk geval in van 1825 tot 1863 in Gorredijk. Op 3 november 1866 is hij naar Drachten verhuisd.
Nummerwisseling
Op 14 februari 1850 is er een contract bij een notaris te Drachten opgemaakt waarbij zijn zoon zijn nummer wisselde met een andere jonge man. Dit kwam wel vaker voor om op die manier onder de militieplicht uit te komen. . Ter compensatie van de ze wisseling werd een bedrag van 226 gulden afgesproken  in twee delen opvorderbaar, 126 gulden direct en 100 gulden niet eerder dan 9 mei 1853. Hendrik Klaver, geboren 9 mei 1830, met nummer 75 en wonende te Gorredijk wisselde van nummer met Eritt Pieters de Jong nummer 41, loting in het jaar 1849. Jonge mannen met lage nummers hadden doorgaans een grotere kans om daadwerkelijk opgeroepen te worden. Vrijstelling kreeg je bij broederdienst, medische gebreken of een te geringe lengte.
Overigens staat er specifiek vermeld dat het geld zonder verdere machtiging door vader Wytse rechtstreeks naar Hendrik kon. Het geld kwam dus niet bij de vader terecht. Terwijl hij als voogd en vader de jonge Hendrik Wytses Klaver hierbij vertegenwoordigde heeft hij het contract niet ondertekend. De verklaring waarom staat er ook bij: hij heeft nooit geleerd om zijn naam te schrijven en was dus analfabeet.

Afbeelding 1 Notariële akte van 14 februari 1850 met betrekking tot nummer wisseling

Afbeelding 2 Notariële akte van 14 februari 1850 met betrekking tot nummer wisseling, pagina 2 en 3
Op 1 mei 1850 gaat Hendrik Klaver daadwerkelijk in dienst en wordt op 15 mei 1855 van dienst ontslagen. Kennelijk beviel het hem wel in het leger want op 10 april 1856 ging hij nogmaals een contract van plaatsvervanging aan, nu met Sytze Schut. In dit contract kunnen we ook zijn signalement terugvinden: een el en zeshonderd zevenentachtig strepen. Een ovaal gezicht, blauwe ogen, bruin haar en bruine wenkbrauwen, gewone neus en kin en geen bijzondere kentekenen. Voor dit contract kreeg hij 350 gulden, maar dat werd pas later uitbetaald, maar was wel rentedragend tegen 4 procent per jaar. Dit keer hoefde vader Wytse dus niet mee te tekenen.
Afbeelding 3 Contract van plaatsvervanging 10 april 1856 pagina 1


Afbeelding 4 Contract van plaatsvervanging 10 april 1856 pagina 2 en 3
Hendrik Klaver is later eerst naar Leeuwarden verhuisd, daarna als militair in garnizoen in Woerden gelegerd geweest en daarna naar Nijmegen verhuisd. Hij was van beroep wieldraaier. Hij is in 1870 getrouwd met Klaaske Joostes Oosterhof.

Afbeelding 5 Opname in ondertrouw van Hendrik Wytses Klaver in 1870

Afbeelding 6 Verklaring waaruit blijk dat Hendrik Wytzes Klaver in 1870 in garnizoen in Woerden zat
De Woerdense kazerne werd  gekwalificeerd als uiterlijk de mooiste kazerne van Nederland, stevig gebouwd van goed materiaal, goed gelegen en ruim opgezet. Maar het interieur was minder fraai. Het gebouw was ingedeeld in zeer kleine kamertjes, donker, slecht geventileerd en ongezond. 20 kamers per verdieping en ook op de zolder werden militairen gelegerd. Het garnizoen bestond in de eerste helft van de 19e eeuw uit circa 300 man, waarvan een aantal ook ondergebracht werd in het Proveniershuis; het waren voornamelijk infanteristen. Tot 1879 is de kazerne permanent door het garnizoen gebruikt. Er werden wel wat inwendige verbouwingen gepleegd (een gevangenenruimte, een keuken en een wasruimte werden ingericht), maar het uiterlijk van het gebouw bleef hetzelfde. Het garnizoen werd door de Woerdense gemeentebestuurders gekoesterd: het bracht leven in de brouwerij en het was voor de Woerdense middenstand een niet onbelangrijke bron van inkomsten. Het is daarom te begrijpen dat men in 1879 alle mogelijkheden aangreep om de Minister van Oorlog van zijn plan af te brengen het permanente garnizoen te Woerden op te heffen. Bij deze actie wees het gemeentebestuur ook op het feit dat de Woerdense kazerne door specialisten beschouwd werd "in goede hoedanigheid de vijfde in Nederland te zijn. Het mocht niet baten. 

Afbeelding 7 Kazerne in Woerden waar Hendrik Klaver waarschijnlijk gelegerd was

Afbeelding 8 Bewijs van het vervullen van de militieplicht
Wytse Jans is overleden op 4 maart 1869 in Drachten. Een dag later is hij begraven.
Geraadpleegde literatuur en bronnen:
- Trouwregister Hervormde gemeente Drachten, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 0624 Gemeente: Smallingerland Periode: 1674-1811
Collectie Doop-, Trouw-, Begraaf- en Lidmatenboeken (DTBL);Trouwregister Hervormde gemeente Drachten 1674-1811 Inventarisnr.: DTB 624
Minuut-akten 1856, archiefnummer 26, Notarieel archief - Tresoar, inventarisnummer 055071, aktenummer 00047 Gemeente: Heerenveen Periode: 1856
- Huwelijksregister 1870, archiefnummer 1002, Gemeentebestuur van Leeuwarden, 1811-1941 - Historisch Centrum Leeuwarden, inventarisnummer 3595C, aktenummer 0213 Gemeente: Leeuwarden Periode: 1870

woensdag 13 november 2024

In dienst van Stad en Staat: Meine Oenes Schriemer (No 18)

In dienst van Stad en Staat: Meine Oenes Schriemer (No 18)

Dit artikel is het tweeëntwintigste uit een serie over burgers die zich inzetten voor militaire taken en gaat over de dienstplicht, schutterijen en het reguliere leger. De discussie over de dienstplicht is nu weliswaar minder, maar nooit helemaal weg geweest en gezien het personeelstekort in het leger ook nu actueel. Het is nuttig om dit fenomeen in historisch perspectief te plaatsen. Sommigen hebben de dienstplicht ondergaan maar er zijn ook mensen vrijwillig het leger ingegaan, waarbij "het leger" een rekbaar begrip is. Ook milities, schutterijen en andere paramilitaire organisaties komen aan de orde. Met de beschrijving van de lotgevallen van deze mannen zie je tegelijkertijd een verschuiving van de loyaliteit jegens de stad naar loyaliteit jegens de staat.

Meine Oenes Schriemer is op 15 juli 1832 in Drachten geboren. Hij is op 13 mei 1859 getrouwd met Wietske Wietzes Klaver. Hij was Nederlands Hervormd.

Op 13 mei 1884 stond hun 25-jarig huwelijk in het Algemeen Nederlandsch familieblad vermeld.


Afbeelding 1 Vermelding in het Algemeen Nederlandsch familieblad van 13 mei 1884


Afbeelding 2 Inschrijving in het huwelijksregister 13 mei 1859

Tweeling

Samen kregen ze vijf kinderen: Baukje Meines, geboren in 1860; Wietze Meines, geboren in 1862; Goitske Meines, geboren in 1865; Jitske Meines, geboren en overleden in 1865. Goitske en Jitske waren een tweeling, waarbij Jitske kwam te overlijden. Bijzonder was ook dat er een dag tussen de geboorte van Goitske (op 24 januari geboren) en Jitske (op 25 januari geboren). Later kwam er nog een meisje bij dat dezelfde naam kreeg als het overleden kind, namelijk Jitske Meines, geboren in 1866. Kennelijk zitten tweelingen in de familie want later komt dat weer voor.

Van 1859 tot 1862 was hij in Drachten schoenmaker. In 1865 was hij borstelmaker (boendermaker). 

Vrijstelling van Nationale Militie

Interessant is dat hij bij de loting van 1851 met lotnummer 17 werd vrijgesteld voor de Nationale Militie, maar dat wel zijn signalement is opgenomen. We weten dus hoe hij er uit heeft gezien.

Blauwe ogen, een hoog voorhoofd, een spitse neus, een gewone mond, een kleine kin, blond haar en blonde wenkbrauwen en geen bijzondere kenmerken.


Afbeelding  3 Voldaan aan militieplicht en signalement

De handtekening van Meine Oenes Schriemer komt ook voor op andere stukken.


Afbeelding 4 Handtekening van Meine Oenes Schriemer

Drachten was verdeeld in 12 wijken aangeduid met letters. Hij woonde in wijk B en in wijk C in de periode 1861 - 1880. Wijk B: bevattende alle woningen in den omtrek waarvan de westzijde bepaald wordt door den Zuider-Straatweg en de dubbele Straat, van de gemeente Scheiding noordwaarts tot aan de brug, en de noordzijde door de vaart van de brug oostwaarts tot aan de Kerkstraat, met in begrip van de huizen aan de westzijde van de Kerkstraat. Wijk C: bevattende alle woningen aan de zuidzijde van de vaart in het gebuurte van de Kerkstraat oostwaarts tot aan de dwarsvaart, met in begrip van de huizen aan de oostzijde van de Kerkstraat. Met gebuurte wordt het eigenlijke dorp Drachten bedoeld. Navraag bij de gemeente Smallingerland gaf het adres Zuidkade 24 te Drachten als resultaat.



Afbeelding 5 De Kerkstraat in Drachten rond 1903. Dit zal de omgeving zijn geweest waar Meine woonde.


Afbeelding 6 Zuidkade 24 in Drachten

Op de plek waar Meine ooit woonde, Zuidkade 24, is later een tabaksfabriek annex pakhuis gebouwd. Dit gebouw is rond 1902 gebouwd in opdracht van de fa. Fokke van der Meulen. De lagere aanbouw aan de achterzijde van het hoofdgebouw is van oudere datum. In de fabriek werd de beroemde pruimtabak "Drachtster Kei" vervaardigd. De Zuidkade en de Noordkade lagen aan weerszijden van de Drachtstervaart die in de jaren zestig van de twintigste eeuw is gedempt.

Dat Meine het niet breed had blijkt uit een veroordeling voor bedelen op een plek waar dat niet mag  op 18 februari 1875. Dat de overheid ook niet goed wist wat ze nu met dit soort gevallen aan moest blijkt wel uit de straf van wel 1 dag gevangenis. 


Afbeelding 7 Pagina uit de rolboeken van de arrondissementsrechtbanken Heerenveen


Op 16 december 1880 kocht hij een pand in Drachten voor 257 gulden.


Afbeelding 8 Pagina met handtekening onder een akte waarbij Meine Oenes Schriemer een pand kocht

Hij had daarvoor geld geleend van een koopman genaamd Theunis Zweitzes van Veen met het pand als onderpand. Het leenbedrag was 300 gulden tegen de schappelijke rente van 5% per jaar. Het perceel was in het kadaster ingeschreven onder letter A 391 en 1239 en had een oppervlak van 7 are en 87 cm. Het bestond uit een huis met achterhuis en een tuin ten oostzijde van het pand. 

Rond deze tijd had Drachten iets van 5000 inwoners. 



Afbeelding 9 Eerste pagina van een obligatie akte (hypotheek) 




Afbeelding 10 Tweede pagina met de handtekeningen van de obligatie akte

Meine is overleden op 5 december 1902.



Afbeelding 11 Vermelding in de Dragster Courant van 6 december 1902

Geraadpleegde literatuur en bronnen:

- AlleFriezen te Leeuwarden, Bevolkings­register; Deel: 17-008, Periode: 1861-1880, Smallingerland, inventaris­num­mer 17-008, Gezinskaarten Lin-Mol 

- AlleFriezen te Leeuwarden, Rolboeken arrondissementsrechtbanken; Arrondissementsrechtbank Heerenveen - Tresoar, Deel: 113, Periode: 1871-1880, Heerenveen, archief 18-01, inventaris­num­mer 113, 18 februari 1875, Rol van strafzaken, aktenummer 6480

Minuut-akten 1880, aktes 151-, archiefnummer 26, Notarieel archief - Tresoar, inventarisnummer 032095, aktenummer 00292Gemeente: Smallingerland periode: 1880

Minuut-akten 1881, aktes 1-155, archiefnummer 26, Notarieel archief - Tresoar, inventarisnummer 032096, aktenummer 00125 Gemeente: Smallingerland periode: 1881

Memories kantoor Beetsterzwaag, archiefnummer 42, Memories van successie - Tresoar, inventarisnummer 1055, aktenummer 7984 Gemeente: Opsterland periode: 1902

- Harlinger Courant 18 mei 1859

- Algemeen Nederlandsch familieblad; orgaan van de Vereeniging Het Nederlandsch Familie-Archief, 13 mei 1884

- Dragster Courant 6 december 1902

Nieuwsblad van Friesland : Hepkema's courant 17 december 1902

Gezinskaarten Z en diversen, inventarisnummer 17-007 Gemeente: Smallingerland Periode: 1861-1880

- https://www.monumenten.nl/monument/499246













donderdag 19 september 2024

Het zesde strand

Het vergeten zesde strand


Een paar jaar geleden ben ik met het gezin naar Bretagne geweest, op vakantie. Omdat we er toch dichtbij waren zijn we ook naar Normandie geweest. En dan is een bezoek aan het strand waar de Geallieerden landden eigenlijk een must. Helaas wilde slechts een deel van het gezin mee, maar ik vond het erg interessant. Daar hoorde ik voor het eerst over het zesde strand. De meeste mensen met een interesse voor de Tweede Wereldoorlog kennen wel de stranden Juno, Sword, Omaha, Utah en Gold. Gold en Sword zijn genoemd naar de vissoorten Goldfish en Swordfish, terwijl Juno naar de vrouw van een commandant is genoemd omdat de Canadezen niet wilden dat het strand Jelly ging heten naar Jellyfish.

Maar een zesde strand, met de codenaam "Band" was mij onbekend. Ook Band is naar een vis genoemd, namelijk Bandfish. Later is de toevoeging fish vervallen. De aanval op het strand met de aanduiding Band was bedoeld om de flank op Sword beach te beschermen. Er waren met name drie Duitse batterijen die een bedreiging vormden, bij de plaatsen Bénerville en Houlgate.


 

Deze batterijen waren gebouwd in de buurt van een oud Frans fort uit de achttiende eeuw. Ze waren voor de invasie al door vliegtuigen gebombardeerd maar waren nog deels intact. Als het ook de marine niet zou lukken om ze op D-day uit te schakelen zouden 860 commando's met landingsvaartuigen landen en de batterijen alsnog de volgende dag uitschakelen. Het is echter niet doorgegaan deels vanwege het weer en hoge golven maar vooral ook omdat de batterijen niet echt meer een gevaar vormden.

Een andere bron heeft het erover dat het strand ongeschikt werd gevonden omdat het achterland door de Duitsers onder water was gezet om het landen van zweefvliegtuigen onmogelijk te maken, maar dat lijkt me niet relevant omdat het ging om het uitschakelen van de batterijen.

Het zesde strand lag ten oosten van de rivier de Orne. Er zijn heel veel kaarten te vinden over de verschillende stranden, maar nergens staat Band vermeld. Onderstaande kaart is echter interessant. Daarop staat inderdaad het zesde strand duidelijk vermeld.


    



Beide kaarten zijn afkomstig uit het witte huis en werden gebruikt om president Roosevelt bij te praten. De commando's zijn in plaats van op het strand Band ingezet in de buurt van strans Sword. Maar het is altijd goed om een plan "B" te hebben. Voor wie nog meer wil weten zijn er filmpjes te vinden op You tube.

https://www.youtube.com/watch?v=5z-CjczAGuM

https://www.youtube.com/watch?v=V_P00Pnu3UU

Bronnen:

  • Caddick-Adams, Peter (2019). Zand en staal: een nieuwe geschiedenis van D-Day . Londen: Hutchinson. 
  • "Band landing beach might well have been used to seize the ground between the Orne and the Dives", Charles Messenger, The D-Day Atlas: Anatomy of the Normandy Campaign (London: Thames and Hudson, 2014), pp. 70–71.
  • Situation of European Theatre Ground Operations map from Operation OVERLORD in June 1944. (FDR Library, National Archives)



zondag 2 juni 2024

De SPD en de herbewapening 1945 - 1955

De SPD en de herbewapening 1945 -1955

Met de verwoestende oorlog in het oosten blijkt dat Duitsland nog steeds worstelt met zijn verleden en aarzelt om wapens te leveren aan Oekraïne. Zeker de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) heeft er moeite mee. Na lang aarzelen geeft nu ook Olof Scholz toestemming aan Oekraïne om Duitse wapens op Russisch grondgebied in te zetten. De levering van de Taurus raketten wordt echter nog steeds tegengehouden. De positie van de SPD ten opzichte van alles wat met het leger te maken heeft is altijd al lastig geweest maar was het duidelijkst zichtbaar direct na de Tweede Wereldoorlog.

Deze wereldoorlog was zo destructief geweest dat de Duitsers overwogen om hun jaartelling in 1945 maar weer bij nul te laten beginnen. Oorlog en militarisme in Duitsland zouden geen kans meer maken. De ‘Grote Drie’, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie hadden plechtig verklaard dat het Duitse militarisme zou worden uitgeroeid en dat Duitsland nooit meer de vrede zou bedreigen. Toch levert Duitsland op de Verenigde Staten na het grootste aandeel aan wapens aan Oekraïne, produceert het op grote schaal wapens en exporteert het voor miljarden aan wapentuig. 

Hoe is het mogelijk geweest dat een land dat zoveel onheil heeft veroorzaakt binnen tien jaar weer een leger had? De verklaring voor deze herbewapening ligt vooral in de internationale politiek. Maar hoewel het Oost-West conflict alles overheerste, gaat mijn belangstelling vooral uit naar de binnenlandse discussie over de herbewapening. De herbewapening was namelijk niet louter een extern opgelegde maatregel, maar ook het sluitstuk van een binnenlandse ontwikkeling.¹ Binnen deze binnenlandse discussie is vooral de positie van de SPD interessant. Waarom waren de sociaaldemocraten zo gekant tegen de herbewapening? Waren het morele bezwaren of speelden er andere overwegingen een rol? Zou Duitsland zijn Bundeswehr gekregen hebben als de SPD in de eerste tien jaar na de oorlog aan de macht was geweest?

Ik heb me hier beperkt tot de eerste tien jaar na de oorlog, omdat in 1955 de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) haar volledige soevereiniteit kreeg. Het bezettingsstatuut werd door de verdragen van Parijs vervangen en de BRD werd in de NAVO en in de West-Europese Unie opgenomen. De SPD stelde na 1955 de herbewapening niet meer ter discussie. 

Inleiding

In 1945 lag Duitsland in puin. Het had de oorlog verloren, het land was bezet en de steden verwoest. Toch viel de oorlogsschade in de westelijke zones mee. De economische infrastructuur was, anders dan veel steden, niet met de grond gelijk gemaakt. Ook na de oorlog was het Ruhrgebied nog het industriële hart van Europa. Duitsland vormde met haar industrie de belangrijkste schakel voor de herbouw van de Europese economie.² Wie Duitsland beheerst, beheerst Europa, zo leek de algemene mening te zijn. En zo kwam het dat een natie die pas aan het eind van de negentiende eeuw tot een eenheid werd, weer werd opgedeeld, “Was die Spaltung Deutschlands bewirkte, war das unvermögen der Sieger des Zweiten Weltkrieges, sich über das Schicksal des deutschen Volkes … zu eindigen.”³


Afbeelding 1 Verdeling van Duitsland in bezettingszones

Toch was er aanvankelijk wel degelijk consensus over hoe Duitsland zou worden aangepakt. Tijdens de conferentie van Jalta, begin februari 1945, werd besloten dat Duitsland zou worden ontwapend en verdeeld in vier bezettingszones. Het Duitse militarisme moest worden vernietigd en Duitsland zou nooit meer de wereldvrede mogen bedreigen. Daartoe zou de Duitse wapenindustrie moeten worden ontmanteld en zou de Duitse maatschappij worden ontdaan van militaristische invloeden.


Afbeelding 2 Conferentie van Jalta februari 1945, wikipedia

Bij de conferentie van Potsdam in juli 1945 werden de akkoorden van Jalta verder uitgewerkt. De demilitarisering werd aanvankelijk krachtig uitgevoerd. Alle militaire gedenktekens verdwenen uit het straatbeeld en bibliotheken moesten zelfs hun militaire literatuur wegdoen. Over de ontwapening maatregelen waren er tussen de Geallieerden geen meningsverschillen.⁴ 

Die consensus verdween toen de in de oorlog gevormde coalitie rond 1947 stuk liep. Zowel Oost als West wilde Midden-Europa beheersen en schakelden daartoe de Duitsers in. In de westelijke zones kwam een proces van restauratie op gang. Beperkingen opgelegd aan banken en grote concerns werden opgeheven en gearresteerde leiders van de industrie kwamen vrij. De restauratie-politiek richtte zich op de economische aansluiting van West-Duitsland bij het Westen. De integratie van West-Duitsland op militair gebied kwam later. Maar de politiek-economische restauratie en de economische integratie legden de basis voor de latere militaire integratie.⁵

Op 14 augustus 1949 werden de eerste verkiezingen gehouden. Inzet van deze eerste verkiezingen waren de directe behoeften en sociaal-economische kwesties. De CDU/CSU verwierf in de Bondsdag 139 van de 402 zetels. De SPD moest genoegen nemen met 132 zetels. Konrad Adenauer werd, met 1 stem verschil, tot bondskanselier gekozen.


Afbeelding 3 Konrad Adenauer (1876-1967), Bundesarchiv

Van de politieke problemen waarmee de BRD kort na haar oprichting te maken kreeg, was de kwestie van de herbewapening het meest ingewikkeld. Deze kwestie veroorzaakte een ernstige binnenlandse twist. “Es gab keine gesellschaftliche Gruppe, die sich nicht an der Auseinandersetzung beteiligte …” ⁶

De mogelijkheid van een herbewapening van Duitsland was al eerder besproken. Churchill, de Britse premier, heeft met de gedachte gespeeld om de resten van de Wehrmacht te gebruiken als reserve tegen de Sovjet-Unie. Hij liet aanvankelijk de in de Engelse bezettingszone gevestigde regering Dönitz haar gang gaan. Dönitz pleitte voor een gemeenschappelijk front tegen de Russen. Pas na Amerikaanse druk werd op 23 mei de regering Dönitz aan de kant gezet.⁷

Maar pas na het uitbreken van de oorlog in Korea werd de kwestie van de herbewapening, door de Duitsers “Wehrfrage” genoemd, een centraal probleem. De Korea-oorlog werkte als een katalysator.⁸ In 1950 was er nog geen West-Duits leger en de West-Duitse politie moest het zelfs nog zonder pistolen stellen. Door de Korea-oorlog gingen de Westelijke mogendheden meer belang hechten aan de plaats van de West-Duitse staat in het Oost-West conflict en drongen aan op een West-Duitse bijdrage aan de verdediging van het Westen. Bondskanselier Adenauer was hiermee ingenomen. Adenauer wenste een volledige aansluiting van West-Duitsland bij het Westelijke militaire blok. Hij begreep echter ook dat een herbewapening van Duitsland zeer impopulair zou zijn, zowel bij het buitenland als bij de eigen bevolking. De bevolking was na de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog afkerig van welke herbewapening dan ook en leuzen als “Nie wieder Krieg” en “Nie wieder Militarismus” waren wijdverbreid.⁹


Afbeelding 4 Nie wieder Krieg, digitales-deutsches-frauenarchiv

De SPD en het pacifisme

Ook binnen de SPD waren deze leuzen populair, en daarmee bouwde de SPD voort op een lange traditie. In 1875 was de SPD in het oosten van Duitsland ontstaan uit een fusie van twee Marxistische groeperingen. Het Marxisme leert dat oorlog onvermijdelijk is, omdat het voortvloeit uit de wedijver tussen de kapitalistische machten en uit de noodzakelijke komst van de proletarische revolutie. De sociaaldemocraten stapten echter al voor de Eerste Wereldoorlog af van het idee dat oorlog onvermijdelijk was en omhelsden het principe dat het socialisme ook langs vreedzame weg verwezenlijkt zou kunnen worden. De SPD stond afwijzend tegenover het bedrijven van machtspolitiek en was voorstander van het oplossen van internationale geschillen door arbitrage. De Eerste Wereldoorlog had de pacifistische gevoelens van de SPD alleen maar versterkt, en gedurende de Weimar-periode uitte de SPD voortdurend kritiek op het leger en op het militarisme.¹⁰

Als enige partij stemde de SPD op 23 maart 1933 tegen de wet die Hitler speciale volmachten gaf. De partij werd daarop verboden, en veel partijfunctionarissen vluchtten naar het buitenland. Na de oorlog keerden ballingen als Erich Ollenhauer en Willy Brandt naar Duitsland terug. De partij herrees snel. Aan de top van de partij kwam Kurt Schumacher te staan, een man die de hel van twaalf jaar concentratiekampen had doorstaan. Het was Schumacher die de koers uitzette voor de SPD. Onder zijn leiding en onder die van zijn opvolger, Erich Ollenhauer, hamerde de SPD voortdurend op de kwestie van de herbewapening.  Waarom was dit vraagstuk zo belangrijk voor de SPD? Was het vanuit de pacifistische traditie van de partij of speelden andere factoren een rol?

De SPD en het nationalisme

Wellicht had de opstelling van de SPD in de kwestie van de herbewapening te maken met het nationalistische standpunt dat de partij in de jaren na de oorlog innam. Schumacher, de leider van de SPD in die jaren, was sterk nationalistisch. Hij wilde voorkomen dat de SPD weer van een gebrek aan vaderlandsliefde zou worden beschuldigd, zoals voor de oorlog was gebeurd. De SPD verklaarde nu de enige verdedigster van Duitslands ware nationale belangen te zijn.¹¹

Dit nationalisme bleek uit het standpunt van Schumacher over de hereniging van Duitsland. De grondwet van de BRD was als voorlopig bedoeld. Artikel 146 van de grondwet bepaalde dat in het geval van een latere aansluiting van de afgescheiden gebieden er een nieuwe grondwet tot stand zou moeten komen. De hereniging van de natie was het hoogste doel van de Duitse politiek. Ook Adenauer verklaarde herhaaldelijk dat de hereniging van Duitsland zijn voornaamste doel was, maar hij was anders dan Schumacher niet bereid om daar absolute voorrang aan te geven. Bij Schumacher stond de “Wiedervereinigung” voorop. Een beslissing voor herbewapening zou de hereniging van Duitsland onmogelijk maken. Als de West-Duitsers zouden besluiten om met de westelijke geallieerden een gezamenlijke verdediging te vormen, dan zouden de Russen zeker Oost Duitsland onder hun controle willen houden en dat zou de deling van Duitsland definitief maken. De Russen waren, ook toen al, zeer bezorgd over hun veiligheid: “The Soviet leaders remember that German troops marched as far as Moscow, Leningrad and Stalingrad even when the United States was a Russian ally. They were frightened about where German troops might be able to march if THEY had the Americans as allies.”¹²


Afbeelding 5 Kurt Schumacher (1895-1952), Bundesarchiv

Andere argumenten tegen herbewapening

Maar de SPD had nog andere argumenten om tegen de herbewapening te zijn. Herbewapenen zou betekenen dat veel mannen weer een uniform zouden moeten dragen, en de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog maakte dat veel Duitsers daar afkerig tegenover stonden. Verder was er de angst voor een herleving van het militarisme en de gevaren daarvan voor de nog jonge democratie. Veel sociaaldemocraten dachten dat het onmogelijk was om een democratisch leger in Duitsland op te bouwen. Veel officieren zouden immers voormalige nazi’s zijn. De SPD was tevens tegen de manier waarop Duitsland zou worden herbewapend. De manier waarop de VS druk uitoefende op de regering van de BRD  riekte volgens de SPD naar chantage. Bovendien had volgens de SPD de Bondsdag onder de toenmalige grondwet niet de bevoegdheid om over al of niet herbewapenen te beslissen.¹³ Ook zouden de Duitse strijdkrachten nooit sterk genoeg zijn om met succes tegen de Russen te kunnen vechten.¹⁴ De West-Duitse troepen zouden als kanonnenvoer dienen. Een West-Duits leger ter vervanging van de Westelijke bezettingstroepen was des te gevaarlijker omdat het de VS zou kunnen weerhouden meer strijdkrachten in Duitsland te concentreren.¹⁵

“The only sensible reason for raising German divisions is that a combination with the forces raised by other nations they can provide a reasonable chance that the European Continent will be spared the fate of becoming a battlefield and nothing but a battlefield and scorched earth. This would happen only if the military strong powers of the West would send considerably more troops to Europe then they at present apparently intend; for then and only then would there be a reasonable chance that an addition of 12 German divisions might scare the Russians form risking even the first battle of a third war. The fact that the last battle would be won by the Western forces is of no interest to nations whose fate - up to the point of actual biological elimination - would be decided by the result of the first battle.”¹⁶

Nog een andere reden waarop de SPD tegen de herbewapening gekant was is het feit dat de herbewapening onderdeel was van het beleid van bondskanselier Adenauer, in de ogen van de SPD de vertegenwoordiger van de reactionaire krachten, die, als ze de kans zouden krijgen, alle hoop op een nieuwe sociale en politieke orde de grond in zouden boren.¹⁷ Het leger behoorde vanouds tot die reactionaire krachten en Adenauer zou dus met hulp van het leger zijn positie versterken. Ook zou een West-Duitse herbewapening de internationale spanning vergroten. Het was dus zeker niet alleen de pacifistische grondslag die maakte dat de SPD zich keerde tegen de herbewapening. Er waren allerlei argumenten, van politieke, morele en militair-strategische aard.

De middenpositie van de SPD

Alhoewel de SPD een groot aantal argumenten tegen de herbewapening wist aan te voeren, nam zij toch een middenpositie in, tussen de voor- en tegenstander van de herbewapening.¹⁸ Enerzijds verbond de SPD zich een tijdlang met de zogenaamde “Ohne Mich” beweging en werden er alternatieven voor de herbewapening aangedragen, zoals het voorstel van Carlo Schmid voor een collectief veiligheidssysteem. Anderzijds wees de SPD steeds de voorstellen van de DDR met betrekking tot een vermindering van de bewapening af, en waarschuwde Schumacher herhaaldelijk voor de militaire sterkte van de Volkspolizei in de DDR. En de Berlijnse sociaaldemocraten waren, waarschijnlijk gezien de penibele situatie van West-Berlijn, juist voor een West-Duits leger. Verder was bijna de gehele SPD ervan overtuigd dat de Koude Oorlog door de Sovjet-Unie aan het Westen was opgedrongen.¹⁹

Je kunt deze verzameling standpunten een middenpositie noemen, maar dit zou wijzen op een berekende politieke strategie, alsof de SPD met opzet een middenpositie innam. In werkelijkheid was de SPD ernstig verdeeld en voerde ze een tegenstrijdige politiek met betrekking tot de herbewapening. Enerzijds weigerde ze tot het einde van de jaren vijftig de militaire banden van de BRD met het Westen te accepteren, uit angst dat dit een hereniging van Duitsland onmogelijk zou maken. Anderzijds werd de buitenlands politiek van de SPD beheerst door de steun aan de integratie van de BRD in het Westen. Want de SPD wilde wel de voordelen hebben die in ruil kwamen voor deelname aan de Westelijke verdediging, zoals grotere vrijheid van handelen in de buitenlandse politiek, maar tegelijkertijd was de leiding van de partij er bang voor dat deze grotere soevereiniteit de deling van Duitsland definitief zou maken.²⁰ De positie van de SPD was niet zozeer een middenpositie, maar gewoon onduidelijk.

De SPD was dus verdeeld ten aanzien van de militaire positie van Duitsland. De reden voor deze verdeeldheid ligt in het verschil tussen de wensen van de leden en die van de leiding van de partij. In 1954 stond de partij onder druk van haar leden om zich tegen de herbewapening te blijven verzetten. Volgens de leden zou de internationale spanning vergroot worden, de democratie bedreigd raken en zou een Duitse hereniging onmogelijk worden indien Duitsland zou herbewapenen.Ollenhauer, die in augustus 1952 de overleden Schumacher als leider van de SPD had opgevolgd, had echter op de partijconferentie van 20 juli 1954 gezegd dat de SPD-leiding een militaire bijdrage aan de defensie van ‘de vrije wereld’ niet langer onder alle omstandigheden zou afwijzen, Volgens Ollenhauer moest de SPD er rekening mee houden dat de partij met de regeringspartijen zou moeten meewerken om het toekomstige leger onder democratische controle te brengen en te houden. Hij vond dat de SPD zijn rol als verantwoordelijke partij zou kwijtraken als ze niet mee zou praten over het vraagstuk van de herbewapening.²¹ Ollenhauer werd hierin gesteund door de rest van het partijbestuur en door de SPD fractie in de Bondsdag. De SPD fractie was in de Bondsdag de drijvende kracht achter deze ommezwaai van de partij en heeft het gewijzigde standpunt tegen de wil van de leden in doorgedrukt.²²

Het feit dat de SPD sterk beïnvloed werd door de internationale politiek is een andere mogelijke verklaring voor de onduidelijke positie van de SPD..Onder invloed van de oorlog in Korea wees de SPD de door de regering Adenauer voorgestelde herbewapening niet langer principieel af.²³ Volgens von Schubert vormde de oorlog in Korea voor West-Duitsland geen bedreiging.²⁴  Maar volgens Gunther Mei werd de oorlog in Korea wel degelijk gezien als een voorbeeld van de dreiging vanuit het oosten en trok men een parallel tussen Korea en Duitsland.

"Für den Pressedienst stellte der Ausbruch des Korea-Krieges durchaus eine akute Bedrohung der Bundesrepublik dar; er schien eine neue Phase des Kalten Krieges einzuleiten, die neue Abwehrmittel (auch militärischer Art) und eine verstärkte Abwehrbereitschaft erforderte.”²⁵

Maar de SPD was verdeeld. Schumacher bestreed dat er een aanval uit het oosten dreigde:

“Die Volkspolizei marschiert doch nicht wie in Korea - gegebenenfalls - in ein unbesetztes Land ein. Sie würde doch in ein Land einmarschieren, in dem drei der größten Militärmächte der Welt … verankert sind.”²⁶

Schumacher noemde het vergelijken van Korea met Duitsland een propagandastunt met als doel de militarisering van Duitsland.²⁷ Hij vond dat de aanwezigheid van de Westelijke geallieerde bezettingstroepen voldoende was en dat een West-Duitse verdediging bijdrage veel beter in een politiek van sociale rechtvaardigheid kon liggen.²⁸

De relatie van de SPD met het overige verzet

De onduidelijkheid werd nog eens versterkt doordat de SPD zich van het overige verzet tegen de herbewapening distantieerde. Linkse critici beschuldigden de SPD er zelfs van dat ze zich aan het hoofd van het verzet tegen de herbewapening hadden geplaatst om dit later af te kunnen wurgen.²⁹ Rolf Badstübner en Siegfried Thomas zijn zulke linkse critici. In hun boek ‘Restauration uns Spaltung’ schrijven zij dat de Communistische Partij in Duitsland, de KPD, herhaaldelijk de SPD heeft voorgesteld om gezamenlijk tegen de herbewapening te ageren. De SPD weigerde dit steeds op grond van, zoals zij schrijven, hun anticommunistische houding, maar ook omdat de SPD-leiders niet tegen elke vorm van herbewapening waren.³⁰

“Die Ablehnung der Adenauerschen Wehrpolitik hinderte die sozialdemokratische Führung nicht daran, sich an den seit Sommer 1950 laufenden Verarbeiten der Bundesregierung für die Aufstellung einer westdeutschen Armee zu beteiligen … Führende Politiker der SPD berieten zusammen mit Generälen und Offizieren der Hitlerwehrmacht über organisatorische und ideologische Fragen der künftigen Armee”.³¹ “Es besteht kein Zweifel, dass 1950/51 die günstigsten Voraussetzungen bestanden, um die Remilitarisierung der Bundesrepublik zu durchkreuzen.”³²

De SPD heeft zich op beslissende momenten van het verzet tegen de herbewapening gedistantieerd en daarmee de regering-Adenauer de mogelijkheid geboden de tegenstanders van de herbewapening voor te stellen als radicale, geïsoleerde elementen.³³

Niet alleen de SPD en de KPD verzetten zich tegen de herbewapening; het verzet kwam uit alle lagen van de maatschappij: uit de kerken, de wetenschap, de vakbonden en zelfs uit de CDU. Het verzet bundelde zich in verschillende bewegingen, waarvan de al eerder aangehaalde “Ohne Mich”-beweging het meest bekend is geworden. Deze beweging eiste dat de herbewapening aan een referendum diende te worden onderworpen. De regering-Adenauer wees die eis echter af en de SPD steunde de regering hierin, met het argument dat de eis om een referendum te houden strijdig was met de grondwet. De SPD was tegenstander van buitenparlementaire actie; besluiten door het parlement genomen dienden te worden gerespecteerd.³⁴

Tot het einde van 1954 bleef de SPD afwijzend staan tegenover het overige verzet. Daarna zou de SPD onder invloed van de dooi die in de Oost-West betrekkingen optrad haar houding veranderen. Ze zou zich zelfs aan het hoofd van de beweging tegen de herbewapening plaatsen. Maar er ging weinig overtuigingskracht uit van de manier waarop de SPD leiding gaf aan de nieuwe “Paulskirche”-beweging.³⁵ Deze Paulskirche-beweging, genoemd naar de kerk in Frankfurt waar in januari 1955 de eerste bijeenkomst werd gehouden, werd geleid door de SPD en de vakbonden. Maar ook een partij als de FDP nam eraan deel. De steun van de SPD bracht wel veel mensen op de been, maar de partij ontplooide nauwelijks initiatieven. Een reden voor deze terughoudendheid was dat de SPD de beweging een nationaal karakter wilde geven en de schijn van een partijgebonden actie wilde vermijden.³⁶

Maar wat waren nu de motieven van de SPD om zich weer met het verzet tegen de herbewapening te bemoeien? Allereerst was er de hoop om door een mobilisatie van het verzet de ratificatie van de akkoorden van Parijs tegen te gaan. De volgende passage is uit een rede van Ollenhauer bij de debatten over de herbewapening in de Bondsdag op 15 december 1954 en geeft aan waarom de SPD tegen de akkoorden van Parijs waren:

“Herr Präsident: Meine Damen und Herren … Diese Außenpolitische Debatte ist mehr als die erste Lesung der Ratifikationsgesetze zu den Pariser Verträgen … Es geht nicht nur um die Frage, ob die Verträge als solche anzunehmen oder abzulehnen sind. Wir haben vielmehr zu prüfen, ob sie mit den Interessen einer Politik der Entspannung und Befriedung in der Welt und mit den Interessen einer Politik der Wiedervereinigung Deutschlands vereinbart werden können … Es kann und darf uns … nicht gleichgültig sein, welche Konsequenzen die Sowjetunion aus einer Einbeziehung der Bundesrepublik in die NATO im Hinblick auf ihre Deutschlandpolitik ziehen wird.”³⁷

De SPD vond dat door de ondertekening van de akkoorden van Parijs, die de toetreding van de BRD tot de NAVO behelsden, de ontspanning in gevaar kwam en de hereniging van Duitsland onmogelijk werd. Daarnaast waren de SPD-leiders onder druk komen te staan van hun eigen aanhang. De gewone leden hadden het gevoel dat het nu of nooit was. De ratificatie van de akkoorden van Parijs zou de hereniging van Duitsland voorgoed onmogelijk maken en ook de vakbonden oefenden druk uit op de SPD onder meer met de leus “Lehrstellen statt Wehrstellen”.³⁸

Een andere reden voor de SPD was dat de sociaaldemocraten meenden dat meer mensen buiten de SPD de standpunten van de SPD inzake de herbewapening ondersteunden. Vooral jongeren leken tegen de herbewapening te zijn. De SPD dacht hen voor zich te winnen door zich feller tegen de herbewapening te keren.³⁹



Afbeelding 6 Ondertekening van de akkoorden van Parijs, 23 oktober 1954, Bundesarchiv

De poging om de ratificatie van de akkoorden van Parijs tegen te houden had geen succes. De verdragen werden geratificeerd en traden op 5 mei 1955 in werking. Vanaf die datum zou de SPD de herbewapening niet meer principieel aan de orde stellen. Volgens de SPD dienden de besluiten van de Bondsdag gerespecteerd te worden en de SPD zag geen kans meer om de herbewapening tegen te houden. Op 1 april 1955 kreeg de BRD haar Bundeswehr. Op 2 januari 1956 namen de eerste 1000 vrijwilligers hun intrek in de barakken van een kazerne aan de Rijn. In 1958 verklaarde de SPD tenslotte de herbewapening niet meer ter discussie te stellen. De partij moest de herbewapening, gesymboliseerd door het lidmaatschap van de NAVO, wel accepteren, omdat dit inmiddels bevestigd was door de uitslag van de verkiezingen van 1957. De SPD won toen weliswaar stemmen, maar de CDU/CSU won er meer.⁴⁰

De voorwaarden van de SPD voor herbewapening

De SPD wees de herbewapening af, met de al eerder genoemde argumenten, maar ze zag al snel in dat herbewapening op den duur onvermijdelijk zou zijn. Op 11 december 1948 had het partijbestuur van de SPD via een resolutie duidelijk gemaakt dat ze in principe de herbewapening afwees. De beste beveiliging tegen het communisme was volgens het partijbestuur een consequente democratische en sociale politiek. Maar de droom van een in vrede levend Europa was al vervlogen. Het was de tijd van de blokkade van Berlijn, en misschien mede daardoor erkende de SPD dat een nieuw West-Duits leger wellicht noodzakelijk was. Toch gaf de partij haar verzet niet direct op. Ze stelde namelijk voorwaarden aan deze herbewapening. Bij de resolutie van 11 december 1948 werd onder meer gesteld dat bij de discussie over een eventuele herbewapening de vertegenwoordigers van het oude militarisme zouden moeten worden uitgesloten en dat de noodzaak van een collectief veiligheidssysteem zou worden erkend.⁴¹ Later kwamen daar andere voorwaarden bij. De West-Duitse troepen zouden niet als kanonnenvoer mogen worden gebruikt en bij een eventuele nieuwe oorlog zou Duitsland niet het slagveld mogen  worden. Op 29 oktober 1949 zei Schumacher dat de West-Duitse sociaaldemocraten zich slechts dan voor een West-Duitse herbewapening zouden uitspreken als de Westelijke geallieerde strijdkrachten sterk genoeg zouden zijn om de eerste slag te winnen, daar de eerste veldslag beslissend zou zijn voor het lot van Duitsland.⁴²

De angst dat Duitsland het slagveld van een mogelijke derde wereldoorlog zou worden, leidde bij Schumacher tot een merkwaardige militaire strategie, die nauwelijk te verzoenen is met het pacifistische imago van de SPD. Schumacher wilde dat een West-Duitse militaire strategie kans van slagen zou hebben. Zelf stelde hij een voorwaartse of offensieve strategie voor. Dit was geen wens om een aanvalsoorlog te beginnen om de door de Russen bezette gebieden te heroveren, maar een plan om, in geval van oorlog, de Russen zo ver mogelijk in het oosten te bevechten, zodat Duitsland gespaard zou worden.⁴³ Volgens Wettig zou Schumacher willen dat de westelijke mogendheden zoveel militaire macht in West-Duitsland zou concentreren dat ze “bei einem sowjetischen Angriff den Krieg offensiv in Gebiete Östlich des deutschen Siedlungsraumes … tragen könnten.”⁴⁴ Dormann noemt dit een onrealistische eis, want voor zo’n voorwaartse verdediging zouden minstens 50 geallieerde divisies nodig zijn, wat voor de Russen dan weer een onaanvaardbare bedreiging zou betekenen.⁴⁵

Schumacher wilde dus vooral een grotere militaire aanwezigheid van de Westerse geallieerden in West-Duitsland en had geen West-Duitse herbewapening voor ogen. Toch was Schumacher niet tegen een Duitse bijdrage aan de defensie van het Westen, maar hij vond dat onder de gegeven omstandigheden de West-Duitse bevolking nee moest zeggen tegen de herbewapening.⁴⁶ 

De SPD en gelijkberechtiging

Schumacher bepaalde de koers van de SPD in grote mate, maar hij nam ook nogal eens een eigen standpunt in. In de zomer van 1950 bleek dat hij, zoals hierboven beschreven, niet tegen elke vorm van herbewapening was. Het was ook Schumacher die de herbewapening koppelde aan de eis van gelijkberechtiging. Aan het slot van de eerste naoorlogse partijdag van de SPD in mei 1946 in Hannover zei Schumacher: 

“Wir sind für das Selbstbestimmungsrecht der Nationen, also auch für das Selbstbestimmungsrecht der deutschen Nation Wir wollen die Gleichberechtigung dieser Nation Wir wissen, dass sie uns nicht nach diesem furchtbaren erleben EUropas als Geschenk an den hals geworfen werden kann. Wir wissen, dass wir sie uns selbst verdienen müssen.”⁴⁷

Toen al hamerde Schumacher op de gelijkberechtiging van Duitsland.  De BRD en haar leger zouden dezelfde rechten en plichten moeten hebben als de Westelijke geallieerden. De prijs voor die gelijkberechtiging zou dan betaald moeten worden in de vorm van de herbewapening van de BRD. 

Voor Schumacher was de herbewapening enerzijds gericht op het versterken van het Westen op de lange termijn, met als doel de macht van de Sovjet-Unie terug te dringen en de hereniging van Duitsland te bewerkstelligen. Anderzijds diende ze op de korte termijn als instrument voor de herwinning van de West-Duitse soevereiniteit en de gelijkberechtiging van de Duitse natie.⁴⁸ Herbewapening was dus een middel om soevereiniteit en de gelijkberechtiging te verkrijgen.  

Volgens Schumacher waren de Westerse mogendheden ook bereid om aan die voorwaarden tegemoet te komen.⁴⁹ Hij stelde dus niet met opzet onmogelijke eisen om de herbewapening te blokkeren. Maar aangezien de West-Europese staten economisch in een moeilijke tijd zaten en de VS in Korea in een oorlog verwikkeld was, misschien op dat tijdstip onrealistisch.⁵⁰

Onrealistisch of niet, de eis dat de West-Duitse staat in elk opzicht dezelfde rechten moest hebben als de Westelijke geallieerden, voordat de West-Duitsers een militaire bijdrage aan de Westelijke verdediging zouden leveren, speelde bij Schumacher een centrale rol. Maar ook andere SPD voormannen waren deze mening toegedaan. Carlo Schmid verklaarde in de zomer van 1951: “Man stirbt nicht für ein Besatzungsstatut."⁵¹ en in een artikel in het tijdschrift Foreign Affairs van juli 1952 schreef hij:

“It seems unjustifiable in S.P.D. eyes that Germany should be requested to raise a contingent for a European army if she is, at the same time, denied a seat and a vote in the political and military committees which control this European army and consequently the German soldiers in it. Without equal partnership of Germany in NATO the German contingents would be only a kind of foreign legion at the disposal of other nations.” ⁵²

En Schmids mede partijlid Willy Eischer ze dat men niet voor de vrijheid kon vechten als men zelf niet vrij was.⁵³ Andere SPD afgevaardigden vonden volledige soevereiniteit juist onwenselijk, omdat het de hereniging van Duitsland zou bemoeilijken. Zelfs Schumacher zei, kort voor zijn dood in augustus 1952, dat volledige soevereiniteit de grenzen van de BRD vast zou leggen en daarom niet wenselijk was. De hereniging van Duitsland bleef voor hem het belangrijkst. Hereniging en de herwinning van de soevereiniteit waren echter twee doelen die niet tegelijkertijd konden worden bereikt.⁵⁴

De SPD stelde nog meer voorwaarden. Op de partijdag van 24 juli 1954 werden er naast de voorwaarde van gelijkberechtiging nog vier genoemd. Ten eerste zouden de pogingen om tot een hereniging van Duitsland te komen moeten worden voortgezet. Ten tweede zou men moeten doorgaan met de pogingen om tot een Europees Veiligheidssysteem te komen. Ten derde zouden militaire verdragen door de BRD gesloten ook door de BRD weer moeten kunnen worden opgezegd als deze verdragen een belemmering voor de hereniging van Duitsland zouden vormen. Ten vierde zou de parlementaire controle op de strijdkrachten moeten worden gewaarborgd. Onder deze voorwaarden was de SPD bereid om aan de gemeenschappelijke inspanningen ter handhaving van de vrede deel te nemen.⁵⁵

Deze vijf eisen zorgden overigens niet voor een verzwakking van de positie van Adenauer. Integendeel. De kanselier kon er gebruik van maken in zijn onderhandelingen met de Westerse bondgenoten. Hij kon dreigen met een SPD-regering als alternatief om zo concessies te krijgen. Wel was Adenauer er bang voor dat door de SPD uitlatingen er een slechte indruk van de Duitsers in de VS zou ontstaan en dat de VS in isolationisme zou vervallen.⁵⁶ Ook Adenauer stelde de eis van gelijkberechtiging, Het verschil tussen Adenauer en Schumacher lag in het tempo waarin en de manier waarop de gelijkberechtiging zou worden verwezenlijkt. Terwijl Schumacher de eis van gelijkberechtiging als voorwaarde voor een West-Duitse defensie bijdrage stelde, dacht Adenauer de gelijkberechtiging te krijgen als beloning voor zo’n defensie bijdrage.⁵⁷ Waar Schumacher eisen stelde, probeerde Adenauer hetzelfde te bereiken door samenwerking met de Westerse geallieerden.

Conclusie

Het is niet zo dat de SPD helemaal niets wilde weten van soldaten, wapens en oorlog. Ondanks haar anti-militaristische en pacifistische traditie waren de morele bezwaren tegen herbewapening helemaal niet de belangrijkste drijfveer. Het ging meer om de vraag hoe deze herbewapening politiek uit te buiten. De vraag of Duitsland zijn Bundeswehr ook zou hebben gekregen indien de SPD in het eerste naoorlogse decennium aan de macht was geweest, moet dan ook positief worden beantwoord. De sociaaldemocraten hadden het op een andere manier en in een ander tijdsbestek gedaan maar het resultaat zou hetzelfde zijn geweest. De Duitser zou hoe dan ook weer marcheren. De geopolitieke situatie dwong daartoe. Er was een machtsvacuüm en dat moest worden opgevuld. De VS waren daartoe niet bereid, Groot-Brittannië was uitgeput en Frankrijk was zelf een machtsvacuüm. Wilde niet ook West-Duitsland onder Russische hegemonie vallen, dan moesten de West-Duitsers wel herbewapenen. De discussie tussen Adenauer en Schumacher met achter zich een verdeelde SPD ging eigenlijk alleen maar om wat voor voorwaarden aan zo’n verdedigingsbijdrage konden worden gesteld.

Daarom is het merkwaardig dat de gangbare mening is dat de SPD niet van herbewapening wilde weten. Waarschijnlijk hangt dit samen met de voortdurende onduidelijke politieke strategie van de SPD. Deze onduidelijkheid werd veroorzaakt door de verdeeldheid binnen de partij en door de gevoeligheid van de SPD voor gebeurtenissen in de internationale politiek, zoals de Korea-oorlog en de dooi in de Koude oorlog in 1954, waardoor de partijlijn zwabberde.

Deze onduidelijkheid werd nog verergerd door de tegenstrijdige uitlatingen van Schumacher. Begrijpelijk als men weet dat Schumacher zelf geen pacifist was, maar dat hij wel serieus rekening moest houden met het pacifistisch ingestelde deel van de partij. Schumacher was veel eerder een nationalist. Vanuit deze nationalistische achtergrond is de koppeling van de herbewapening met de eis van gelijkberechtiging ook te begrijpen.

Daarnaast werd de onduidelijkheid nog sterker door de manier waarop de SPD omging met de rest van het verzet tegen de herbewapening. De SPD gaf leiding aan het verzet maar op een uiterst terughoudende manier en ze wilde het verzet ook absoluut niet buiten het parlement voortzetten. Je kunt je afvragen of de partij niet te vroeg overstag is gegaan en haar principes heeft verloochend. Aan de andere kant is het een typisch voorbeeld van Realpolitik. Hoe dan ook heeft de SPD een belangrijke maar omstreden rol gespeeld in het herbewapening drama. Een parallel met de oorlog in Oekraïne is makkelijk te trekken. Ook nu balanceert de SPD en weegt voortdurend belangen tegen elkaar af. Het is dus niet de vraag of Scholz toestemming geeft om Taurus raketten te leveren aan Oekraïne. Het is eerder de vraag wanneer hij dat gaat doen en wat hij ervoor terug wil.

Noten

D. Hellema, Frontlijn van de Koude Oorlog. De Duitse herbewapening en het Atlantisch bondgenootschap (Amsterdam, 1994) 9.

R.R. Palmer en Joel Colton, A history of the modern world (New York, 1983) 847.

Carlo Schmid, 'Einführung' in Ploetz deutsche Geschichte. Epochen und Daten (Würzburg, 1976) 6.

Hellema, Frontlijn, 22.

Ibidem, 29.

K. von Schubert, Wiederbewaffnung und Westintegration. Die innere Auseinandersetzung um die militärische und außenpolitische Orientierung der Bundesrepublik 1950-1952 (Stuttgart, 1970) 7.

Hellema, Frontlijn, 16 en 18.

K. von Schubert, ‘Sicherheitspolitik und Bundeswehr’ in: Die Bundesrepublik Deutschland. Geschichte in drei Bänden I (Frankfurt a.M. 1983) 305.

Von Schubert, Die Bundesrepublik, 306.

G.D. Drummond, The german Social Democrats in opposition, 1949-1960. The case against rearmament (Norman, 1982) 9.

K. Kwist, ‘Klassenstrijd als ballast’, Onze Jaren 45-70 51 (!972) 1614.

Frirz Erler, ‘The struggle for german reunification’, Foreign Affairs 34 (april 1956) 380-394, aldaar 384.

Carlo Schmid, ‘Germany and Europe’, Foreign Affairs 30 (juli 1952) 531-545, aldaar 534.

R. McGeehan, The German rearmament question, American diplomacy and European defense after World War TT (Urbana, Chicago, Londen, 1971) 163.

G. Mai, Westliche Sicherheitspolitik im kalten Krieg. Der Korea-Krieg und die deutsche Wiederbewaffnung 1950 (Boppard am Rhein, 1977) 163.

Schmid, ‘Germany and Europe’, 542.

Drummond, Social Democrats, 7.

E. Nolte, Deutschland und der kalte Krieg (München, 1974) 322.

Nolte, Deutschland, 324.

Von Schubert, Wiederbewaffnung, 185, 186.

Drummond, Social Democrats, 125.

H. Nowka, Das Machtverhältnis zwischen Partei und Fraktion in der SPD (Köln, 1973) 83, 84.

Drummond, Social Democrats, 45.

Von Schubert, Wiederbewaffnung, 24.

Mai, Westliche Sicherheitspolitik, 155, 156.

Ibidem, 154, 155.

Ibidem, 161.

Ibidem, 158.

Hellema, Frontlijn, 88.

R, Badstübner en S, Thomas, Restauration und Spaltung, Entstehung und Entwicklung der BRD 1945-1955 (Düsseldorf, 1974) 425.

Badstübner en Thomas, Restauration, 425.

Ibidem, 429,

Hellema, Frontlijn, 86.

Drummond, Social Democrats, 138.

Hellema, Frontlijn, 88.

Drummond, Social Democrats, 136.

Deutsche Parlamentsdebatten, Band 3: 1949-1970 (Frankfurt a. M., 1971) , 175, 177.

Drummond, Social Democrats, 134 en H.J. Brauns, U. Jaeggi, K.P. Kisker, A. Zerdick en B. Zimmermann, Die SPD in der Krise, Die deutsche Socialdemokratie seit 1945 (Frankfurt a. M., 1973) 219.

Drummond, Social Democrats, 134.

Ibidem, 235.

U.F. Löwke, Die SPD und die Wehrfrage 1949 bis 1955 (Bonn, Bad Godesberg, 1976) 160.

Keesings Historisch Archief (1951) 9050.

Drummond, Social Democrats, 61.

G. Wettig, Entmilitarisierung und Wiederbewaffnung in Deutschland 1943-1955. Internationale Auseinandersetzungen um die Rolle der Deutschen in Europa (München, 1967) 658.

M. Dormann, Demokratische Militärpolitik. Die alliierten Militärstrategie als Thema deutscher Politik 1949-1968 (Freiburg im Breisgau, 1970) 168.  

I.S. Macadam, ed., The annual register. A review of public events at home and abroad. For the year 1951 (Londen, 1952) 235, 236.

Protokoll der Verhandlungen des Parteitages der Sozialdemokratischen Partei Deutschlands vom 9. bis 11. Mai 1946 in Hannover (Berlijn, 1976) 203, 204.

Mai, Westliche Sicherheitspolitik, 168.

Von Schubert, Wiederbewaffnung, 64.

Dormann, Demokratische Militärpolitik, 168.

Von Schubert, Wiederbewaffnung, 68.

Schmid, ‘Germany and Europe’, 542.

Von Schubert, Wiederbewaffnung, 68.

McGeehan, The german rearmament question, 109.

Protokoll der Verhandlungen des parteitages der Sozialdemokratischen Partei Deutschlands vom 20. bis 24. Juli 1954 in Berlin in: S. Miller en H. Potthoff, Kleine Geschichte der SPD, Darstellung und Dokumentation 1848-1980 (Bonn, 1981) 198.

Von Schubert, Wiederbewaffnung, 56.

Ibidem, 165.



In dienst van Stad en Staat: Andries Yntes Visser (No 10)

In dienst van Stad en Staat Andries Yntes Visser (No 10) Dit artikel is het zevenentwintigste uit een serie over burgers die zich inzetten v...